ECLI:NL:RBAMS:2015:4764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
WM VERZ 14-3707
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersboete en administratief beroep onder de Wet Mulder

In deze zaak gaat het om een verkeersboete die is opgelegd aan de Stichting Onafhankelijk Mobiliteitsadvies op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De betrokkene, die als bestuurder van het voertuig fungeerde, heeft administratief beroep aangetekend tegen deze boete. De officier van justitie heeft het beroep op 6 juni 2013 kennelijk ongegrond verklaard, zonder de betrokkene in de gelegenheid te stellen om de gronden van beroep aan te vullen, ondanks een verzoek daartoe. Hierop heeft de betrokkene het administratief beroep herzien en verzocht om vernietiging van de boete, maar dit verzoek werd afgewezen en het bezwaar daartegen werd niet-ontvankelijk verklaard.

De kantonrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de herzieningsmogelijkheid van het administratief beroep niet mogelijk is volgens de artikelen 4:6 en 7:27 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek om herziening werd niet als een aanvraag in de zin van de Awb beschouwd, waardoor er geen dwangsommen verbeurd zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beslissing van de officier van justitie geen besluit was in de zin van de Awb, en dat het bezwaar van de betrokkene terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroepschrift tegen de verkeersboete werd als kennelijk ongegrond verklaard, maar de verkeersboete zelf werd als terecht opgelegd beschouwd.

De kantonrechter heeft ook de argumenten van de betrokkene over de bevoegdheid van de opsporingsambtenaar en de bewijsvoering van de snelheidsovertreding beoordeeld. De rechter concludeerde dat de sanctie terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 26 mei 2015 uitgesproken door de kantonrechter A. Sissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummers: 3162357 WM VERZ 14-3707
3662462 WM VERZ 14-6524
CJIB nummer: [nummer]
beslissing van: 26 mei 2015
func.: 460

beslissing van de kantonrechter

I n z a k e
[betrokkene]
wonende te [plaats]
betrokkene
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt

Procesverloop

  • primaire beschikking van 2 februari 2013, waarbij aan Stichting Onafhankelijk Mobiliteitsadvies (de stichting) een administratieve sanctie is opgelegd;
  • administratief beroep van betrokkene, daartoe gemachtigd door de stichting, gedateerd op 15 maart 2013 tegen de opgelegde sanctie;
  • beslissing op administratief beroep van 6 juni 2013;
  • het beroepschrift aan de kantonrechter van betrokkene gedateerd op 18 juli 2013;
  • verzoek van 26 november 2013 van betrokkene aan CVOM om middels een heroverweging de primaire beschikking te vernietigen;
  • de brief van 22 januari 2014 van betrokkene waarin zij CVOM in gebreke stelt en verzoekt een beslissing op het heroverwegingsverzoek te nemen;
  • de brief van de hoofdofficier/directeur CVOM namens de minister van Veiligheid en Justitie van 30 januari 2014 waarin wordt gereageerd op het verzoek op het heroverwegingsverzoek;
  • het bezwaarschrift van betrokkene van 13 maart 2014 tegen de brief van 30 januari 2014;
  • de aanvulling van de bezwaargronden ingediend op 22 april 2014;
  • de beslissing op het bezwaarschrift van 13 maart 2014, gedateerd op 25 april 2014, waarbij het bezwaar van betrokkene kennelijk ongegrond is verklaard;
  • het beroepschrift van betrokkene van 6 juni 2014, ingekomen bij de rechtbank op 10 juni 2014;
  • aanvulling van de beroepsgronden (voor beide procedures), ingediend bij brief van 6 januari 2015;
  • de beslissing op bezwaarschrift van 12 maart 2015, waarin de minister van Veiligheid en Justitie de beslissing van 25 april 2014 heeft herroepen en het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard;
  • het verweerschrift tegen het beroep van betrokkene ontvangen door de rechtbank op 17 maart 2015;
  • mondelinge behandeling op de openbare zitting van 14 april 2015 voor welke zitting partijen zijn opgeroepen. Betrokkene is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de officier door mr. J. Meerdink. De officier van justitie heeft gereageerd op de inhoud van het beroepschrift aan de hand van een pleitnota. Beide partijen hebben nadere stukken overgelegd.

