In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2014, werd de vennootschap Interballast I B.V. geconfronteerd met een bestuurlijke boete van € 32.000 opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete was gebaseerd op de veronderstelling dat de vennootschap als werkgever had gehandeld in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) door vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning werkzaamheden te laten verrichten. De rechtbank onderzocht of de vennootschap inderdaad als werkgever kon worden aangemerkt en of de opgelegde boete gerechtvaardigd was.
De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Interballast I B.V. als werkgever kon worden gekwalificeerd. De rechtbank stelde vast dat de werkzaamheden die door de vreemdelingen waren verricht, niet konden worden aangemerkt als kernactiviteiten van de vennootschap. Bovendien was er geen bewijs dat de vennootschap betrokken was bij een schijnconstructie om de Wav te omzeilen. De rechtbank concludeerde dat de minister niet bevoegd was om de boete op te leggen, en verklaarde het beroep van de vennootschap gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering bij de kwalificatie van werkgeverschap onder de Wav en de noodzaak om schijnconstructies te vermijden zonder het zakelijke verkeer onterecht te belemmeren.