2.11.In de Algemene Voorwaarden 2006 staat onder meer het volgende:
“16. Onmiddellijke opeisbaarheid
(…)
2. De bank is gerechtigd om met schriftelijke mededeling daarvan aan de debiteur de geldlening met onmiddellijke ingang op te eisen in de volgende gevallen (…):
a. wanneer de debiteur en/of de zekerheidsgever en/of groep naar het oordeel van de bank nalatig is in de (tijdige en/of behoorlijke) nakoming van of in strijd handelt met:
- een bepaling in de akte of een zekerheidsakte, daaronder begrepen de (algemene) voorwaarden die in die akte(n) van toepassing is/zijn verklaard;
- enige andere verplichting tegenover de bank;
(…)
j. wanneer zich enige gebeurtenis, verandering of omstandigheid voordoet of voorzienbaar is, dat zulks zich zal kunnen voordoen, die aanleiding geeft tot gegronde vrees dat de debiteur en/of de zekerheidgever tekort zal gaan schieten in de nakoming van enige verplichting van welke aard dan ook tegenover de bank.
(…)
n. wanneer een (mede) tot zekerheid van de geldlening verbonden goed met toestemming van de bank is verhuurd en de huurprijzen (dreigen te) worden verlaagd;
o. wanneer zich enige gebeurtenis, verandering of omstandigheid voordoet of voorzienbaar is, dat zulks zich kan voordoen, die aanleiding geeft tot gegronde vrees dat het door de debiteur aan de bank verschuldigde niet of niet geheel op de opbrengst van ten behoeve van de bank verbonden goederen of op de zekerheidgever kan worden verhaald, dan wel wanneer ten behoeve van de bank verbonden goederen in waarde zijn verminderd of teniet zijn gegaan of niet of naar het oordeel van de bank onvoldoende zijn verzekerd of zulks naar de mening van de bank voorzienbaar is;
(…)
26 Aflossingsvrije lening
Indien overeengekomen is dat op de geldlening geen aflossingen behoeven plaats te vinden, gelden verder de volgende bepalingen:
(…)
b) Indien de waarde van een registergoed naar het oordeel van de bank daartoe aanleiding geeft, kan de bank onverminderd haar bevoegdheden als omschreven in artikel 16, van de debiteur (periodieke) aflossing(en) verlangen. De bank heeft het recht elk registergoed vijf jaren na datum, waarop de geldlening is verstrekt, en vervolgens telkens na het verstrijken van een periode van ten minste vijf jaren, voor rekening van de debiteur te laten taxeren ter bepaling van de waarde van dat registergoed. (…)”