Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2015 in de zaak tussen
[bedrijf 1], te Amsterdam, eiseres
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
Procesverloop
mr. M.W. Holtkamp. Voorts waren van de zijde van eiseres wederom ter zitting aanwezig
[naam 1], technisch manager en [naam 2], bedrijfsjurist. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Farahani. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
[vreemdeling 2], beiden van Bulgaarse nationaliteit – van week 38 tot en met week 44 van het jaar 2011 – schilderswerkzaamheden hebben verricht voor eiseres aan een woningcomplex aan [adres] te [adres], waarvan [bedrijf 2] ([bedrijf 2]) de eigenaar is. Deze personen waren door [betrokkene], handelend onder de naam [bedrijf 3], uitgeleend aan [bedrijf 4] heeft op haar beurt deze personen doorgeleend aan [bedrijf 5]. [bedrijf 5] heeft de opdracht tot het verrichten van werkzaamheden aangenomen van [bedrijf 6]. [bedrijf 6] heeft de opdracht tot werkzaamheden door middel van een beheersovereenkomst tot onderbouw met eiseres gekregen. Voor de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden waren geen tewerkstellingsvergunningen afgegeven. Op grond hiervan is verweerder overgegaan tot de onderhavige boeteoplegging van in totaal € 16.000,- wegens twee overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
Aangezien het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 EG-Verdrag (thans: artikel 45 van het VWEU) is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt, moet als een werkzaamheid anders dan in loondienst in de zin van artikel 43 EG-Verdrag (thans: artikel 49 van het VWEU) worden aangemerkt, de activiteit die een persoon zonder gezagsverhouding uitoefent (zie arrest van 20 november 2001, Jany e.a., C-268/99, Jurispr. blz. I-8615, punt 34 en de aangehaalde rechtspraak).”
27 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:799) stelt eiseres dat verweerder ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij van de bevoegdheid om [bedrijf 2], die binnen dezelfde keten als eiseres valt, te beboeten heeft afgezien.
€ 16.000,- die aan eiseres is opgelegd dient daarom verminderd te worden met € 1.600,-.
1 punt voor het verschijnen ter zitting van 9 april 2015, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.
Rechtsmiddel
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.