Gronden van de beslissing

feiten

1.1.
Aan de stichting is een verkeersboete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) wegens het overschrijden van de maximum snelheid met 10 km/u op de Rijksweg A9 te Amstelveen met het motorvoertuig met [kenteken] op 27 december 2012. De stichting is als kentekenhouder aansprakelijk voor de gedraging. Betrokkene was ten tijde van de gedraging bestuurster van het motorvoertuig.
1.2.
Betrokkene heeft hiertegen een administratief beroepschrift ingediend bij de officier van justitie, waarin is verzocht om een termijn om de gronden van beroep aan te voeren en om in de gelegenheid te worden gesteld om de gronden mondeling toe te lichten. Vervolgens heeft de officier van justitie dit beroep op 6 juni 2013 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen dit besluit richt zich het beroep van betrokkene met nummer
WM 14-6524.
1.3.
Betrokkene heeft bij brief van 26 november 2013 erop gewezen dat hij niets meer heeft vernomen nadat hij zijn beroepschrift had ingediend en CVOM verzocht om de beslissing op bezwaar te heroverwegen en het primaire besluit (de sanctie) te vernietigen en bij uitblijven van een reactie heeft betrokkene CVOM in gebreke gesteld.
1.4.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft bij brief van 30 januari 2014 meegedeeld dat er geen mogelijkheid is om de beslissing op administratief beroep te herzien, dat het verzoek van betrokkene om te herzien moet worden gezien als een beroepschrift aan de kantonrechter en dat, omdat geen sprake is van een aanvraag, de officier van justitie geen dwangsommen heeft verbeurd.
1.5.
Het bezwaar van betrokkene tegen deze brief van 30 januari 2014 is bij besluit van 25 april 2014 kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit is bij besluit van 12 maart 2015 ingetrokken en daarbij vervangen door het besluit op bezwaar, waarbij betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard. Tegen deze twee besluiten richt zich het beroep met nummer WM 14-3707.

Ten aanzien van beide beroepschriften

2.1.
De gemachtigde van betrokkene heeft ter zitting desgevraagd aangevoerd dat de stichting aan betrokkene, als bestuurder van het motorvoertuig, een machtiging heeft verstrekt. Betrokkene, echtgenote van de gemachtigde, heeft op haar beurt een machtiging aan Codex Mulder B.V. verstrekt, waarvoor de gemachtigde werkzaam is. Gemachtigde is tevens statutair bestuurder van de stichting.
2.2.
Als niet in geschil gaat de kantonrechter ervan uit dat de officier van justitie in beide zaken, in zaak WM 14-3707 namens de minister van Veiligheid en Justitie, bevoegd is in rechte op te treden.

