Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, die heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk te zijn gemachtigd namens hem de verdediging te voeren.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
de rechtbank leest: bij) verstek, uitgevaardigd door eerdergenoemde rechtbank en gedateerd 27 april 2015.
4.Strafbaarheid
Bij de beoordeling van de genoegzaamheid van de feitsomschrijving in het EAB gaat de rechtbank uit van de omschrijving van die feiten in het EAB en – voor zover aan de orde – van daarop betrekking hebbende aanvullende informatie en niet van de vermelde kwalificaties naar buitenlands recht. De omschrijving van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd voldoet aan de vereisten van artikel 2, tweede lid onder e OLW. Het verweer faalt om die reden.
De strafbedreiging voldoet aan de eisen van artikel 7, eerste lid, aanhef, onder a, 1e OLW: een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd kan niet leiden tot weigering van de overlevering.
5.Artikel 11 OLW
Daarvoor heeft hij verschillende argumenten aangevoerd.
Tendentieuze mediaberichtgeving is er de oorzaak van dat de opgeëiste persoon in België geen eerlijk proces kan verwachten, hetgeen een schending oplevert van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Op 10 juni 2015 zal een verhoor plaatsvinden van de opgeëiste persoon in het kader van een Belgisch rechtshulpverzoek. Dit verhoor is geëntameerd door de Onderzoeksrechter mr. P. van Cauteren maar naar inmiddels is gebleken, zal noch de Onderzoeksrechter noch de procureur des Konings bij het verhoor aanwezig zijn. Het is een louter politioneel verhoor. Dit is juridisch onverantwoord en leidt tot het advies om gebruik te maken van het zwijgrecht.
De raadsman acht vóór dit verhoor inzage in het Belgisch strafdossier noodzakelijk en wil beschikken over de door hem aangeduide stukken “signalering c.a.”, subdossier FAST (‘Fugitive Active Search Team’) en de stukken die zijn opgesteld in het kader van het rechtshulpverzoek. De Belgische wet geeft de Belgische raadsman niet de mogelijkheid om inzage te krijgen in de stukken van het strafdossier. Voor de Nederlandse raadsman ligt dit gunstiger.
Nu er nog geen formele inbeschuldigingstelling is, verzet niets zich tegen intrekking van het EAB en de bedoelde overdracht.
Het door de raadsman bedoelde beginsel is niet geschonden; de keuze waar de vervolging plaatsvindt is niet aan de opgeëiste persoon. Het betreft hier een persoon met de Belgische nationaliteit die verdacht wordt van strafbare feiten, gepleegd in België jegens Belgen. Op die feiten heeft het EAB betrekking. Resocialisatie zal in België plaats moeten vinden.
In de overleveringsprocedure is geen sprake van ontbrekende processtukken. Het verhoor dat plaats zal vinden in het kader van het rechtshulpverzoek betreft een andere procedure die wel degelijk met waarborgen is omkleed.
Het is niet aan de Nederlandse autoriteiten om te bepalen hoe de Belgische strafprocedure dient te verlopen. De formele inverdenkingstelling zal in een later stadium worden opgesteld, nadat het onderzoek zal zijn afgerond. Ook in Nederland ligt niet direct een afgewogen tenlastelegging klaar als een zaak nog in de beginfase van het onderzoek verkeert.
De raadsman suggereert dat de Belgische rechter niet meer tot een onafhankelijk oordeel zal kunnen komen door de publicaties over de verdachte. Dat is een boude en ongefundeerde uitspraak. De conclusie van de raadsman dat een schending van het recht op een eerlijk proces dreigt, mist feitelijke grondslag. Ook advocaten manipuleren de media als hen dat uitkomt.
De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet aan de orde. Los daarvan is België partij bij het EVRM en is een effective remedy voorhanden.
Geen van de door de raadsman aangevoerde argumenten raakt enige weigeringsgrond in het overleveringsrecht.
de rechtbank begrijpt: sub a) een beletsel vormt voor de overlevering heeft ingetrokken en zijn bezwaren tegen de verzochte overlevering nu heeft geconcentreerd op de in artikel 11 OLW bedoelde weigeringsgrond.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de raadsman is aangevoerd niet kan leiden tot weigering van de verzochte overlevering. Dat inwilliging van het verzoek tot overlevering zou leiden tot een dreigende flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, zoals gewaarborgd door het EVRM, is niet gebleken. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarop een dergelijk vermoeden kan worden gegrond.
Niet gebleken is dat de opgeëiste persoon ervoor moet vrezen dat hem in België geen eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wacht. De opgeëiste persoon kan zich bij zijn berechting in België beroepen op elke hem bij wet en verdrag geboden waarborg. Hij heeft zich reeds voorzien van rechtskundige bijstand en wordt bijgestaan door zowel een Nederlandse als een Belgische advocaat.
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsartikelen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.