ECLI:NL:RBAMS:2015:4121

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7496
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het verplaatsen van hekwerken naast de Mattenbiesstraat te Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van zes hekwerken, waarvan twee naast de brug op de Mattenbiesstraat 128-132. Eiser, woonachtig in de nabijheid, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het algemeen bestuur van de Bestuurscommissie Oost, dat de omgevingsvergunning had verleend. Eiser stelde dat er sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering en dat de belangen van de vergunninghouder niet zwaarder konden wegen dan zijn belangen. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat de belangen van eiser zwaarder wogen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte de primaire besluiten voor de specifieke locatie van de hekwerken. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/7496

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Vinkenborg),
en

het algemeen bestuur van de Bestuurscommissie Oost, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.M. Heijsen).
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: stadsdeel Oost,vergunninghouder,
(gemachtigde: B. Hartgers).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2014, gewijzigd bij besluit van 6 juni 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het deels verplaatsen van zes bestaande hekwerken naast de bruggen op de locaties Lisdoddelaan 50-52 en Mattenbiesstraat 128-132 en 180-182 te Amsterdam.
Bij besluit van 9 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 25 november 2013 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verplaatsen van zes hekwerken, gelegen naast de bruggen op de locaties Lisdoddelaan 50-52 en Mattenbiesstraat 128-132 en 180-182.
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het deels verplaatsen van zes bestaande hekwerken naast de bruggen op de locaties Lisdoddelaan 50-52 en Mattenbiesstraat 128-132 en 180-182. Daarbij is besloten af te wijken van artikel 37 van het bestemmingsplan “IJburg 1e fase” (het bestemmingsplan).
3. Bij het bestreden besluit is de omgevingsvergunning gehandhaafd.
4. Ingevolge het bestemmingsplan rust op de gronden waarop het bouwplan is gesitueerd de bestemming “Groen-1”,“Verkeer-1” en de dubbelbestemming “Waterstaat-waterkering”.
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit op zes hekwerken ziet. Het bouwplan houdt in dat de hekwerken, die parallel aan het water staan en zo de toegang tot het water blokkeren, dwars op het water komen te staan langs de tuin van de naastgelegen woningen, waarmee de strook grond tussen de brug en de naastgelegen woningen tot aan het water toegankelijk wordt gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, woonachtig op de [adres] , alleen belang bij het verplaatsen van de twee hekwerken naast de brug op de locatie Mattenbiesstraat 128-132. Bij de hiernavolgende bespreking zal de rechtbank zich dan ook beperken tot deze twee hekwerken.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de dubbelbestemming “Waterstaat-waterkering” zoals omschreven in artikel 37 van de planvoorschriften. De omgevingsvergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, derde lid, onder a, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
7.1
Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de besluitvorming betrokken had dienen te worden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een akte van 29 maart 2005 overgelegd ten aanzien van het voortdurend recht van erfpacht van een perceel grond, gelegen op het Kleine Rieteiland te Amsterdam (IJburg), groot ongeveer 272,3 m² (bouwnummer 21). Uit deze akte volgt dat zowel de schanskorf gelegen achter de waterkering als de inspectiestrook van 3 m, niet in erfpacht door de gemeente Amsterdam zullen worden uitgegeven en evenmin openbaar terrein zullen worden. De hekwerken hebben van meet af aan de bedoeling gehad te markeren dat het inspectiepad nabij de brug en de schanskorf niet betreden dienen te worden. Door het verlenen van onderhavige omgevingsvergunning wordt gehandeld in strijd met voornoemde akte.
7.2
Volgens verweerder is geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Het is niet duidelijk of de betreffende bepaling uit de erfpachtovereenkomst alleen betrekking heeft op de groenstrook gelegen achter de percelen die in erfpacht zijn uitgegeven, of op de gehele waterkering. Reeds daarom is volgens verweerder geen sprake van een privaatrechtelijke belemmering die evident is. Een geschil over de vraag of en in hoeverre een erfdienstbaarheid aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat, behoort niet in een bestuursrechtelijke maar in een civielrechtelijke procedure te worden beslecht, aldus verweerder.
7.3
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1398).
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de door eiser overgelegde akte weliswaar aanknopingspunten voor zijn stelling dat bedoeld was te voorkomen dat het inspectiepad nabij de brug en de schanskorf betreden konden worden, maar is dit onvoldoende om te spreken van een privaatrechtelijke belemmering met een zodanig evident karakter dat dit op zichzelf reeds voldoende grond biedt voor het oordeel dat de (bestuursrechtelijke) vergunning niet in stand kan blijven. De door eiser overgelegde akte ziet immers niet op zijn eigen perceel. Tevens is ter zitting komen vast te staan dat de betreffende passage ook niet is opgenomen in de akte van zijn eigen perceel. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ligt dan ook geen grond voor het oordeel dat een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van de hekwerken naast de brug op de locatie Mattenbiesstraat 128-132.
8.1
Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor de feitelijke situatie ter plaatse. De hekwerken zijn niet voor niets aanvankelijk zo geplaatst dat het betreden van de oevers ter plaatse wordt ontmoedigd. Immers, het schuin aflopende talud en de ruimte onder de brug zijn volkomen ongeschikt om te verblijven, de groenstrook en het oevergewas worden in ontoelaatbare mate beschadigd indien daar het water wordt ingegaan en het verplaatsen van de hekwerken leidt er toe dat het ongeoorloofde brugspringen en zwemmen nabij de brug wordt bevorderd. Daar staat tegenover dat er elders op IJburg voldoende strandjes en steigers zijn ingericht, juist om te recreëren in en nabij het water. De behoefte en de noodzaak om nabij de woning van eiser de groenstrook openbaar toegankelijk te maken is volstrekt overbodig. Het is onbegrijpelijk om eerst verboden gedragingen te faciliteren en daarna de handhavingsdiensten met toezicht te belasten, aldus eiser. Eiser heeft er belang bij dat de hekken op de locatie Mattenbiesstraat 128-132 niet worden verplaatst. Naast het behoud van privacy is eisers belang er in gelegen dat, zoals hiervoor genoemd, overlast en gevaarlijke situaties bij de brug worden voorkomen en de oever niet wordt aangetast.
8.2
De rechtbank stelt voorop dat het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. Ter beoordeling van de rechtbank ligt in dit geval voor of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verlening van een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van bestaande hekwerken op de locatie Mattenbiesstraat 128-132.
8.3
Volgens verweerder is het voornaamste doel van het bestreden besluit het openbaar toegankelijk maken van gemeentegrond. Hieronder valt ook het behouden van het open karakter van IJburg, het tegengaan van het toe-eigenen van gemeentegrond door directe omwonenden en het bieden van dezelfde mogelijkheden aan alle bewoners van IJburg met betrekking tot het water. Er zijn geen zwaarwegende argumenten om af te wijken van het uitgangspunt om gemeentegrond zoveel mogelijk openbaar toegankelijk te maken. Verweerder onderkent dat de kans op overlast en verboden gedragingen groter wordt als de hekken worden verplaatst. Met het verplaatsen van de hekwerken wordt echter geen toestemming gegeven om overlast te veroorzaken of bepaalde regels te overtreden. Voor zover er als gevolg van het verplaatsen van de hekwerken toch sprake zal zijn van overlast of het overtreden van wettelijke voorschriften, zal dit een kwestie van handhaving zijn. De mogelijkheid dat overlast toeneemt, weegt volgens verweerder niet zwaarder dan het belang bij het zoveel mogelijk openbaar toegankelijk maken van gemeentegrond. Een bepaalde mate van overlast wordt aanvaardbaar geacht.
8.4
Tussen partijen is niet in geschil dat het ter plaatse verboden is van een brug af te springen (artikel 2.1.4 van de Verordening op het binnenwater), te zwemmen nabij bruggen (artikel 8.08 van het Binnenvaartpolitiereglement) en de rietkraag te beschadigen (artikel 3.4 van de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht). Daarmee wordt het doel dat verweerder met het verlenen van onderhavige omgevingsvergunning wil bereiken, te weten het openbaar toegankelijk maken van gemeentegrond, naar het oordeel van de rechtbank, illusoir. Dit geldt temeer nu de gronden naast de woningen aan de Mattenbiesstraat 128 en 132, hobbelig zullen worden gemaakt om zo de toegang tot het openbaar te maken stuk schuin naar het water aflopende gemeentegrond en het recreëren daar ter plaatse, te ontmoedigen. Ten aanzien van het tegengaan van het toe-eigenen door bewoners van gemeentegrond, overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat dit bij de betreffende locatie niet aan de orde is. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in beleid is vastgelegd dat het open karakter van IJburg moet worden behouden. In de eerste plaats is de rechtbank van zodanig beleid in de besluitvorming niet gebleken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, indien van een dergelijk beleid dient te worden uitgegaan het zicht naar het water, gezien de locatie en de hoogte van het hek, niet zodanig wordt belemmerd dat de door eiser gestelde belangen hieraan ondergeschikt zouden moeten zijn. Tot slot heeft verweerder niet weersproken dat er op meerdere locaties op IJburg, ook in de directe nabijheid van eisers woning, de mogelijkheid bestaat voor bewoners om te recreëren in en nabij het water. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het voorliggende concrete geval in redelijkheid niet de belangen van vergunninghouder zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van eiser. Eisers beroepsgrond slaagt.
9. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
10. Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld beschikt verweerder over een discretionaire bevoegdheid om al dan niet in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij past een terughoudende toets door de rechtbank en bij vernietiging van het bestreden besluit in beginsel een opdracht aan verweerder om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Echter, in dit geval, waarin de rechtbank beschikt over alle relevante feiten en zij zich ter zitting ervan heeft vergewist inzicht te hebben in alle in aanmerking te nemen belangen, acht de rechtbank het vanuit het oogpunt van finale geschillenbeslechting aangewezen om zelf in de zaak te voorzien. Dat leidt er in dit geval toe dat de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor onder 8.4 is overwogen, van oordeel is dat de belangen van eiser bij het weigeren van de omgevingsvergunning zwaarder dienen te wegen dan het belang van vergunninghouder bij het in stand houden van de omgevingsvergunning, voor zover het de hekwerken naast de woningen aan de Mattenbiesstraat 128 en 132 betreft. Met gebruikmaking van de haar in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid zal de rechtbank daarom zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen, voor zover deze zien op het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van hekwerken naast de brug op de locatie Mattenbiesstraat 128-132 en de omgevingsvergunning voor deze specifieke locatie te weigeren.
11. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit besluit ziet op de hekwerken naast de Mattenbiesstraat 128-132;
  • herroept de primaire besluiten, voor zover deze besluiten zien op de hekwerken naast de Mattenbiesstraat 128-132;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en
mr. P.H.A. Knol en mr. A.J. Bongers-Scheijde, leden, in aanwezigheid van
mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.