Ten aanzien van WM 14-3707

3.1.
Betrokkene voert onder verwijzing naar een uitspraak van de kantonrechter te Eindhoven van 17 oktober 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2014:95) aan dat CVOM zich ten onrechte op standpunt stelt dat geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 Awb. Het verzoek van 26 november 2013 was een aanvraag, terwijl de officier van justitie op grond van artikel 13b WAHV bevoegd was om tot heroverweging over te gaan. In de praktijk wordt aan de hand van elk ingekomen beroepschrift een heroverweging gemaakt, zij het dat daarover niet steeds bericht wordt aan de betreffende betrokkene. Omdat betrokkene zelf om een beslissing heeft verzocht, had de officier van justitie daarop moeten beslissen. Doordat de officier van justitie ondanks de ingebrekestelling niet op de aanvraag heeft beslist zijn dwangsommen verbeurd. De dwangsommen hadden al moeten zijn vastgesteld en betaald. Betrokkene maakt aanspraak op rente en op kosten voor juridische bijstand.
3.2.
De officier van justitie heeft de aanvankelijke beslissing op bezwaar ingetrokken en bij besluit van 12 maart 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard. De officier van justitie heeft zich in deze nieuwe beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat het ingevolge artikel 4:6 Awb in verbinding met artikel 7:27 Awb niet mogelijk is een aanvraag/verzoek te doen om de beslissing op administratief beroep te herzien. Een bestuursorgaan kan dat wel ambtshalve doen, maar dat levert geen aanvraag op in de zin van artikel 4:17 Awb. De minister van Veiligheid en Justitie hoefde dan ook geen besluit te nemen op het verzoek van betrokkene van 26 november 2013. Diens reactie van 30 januari 2014 betreft een feitelijke mededeling en geen besluit. Daartegen staat geen bezwaar en beroep open. De kantonrechter is dan ook onbevoegd om kennis te nemen van het beroepschrift voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van op het verzoek tot heroverweging. De mededeling in de brief van 30 januari 2014 dat geen dwangsom is verschuldigd is in dit geval evenmin een besluit, omdat artikel 4:17 Awb niet van toepassing is. Dit artikel is alleen van toepassing omdat het verzoek om heroverweging geen aanvraag betreft. Daarvan is geen sprake. De officier van justitie heeft betrokkene dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.1.
Allereerst overweegt de kantonrechter dat het beroepschrift is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 25 april 214. Deze beslissing is op 12 maart 2015 herroepen. Het beroepschrift moet geacht worden zijn gericht tegen dat besluit (artikel 6:19 Awb).
4.2.
Artikel 4:6 Awb, waarin is bepaald dat na een (gedeeltelijke) afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag kan worden gedaan, is in artikel 7:27 Awb uitgesloten voor het administratief beroep. In de WAHV is een dergelijke bevoegdheid niet opgenomen. Dat de officier van justitie de beslissingen op administratief beroep na indiening van het beroep bij de kantonrechter herleest en in sommige gevallen tot een heroverweging komt en dientengevolge tot een andersluidende beslissing, maakt niet dat het verzoek van betrokkene om daartoe over te gaan een aanvraag is in de zin van 1:3 Awb. Het verzoek van betrokkene kan dan ook niet worden gekwalificeerd als aanvraag in de zin van 1:3 Awb. Gelet op het bepaalde in artikel 4:17 Awb, dat ziet op beschikkingen op aanvraag, zijn daarom geen dwangsommen verbeurd.
4.3
De officier van justitie had het verzoek van 26 november 2013 bij het beroepschrift gericht aan de kantonrechter kunnen voegen, maar heeft ervoor gekozen om bij brief van 30 januari 2014 zelf hierop te reageren. Deze reactie kan niet worden gezien als een publiekrechtelijke rechtshandeling en is derhalve geen besluit waartegen bezwaar open stond. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van betrokkene is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Ten aanzien van WM 14-6524

