ECLI:NL:RBAMS:2015:4376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
13-751343-15 15-2961
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België toegestaan met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek

Op 10 juli 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 10 april 2015 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg van Liège is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 26 juni 2015, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van Hees.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, ondanks het verweer van de raadsvrouw dat de overlevering ontoelaatbaar zou zijn omdat het feit gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zou zijn gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de officier van justitie, die stelden dat de verdovende middelen voor de Belgische markt bestemd waren en dat het onderzoek in België was gestart, voldoende waren om af te zien van de weigeringsgrond. De rechtbank heeft ook het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw afgewezen, omdat het onderzoek naar een schietincident in Nederland geen weigeringsgrond voor de overlevering oplevert.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De beslissing om de overlevering toe te staan is genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, waaronder de Opiumwet en de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751343-15
RK nummer: 15/2961
Datum uitspraak: 10 juli 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 april 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 april 2015 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg van Liège, sectie instructie, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres, te plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juni 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van Hees, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsmandaat bij verstek d.d. 10 april 2015. Dit bevel is uitgevaardigd door eerdergenoemde onderzoeksrechter, zo blijkt uit zijn brief van
7 mei 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst zowel onder nummer 1 als nummer 5, te weten:
(1) deelneming aan een criminele organisatie en
(5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in de brief van de onderzoekrechter van 7 mei 2015 vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur du Roi, verbonden aan het Parquet du Procureur du Roi te Liège heeft bij brief van 7 mei 2015 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan, nu het onder 4 bedoelde feit naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A Opiumwet gegeven verbod
en/of
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A Opiumwet gegeven verbod
en/of:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, en vijfde lid, of 11a Opiumwet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Standpunt raadsvrouw
De overlevering is ontoelaatbaar omdat de weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 13, lid 1, aanhef en onder a OLW aan de orde is. Het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht is gedeeltelijk op Nederlands grondgebied gepleegd. Overlevering is verzocht van vier personen (waaronder de opgeëiste persoon), verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie. Alle vier zijn zij in Nederland woonachtig en ontmoetten zij elkaar in Nederland. Deze verdenking betreft een feit dat niet gedeeltelijk maar grotendeels op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden. Vanuit het oogpunt van goede rechtsbedeling is het wenselijk dat Nederland België verzoekt de strafvervolging te mogen overnemen.
De raadsvrouw heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank van 5 juli 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:BX1731) en aangevoerd dat in die uitspraak werd overwogen
‘dat de Belgische justitie kennelijk voornemens zou zijn de opgeëiste persoon te vervolgen voor veronderstelde betrokkenheid bij invoer vanuit Nederland waardoor de rechtbank van oordeel was dat de overlevering werd geweigerd omdat het EAB betrekking had op een strafbaar feit gedeeltelijk op Nederlands grondgebied gepleegd’.
De toepassing van artikel 13 OLW
De rechtbank stelt, met de raadsvrouw en met de officier van justitie, vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
De verdovende middelen waren bedoeld voor de Belgische markt.
Het onderzoek is in België aangevangen en is nog gaande.
De bewijsmiddelen bevinden zich in België.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de België autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
Met betrekking tot de uitspraak waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen merkt de rechtbank op dat de interpretatie die de raadsvrouw aan deze uitspraak geeft op een misvatting berust. Bedoelde uitspraak had betrekking op een Belgisch EAB, waarin de officier van justitie zich primair op het standpunt heeft gesteld dat de vordering om af te zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW niet aan de orde was bij gebrek aan Nederlandse rechtsmacht. Subsidiair is gevorderd van de weigeringsgrond af te zien. De rechtbank was van oordeel dat de weigeringsgrond wel aan de orde was en heeft deze subsidiaire vordering toegewezen, waarna de overlevering toelaatbaar is verklaard.

7.Aanhoudingsverzoek

De raadsvrouw heeft een aanhoudingsverzoek gedaan om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar het bestaan van een Nederlands onderzoek naar een schietincident te Rotterdam op 20 april 2015 en de verwevenheid van dit onderzoek met het Belgische onderzoek, waaronder begrepen een Belgisch rechtshulpverzoek, dat bekend staat onder de naam ‘Rocks’.
De officier van justitie heeft verklaard dat het onderzoek naar de schietpartij een ander onderzoek is dan het Belgische onderzoek.
De rechtbank wijst het verzoek af nu een onderzoek als door de raadsvrouw bedoeld geen weigeringsgrond oplevert voor de verzochte overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10, 11 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg van Liège, sectie instructie, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. M.E.B. Nyman en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.