ECLI:NL:RBAMS:2015:3926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
C-13-557033 - FA RK 14-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies van accountants in echtscheidingsprocedure met betrekking tot verdeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de man en de vrouw, waarbij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de orde was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorstel van de accountants, dat op 15 juli 2013 is gedaan, een bindend advies is voor partijen. Dit bindend advies is tot stand gekomen na een eerdere beschikking van de rechtbank van 12 februari 2014, waarin de echtscheiding was uitgesproken en verdere beslissingen over de verdeling waren aangehouden. De vrouw had in haar verzoeken onder andere gevraagd om de benoeming van deskundigen voor de waardering van de onderneming en de echtelijke woning, en om te bepalen dat het voorstel van de accountants bindend was.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de e-mailwisseling tussen de man en de vrouw van 9 en 10 april 2013, waaruit bleek dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de rol van de accountants en het bindend karakter van hun advies. De rechtbank heeft getuigen gehoord, waaronder de accountants, en op basis van hun verklaringen geconcludeerd dat de e-mails de inhoud van de opdracht aan de accountants vormden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet kon volhouden dat er geen bindend advies was, omdat de accountants niet op de hoogte waren van eerdere afspraken over de wijze van totstandkoming van het advies.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en bepaald dat de verdeling zoals vastgesteld in het bindend advies deel uitmaakt van de beschikking. Tevens is bepaald dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/557033 FA RK 14/17
Beschikking van 24 juni 2015 betreffende de verdeling
in de zaak van:
[verzoeker]
Mol,
wonende te [woonplaats],
verzoekende, tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. E.P. van der Schraaf te Amsterdam,
tegen
[verweerster]
Visser,
wonende te [woonplaats],
verwerende, tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de vrouw
advocaat mr. O.J.V. van Beekhof te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank houdt rekening met de beschikking van deze rechtbank van 12 februari 2014, waarin onder meer tussen partijen echtscheiding is uitgesproken, en waarin iedere verdere beslissing over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is aangehouden.
1.2.
De rechtbank houdt tevens rekening met de beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2014, waarin onder meer aan de vrouw een bewijsopdracht is gegeven terzake van haar stelling dat de overeenkomst tussen partijen, inhoudende dat de adviseurs [adviseur 1] (hierna te noemen [adviseur 1]) en [adviseur 2] (hierna te noemen [adviseur 2]) een bindend advies aan partijen uitbrengen, bestaat uit de e-mailwisseling tussen partijen van 9 en 10 april 2013 en de rechtbank heeft bepaald dat de vrouw uiterlijk op 1 september 2014 aan de rechtbank en aan de wederpartij opgave doet van nog nader te horen getuigen waarna door de rechtbank een plaats en tijd zal worden bepaald voor het getuigenverhoor.
1.3.
Het getuigenverhoor van [adviseur 1] en [adviseur 2], in het kader van de door de vrouw gewenste bewijslevering van haar stelling zoals hiervoor bedoeld, heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van mr. J. Jonkers in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220 op 25 augustus 2014 uur van 11.00 uur. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat reeds aan partijen is toegezonden.
1.4.
De vrouw heeft de rechtbank op 1 september 2014 laten weten dat zij de man en zichzelf nog als getuigen wil laten horen.
1.5.
Op 12 december is ter griffie van de rechtbank ingekomen een reactie van de vrouw houdende intrekking verzoek tot horen nadere getuigen en verzoek tot bepaling processuele opmars. Hierin trekt de vrouw onder meer haar verzoek tot het horen van de man en haarzelf als getuigen in en verzoekt zij de rechtbank te bepalen of het door de deskundigen aan partijen verstrekte advies inzake de vermogensrechtelijke afwikkeling, wel of niet als bindend aangemerkt dient te worden.
1.6.
Naar aanleiding van de pro forma behandeling van 16 maart 2015 is de man verzocht aan te geven of hij nog gebruik wenst te maken van de contra-enquête. De man heeft hier niet bevestigend op gereageerd.
1.7.
Vervolgens is de zaak pro forma behandeld op 30 maart 2015 en 28 april 2015. Tijdens de laatste pro forma behandeling is de beschikking bepaald op heden.

2.De nog openstaande verzoeken en standpunten van partijen

2.1.
De man heeft bij het verzoek tot echtscheiding, ingekomen op 31 december 2012, voor zover thans nog van belang, verzocht ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap een deskundige te benoemen die zijn onderneming zal waarderen en een deskundige te benoemen die de echtelijke woning zal waarderen en het verzoek aan te houden in afwachting van de bevindingen van de deskundigen. Hij heeft in aanvulling op zijn echtscheidingsverzoek verzocht de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen conform nog door de rechtbank op te geven instructies.
2.2.