5.1.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de beslissing op administratief beroep is genomen zonder betrokkene in de gelegenheid te hebben gesteld daarop beroepsgronden aan te voeren. Betrokkene heeft verder aangevoerd dat op de foto’s die zich in het dossier bevinden niet te zien is welk voertuig te hard heeft gereden. Aan de positie van de foto zou je moeten kunnen zien welke auto te hard heeft gereden, maar op basis van de betreffende foto’s is dat niet te zien. Er zijn vijf sets achterlichten te zien. Betrokkene voert verder aan dat op het proces verbaal van de politie niet te achterhalen is of de verbalisant op juiste wijze is beëdigd. Ook de beslissing op het administratief beroep lijkt onbevoegdelijk te zijn genomen. Gezien de lange duur en de fouten van het CVOM dient de sanctie te worden vernietigd.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de officier van justitie het administratief beroep van betrokkene ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. De officier van justitie heeft betrokkene immers niet in de gelegenheid gesteld de beroepsgronden aan te vullen, ondanks zijn verzoek hiertoe en heeft in plaats daarvan een beslissing op het administratief beroep gegeven. Dat betekent dat het beroep tegen de beslissing op administratief beroep gegrond is en zal worden vernietigd. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen zoals verzocht door de officier van justitie ziet de kantonrechter geen aanleiding.
5.3.
De kantonrechter zal vervolgens beoordelen of de initiële beschikking in stand kan blijven. Daartoe wordt overwogen als volgt.
5.4.
Het standpunt van betrokkene dat de initiële beschikking is opgelegd door een daartoe niet bevoegde opsporingsambtenaar gaat niet op. Uit het zaaksoverzicht blijkt dat de gedraging is geconstateerd door een brigadier van politie, die de belofte heeft afgelegd. Dit is niet een buitengewoon opsporingsambtenaar in de zin van artikel 142 Wetboek van Strafvordering, maar een algemeen opsporingsambtenaar. Een akte van beëdiging met betrekking tot het verlenen van de opsporingsbevoegdheid is, anders dan betrokkene meent, daarom niet vereist. De kantonrechter gaat voorbij aan het enkele vermoeden dat de beslissing op administratief beroep onbevoegdelijk is genomen. Blijkens deze beslissing heeft de officier van justitie deze genomen. De kantonrechter heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid daarvan.
5.5.
Wat betreft de beroepsgrond van betrokkene dat op de zich in het dossier bevindende foto’s niet te zien is dat zij de snelheidsovertreding heeft begaan, overweegt de kantonrechter als volgt. Onder de zich in het dossier bevindende foto waarvan ter zitting een exemplaar is overgelegd, is vermeld dat de meting betrekking heeft op het op rijstrook 1 rijdende voertuig. Vaste regel is dat de telling van de rijstroken vanuit de middenberm plaatsvindt. Op de foto is op de eerste rijstrook van de middenberm een motorvoertuig afgebeeld met het kenteken van het op naam van de stichting geregistreerde motorvoertuig. Gelet verder op de inhoud van een door de verbalisant op ambtsbelofte opgemaakte verklaring in het zich in het dossier bevindende zaakoverzicht, is naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate komen vast te staan dat de aan betrokkene verweten gedraging is verricht. Er zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de sanctie zouden moeten leiden. Dit betekent dat de sanctie terecht is opgelegd en dat het administratief beroep tegen de initiële sanctie ongegrond zal worden verklaard.
5.6.
Wat betreft de proceskosten wordt overwogen als volgt. De gemachtigde treedt op namens zijn echtgenote volgens een door haar rechtstreeks aan hem verstrekte machtiging. Gemachtigde en betrokkene behoren dus tot elkaars huishouden. Betrokkene is op haar beurt door de stichting gemachtigd om beroep aan te tekenen. De gemachtigde is statutair directeur van de stichting. Onder die omstandigheden kan de gemachtigde niet worden aangemerkt als een derde die de stichting en/of betrokkene beroepsmatig rechtsbijstand verleend in de zin van het besluit proceskosten bestuursrecht. Voor vergoeding van de proceskosten is dan ook in dit geval geen plaats.

BESLISSING

De kantonrechter:
Ten aanzien van WM VERZ 14-3707:
- verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van WM VERZ 14-6524:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op administratief beroep;
  • verklaart het beroep tegen de initiële beschikking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Sissing en uitgesproken ter openbare zitting op 26 mei 2015.
de kantonrechter de griffier
Datum verzending:
Bent u het met deze beslissing niet eens, dan kunt u
binnen zes wekenna de hierboven vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, maar alleen indien de als gevolg van deze beslissing te betalen administratieve sanctie meer dan € 70,00 bedraagt.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, Postbus 70515, 1007 KM, Amsterdam, en dient door degene die het beroep instelt of een gemachtigde te worden ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk,
tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling wordt gevraagd