ECLI:NL:RBAMS:2015:4377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
13-751416-15 15-3346 _
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Duitsland in verband met strafrechtelijk onderzoek

Op 10 juli 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Münster op 8 mei 2015. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van drie strafbare feiten die naar Duits recht strafbaar zijn, waaronder illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 26 juni 2015.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) besproken, waaronder artikel 13, dat weigeringsgronden voor overlevering behandelt. De rechtbank oordeelde dat humanitaire redenen geen grond vormen voor weigering van de overlevering, en dat de belangen van de opgeëiste persoon, die zijn Nederlandse staatsburgerschap aanvoert, zijn gedekt door een terugkeergarantie die door de Duitse autoriteiten is gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen Nederlandse vervolging aan de orde is, en dat de opgeëiste persoon in Duitsland in voorlopige hechtenis kan worden genomen zonder dat dit een flagrante schending van zijn rechten oplevert.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering aan de Duitse autoriteiten toegestaan, en de uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, met de griffier aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751416-15
RK nummer: 15/3346
Datum uitspraak: 10 juli 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 mei 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 mei 2015 door de officier van justitie verbonden aan de Staatsanwaltschaft Münster (Duitsland) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres, te plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juni 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorarrest, uitgevaardigd door het kantongerecht Münster op 7 mei 2015.
Referentienummer: 23b Gs 350/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4.
Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Oberstaatsanwalt in Münster heeft bij brief van 19 mei 2015 de volgende garantie gegeven:
Es wird zugesichert, dass der Verfolgte im Fall einer rechtskräftigen Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe, deren Vollstreckung nicht zur Bewährung ausgesetzt wird, in Anlehnung an das Übereinkommen über die Überstellung verurteilter personen vom 21.03.1983, zur weiteren Strafvollstreckung in die Niederlande überstellt werden wird, und zwar bedingungsfrei, so dass das Umwaldlungsverfahren nach Artikel 11 des vorbezeichneten Übereinkommens angewendet werden kann.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan, nu de onder 4 bedoelde feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en opleveren:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Het strafrechtelijk onderzoek heeft in Duitsland reeds een aanvang genomen.
De bewijsmiddelen bevinden zich op Duits grondgebied.
Het handelen van de beschuldigde, te weten het kweken van verdovende middelen op het gebied van de Bondsrepubliek Duitsland en vervolgens de winstgevende doorverkoop ervan, vormt een doelgerichte overtreding van de Duitse rechtsorde, zodat de goede rechtsbedeling meebrengt dat de vervolging van de opgeëiste persoon en zijn medeverdachten zich in Duitsland concentreert.
Duitsland heeft een terugkeergarantie gegeven.
De plantages bevonden zich in Duitsland.
De verdovende middelen zijn Duitsland in gevoerd.
Duitsland beoogt vervolging van meer verdachten; deze verdachten bevinden zich in Duitsland in voorlopige hechtenis en – tenslotte – :
Duitsland heeft er last van.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitsland autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Duitse autoriteiten en de verdere vervolging in Duitsland de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
Opvallend is dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht met name op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon verzetten zich tegen overlevering. Hij is ondernemer en leidt een zaak met zeven man personeel (waaronder parttime krachten). De betrokkenheid bij de feiten waarvan hij wordt verdacht is minimaal, het gaat om de verzorging van (weliswaar strafbare) plantjes en meer niet. Bij die stand van zaken moet de bescherming die hij als Nederlands staatsburger verdient, zwaarder wegen dan het belang dat de Duitse justitie heeft bij zijn overlevering.
De officier van justitie heeft hiertegen in gebracht dat de persoonlijke belangen gedekt zijn door de terugkeergarantie. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd levert geen weigeringsgrond op in het kader van artikel 13 OLW. Hij heeft gepersisteerd bij zijn vordering.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Humanitaire redenen leveren geen grond op voor weigering van de overlevering (zie ook: HR 28 november 2006, NJ 2007/487 en 489, thans: ECLI:NL:HR:2006:AY6633 / -34).
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de bescherming waarop de opgeëiste persoon uit hoofde van zijn Nederlands staatsburgerschap recht heeft een weigeringsgrond oplevert in de zin van artikel 13 OLW, is de rechtbank van oordeel dat deze belangen gedekt zijn door de in het kader van artikel 6, eerste lid OLW verstrekte terugkeergarantie.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Overige verweren

7.1
De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW
Standpunt raadsman
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er bij de aanhouding van de opgeëiste persoon drugsgerelateerde zaken zijn aangetroffen en dat de opgeëiste persoon naar aanleiding hiervan door de politie is gehoord. Dat is nog geen daad van vervolging, maar deze omstandigheden zouden wel tot een Nederlandse vervolging moeten leiden. Een dergelijke vervolging staat in de weg aan overlevering.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen ingebracht dat er geen beslissing is genomen tot vervolging en geen dagvaarding is uitgebracht met betrekking tot de resultaten van de inbeslagneming van onder de opgeëiste persoon aangetroffen goederen. Indien een doorzoeking plaats vindt op grond van een buitenlands rechtshulpverzoek en iemand wordt naar aanleiding daarvan verhoord, is nog geen sprake van een Nederlandse vervolging voor hetzelfde feit als waarop het EAB betrekking heeft. De weigeringsgrond is niet aan de orde.
Oordeel rechtbankDe enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon door de politie als verdachte is gehoord in het kader van een Duits strafrechtelijk onderzoek, rechtvaardigt niet de verwachting dat hij met betrekking tot datzelfde feit door het Nederlands Openbaar Ministerie vervolgd wordt of zal worden. De officier van justitie heeft verklaard dat van een Nederlandse vervolging geen sprake is. In die omstandigheden is de door de raadsman bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde.
7.2
De weigeringsgrond van artikel 11 OLW
Standpunt raadsman
Uitgaande van de onschuldpresumptie en rekening houdend met de geringe ernst van de hem verweten feiten, is de verwachte tijd dat de opgeëiste persoon in Duitsland in voorlopige hechtenis zal moeten doorbrengen onevenredig lang. Andere in deze zaak betrokken personen zitten al vanaf 24 april 2015 in voorlopige hechtenis. Inwilliging van de overlevering levert dan ook een dreigende flagrante schending op van enig hem op grond van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) toekomend recht, hetgeen moet leiden tot weigering van de verzochte overlevering.
Subsidiair zou de rechtbank de duur van de voorlopige hechtenis in Duitsland moeten maximeren.
Standpunt officier van justitie
Uitgangspunt is dat Duitsland beschikt over een fatsoenlijk rechtssysteem. Het dwangmiddel ‘voorlopige hechtenis’ valt daar onder. De weigeringsgrond is niet aan de orde. Het is niet aan de overleveringsrechter om de duur van voorlopige hechtenis in een andere lidstaat reeds op voorhand te maximeren.
Oordeel rechtbank
Het feit dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in voorlopige hechtenis kan worden genomen vormt geen dreigende flagrante schending van de hem op grond van artikel 5 EVRM toekomende rechten, nog afgezien van de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon de titel en/of de duur van de eventuele detentie kan voorleggen aan de rechter in Duitsland en een verzoek tot opheffing of schorsing van die detentie aldaar kan indienen. Het verweer op grond van artikel 11 OLW slaagt niet.
Het subsidiair gedane verzoek wordt afgewezen. Een door de raadsman gewenste inperking van de duur van de voorlopige hechtenis in een andere lidstaat valt niet onder de bevoegdheid van de overleveringsrechter.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Staatsanwaltschaft Münster (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. M.E.B. Nyman en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.