De vrouw heeft in haar verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken en in een wijzigingsverzoek ingekomen op 24 december 2013 eveneens verzoeken geformuleerd ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, welke verzoeken zij nadien heeft gewijzigd c.q. aangevuld, laatstelijk bij brief gedateerd 3 februari 2014
.
De vrouw verzoekt primair al dan niet bij wijze van tussenbeschikking te bepalen dat het voorstel van 15 juli 2013 een partijen bindend voorstel is alsmede – bij eindbeschikking – de verdeling conform dit bindende advies vast te stellen.
Subsidiair voorwaardelijk (indien het advies niet als bindend wordt aangemerkt) verzoekt de vrouw kort gezegd:
  • te bepalen dat als peildatum voor de samenstelling en waardering van de gemeenschap 31 december 2010 te gelden heeft;
  • partijen te bevelen om onder leiding van [adviseur 1] en [adviseur 2] te bezien of zij alsnog tot een onderlinge regeling kunnen komen en een termijn te bepalen waarbinnen partijen de rechtbank dienen te informeren over het behaalde resultaat;
  • indien partijen niet tot een onderlinge regeling komen:
 te bepalen dat de man kosten van [adviseur 1] dient te betalen;
 te bepalen dat [adviseur 2] zijn verklaring onder ede dient te herhalen en de vrouw in de gelegenheid te stellen hem te horen;
 primair de wijze van verdeling te gelasten, subsidair de verdeling vast te stellen een en ander conform een nog over te leggen verdelingsvoorstel;
 de omvang en de waarde van de gemeenschap te bepalen;
 deskundigen te benoemen ten aanzien van de echtelijke woning en de onderneming en te bepalen dat partijen ieder de helft van de kosten daarvan dienen te dragen en partijen in de gelegenheid stellen een voorstel te doen tot de benoeming van en de vragen aan de deskundigen;
 te bepalen dat zij gedurende drie maanden in de gelegenheid wordt gesteld aan te tonen dat zij de woning kan overnemen;
 te bepalen welke lasten wel en niet voor rekening van de gemeenschap komen en wie van partijen deze heeft te dragen;een overbedelingsvergoeding te bepalen.
Alles kosten rechtens.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 25 augustus 2014 is uitsluitend aan de orde gekomen het primaire standpunt van de vrouw en het verweer hierop van de man. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun wederzijdse standpunten daarover toe te lichten.
2.4.
De vrouw neemt het standpunt in dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, inhoudende dat de adviseurs [adviseur 1] en [adviseur 2] een bindend advies uitbrengen, en dat dit advies op 15 juli 2013 door de adviseurs is gegeven. Zij verwijst daartoe naar een e-mailwisseling tussen partijen van 9 en 10 april 2013.
2.5.
De man heeft zijn verweer tegen het standpunt van de vrouw nader toegelicht. Volgens de man is er weliswaar tussen partijen overeenstemming over het feit dat er een bindend voorstel zou komen, maar is er tussen partijen geen overeenstemming bereikt over de wijze van het totstandkomen hiervan, waarbij de man verwijst naar de e-mailwisseling van februari 2013, alsmede op de latere e-mails van april 2013. Volgens hem hebben partijen in dit kader afgesproken dat de accountants zouden overleggen over de wijze waarop zijn onderneming zou worden gewaardeerd, dat de advocaten dit vervolgens zouden vastleggen en dat er daarna een waardering zou plaatsvinden, die vervolgens ook tussen advocaten zou worden vastgelegd. Nu dat niet is gebeurd is er volgens de man (nog) geen bindende regeling tot stand gekomen. De man beroept zich tot slot op artikel 7:900 lid 2 juncto artikel 7:904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De man stelt dat, indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat het voorstel van 15 juli 2014 als bindend dient te worden aangemerkt, hij hieraan naar de eisen van redelijkheid en billijkheid niet gehouden kan worden.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In de e-mail van 9 april 2013 van de vrouw aan de man staat, voor zover relevant:
“ (…) Hierbij bevestig ik de kaders voor de financiële afwikkeling, zoals door ons beide akkoord bevonden:
 Alles afrekenen op basis van peildatum 31 december 2010, dus zowel de bedrijven als de overige zaken (w.o. bankrekening, lijfrentes, hypotheek, pensioen e.d.)
 Bindend voorstel van accountants, waarbij tussentijdse terugkoppeling naar jou en mij door afzonderlijke accountants heeft plaatsgevonden.
Ik heb een en ander vanavond naar mijn accountant gemaild, zoals door hem toegezegd neemt hij morgen contact op met jouw accountant.
