8.4Tussen partijen is niet in geschil dat het ter plaatse verboden is van een brug af te springen (artikel 2.1.4 van de Verordening op het binnenwater), te zwemmen nabij bruggen (artikel 8.08 van het Binnenvaartpolitiereglement) en de rietkraag te beschadigen (artikel 3.4 van de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht). Daarmee wordt het doel dat verweerder met het verlenen van onderhavige omgevingsvergunning wil bereiken, te weten het openbaar toegankelijk maken van gemeentegrond, naar het oordeel van de rechtbank, illusoir. Dit geldt temeer nu de gronden naast de woningen aan de Mattenbiesstraat 128 en 132, hobbelig zullen worden gemaakt om zo de toegang tot het openbaar te maken stuk schuin naar het water aflopende gemeentegrond en het recreëren daar ter plaatse, te ontmoedigen. Ten aanzien van het tegengaan van het toe-eigenen door bewoners van gemeentegrond, overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat dit bij de betreffende locatie niet aan de orde is. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in beleid is vastgelegd dat het open karakter van IJburg moet worden behouden. In de eerste plaats is de rechtbank van zodanig beleid in de besluitvorming niet gebleken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, indien van een dergelijk beleid dient te worden uitgegaan het zicht naar het water, gezien de locatie en de hoogte van het hek, niet zodanig wordt belemmerd dat de door eiser gestelde belangen hieraan ondergeschikt zouden moeten zijn. Tot slot heeft verweerder niet weersproken dat er op meerdere locaties op IJburg, ook in de directe nabijheid van eisers woning, de mogelijkheid bestaat voor bewoners om te recreëren in en nabij het water. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het voorliggende concrete geval in redelijkheid niet de belangen van vergunninghouder zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van eiser. Eisers beroepsgrond slaagt.
9. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
10. Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld beschikt verweerder over een discretionaire bevoegdheid om al dan niet in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij past een terughoudende toets door de rechtbank en bij vernietiging van het bestreden besluit in beginsel een opdracht aan verweerder om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Echter, in dit geval, waarin de rechtbank beschikt over alle relevante feiten en zij zich ter zitting ervan heeft vergewist inzicht te hebben in alle in aanmerking te nemen belangen, acht de rechtbank het vanuit het oogpunt van finale geschillenbeslechting aangewezen om zelf in de zaak te voorzien. Dat leidt er in dit geval toe dat de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor onder 8.4 is overwogen, van oordeel is dat de belangen van eiser bij het weigeren van de omgevingsvergunning zwaarder dienen te wegen dan het belang van vergunninghouder bij het in stand houden van de omgevingsvergunning, voor zover het de hekwerken naast de woningen aan de Mattenbiesstraat 128 en 132 betreft. Met gebruikmaking van de haar in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid zal de rechtbank daarom zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen, voor zover deze zien op het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van hekwerken naast de brug op de locatie Mattenbiesstraat 128-132 en de omgevingsvergunning voor deze specifieke locatie te weigeren.
11. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).