Mocht je onverhoopt toch niet akkoord gaan met bovenstaande procedure dan vraag ik je dat uiterlijk donderdag 11 april 2013 aan mij kenbaar te maken. Als ik geen reactie van je ontvang ga ik ervan uit dat ik bovenstaande correct heb verwoord. (…)”
In de e-mail van 10 april 2013 van de man aan de vrouw staat, voor zover relevant:
“(…) Ik vond het gisteren een goed gesprek en hoop dat we een stap in de richting hebben kunnen zetten naar een definitieve afwikkeling. (…)
Mijn accountant heb ik gesproken en hij gaat een afspraak met jouw accountant maken. De kaders voor de financiële afwikkeling zijn akkoord. (…)”
3.2.
De vrouw heeft van de rechtbank een bewijsopdracht gekregen terzake van haar stelling dat de overeenkomst tussen partijen, inhoudende dat de adviseurs [adviseur 1] en [adviseur 2] een bindend advies aan partijen uitbrengen, bestaat uit de e-mailwisseling tussen partijen van 9 en 10 april 2013. Daartoe zijn [adviseur 1] en [adviseur 2] door de vrouw als getuigen opgeroepen en door de rechtbank gehoord.
3.3.
[adviseur 1] heeft, als getuige gehoord, onder meer als volgt verklaard. [adviseur 1] heeft eind 2012 kennis gemaakt met de vrouw. Er was een algemene adviesopdracht die later werd ingevuld door de e-mailwisseling van 9 en 10 april 2013 tussen de man en de vrouw. [adviseur 1] stond de vrouw eerst in algemene zin bij en na 10 april 2013 wijzigde de inhoud van de opdracht, in die zin dat er een bindend advies moest komen in overleg met [adviseur 2]. Tussen [adviseur 2] en [adviseur 1] zijn geen afspraken gemaakt over terugkoppeling naar cliënten. [adviseur 1] heeft de vrouw verslag uitgebracht over hetgeen besproken is maar dat was beperkt en niet inhoudelijk. Partijen zouden na het gedane voorstel enkel nog kunnen aangeven of zij iets fundamenteels misten, bijvoorbeeld een fundamenteel vermogensbestanddeel zoals een pand of een onderneming. Het voorstel van 15 juli 2013 zou naar het idee van [adviseur 1] nog moeten worden uitgewerkt door advocaten waarbij hij er niet van uitging dat de rol van de advocaten inhoudelijk zou zijn. Hun rol zou alleen formeel juridisch zijn.
3.3.
[adviseur 2] heeft, als getuige gehoord, onder meer als volgt verklaard. Hij is de financieel adviseur van de man en doet zijn bedrijfsadministratie. De man heeft hem verzocht of hij samen met [adviseur 1] zou kunnen zoeken naar een oplossing om tot een voorstel te komen om de boedel te verdelen. Bij het verzoek is niet aangegeven in welke vorm dat voorstel vastgelegd zou moeten worden. [adviseur 2] heeft voor de uitvoering van deze opdracht geen correspondentie ontvangen, hij ging daar blanco in. Hij heeft geen kennis genomen van de letterlijke tekst van de e-mails tussen de man en de vrouw van 9 en 10 april 2013. Hij heeft ook niet gesproken over de inhoud daarvan. Voor zover hij weet heeft hij pas kennis genomen van de inhoud van die e-mails toen hij de notitie van [adviseur 1] van 31 januari 2014 ontving. Tijdens de eerste bespreking van [adviseur 1] en [adviseur 2] hebben zij afgesproken dat zij met een voorstel zouden komen en dat zouden terugkoppelen aan hun cliënten, en dat zij vervolgens al dan niet hun akkoord konden geven. Het was hem niet duidelijk dat aan hem en [adviseur 1] was gevraagd een bindend advies uit te brengen, het ging om een bindend voorstel met terugkoppeling. Zover is het nooit gekomen. Nadat partijen daaraan hun akkoord zouden hebben gegeven, zou verder worden gegaan. De brief van 15 juli 2013 was een voorstel. Er was nog terugkoppeling nodig naar de man en de vrouw en zij dienden nog aan te geven of ze het ermee eens waren. Dan zou er sprake zijn van een bindend voorstel. Tussen 10 april 2013 en 15 juli 2013 heeft [adviseur 2] niet specifiek met de man teruggekoppeld, althans niet inhoudelijk, over deze zaak.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit de getuigenverhoren van [adviseur 1] en [adviseur 2] voldoende naar voren is gekomen dat de e-mails van 9 en 10 april 2013 de inhoud vormen van de opdracht aan de accountants. Uit voornoemde e-mails kan worden opgemaakt dat partijen zijn overeengekomen dat de accountants zouden komen met een bindend advies. Uit eerdere correspondentie blijkt dat de accountants al voor voornoemde e-mails waren betrokken bij de financiële afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Nu in de voornoemde e-mails het woord ‘bindend’ wordt gebezigd in tegenstelling tot de e-mails of fax-berichten van februari 2013 waarin een stappenplan voor het komen tot een verdeling is weergegeven, moet het ervoor worden gehouden dat partijen vanaf dat moment een andere opdracht hebben willen geven aan de accountants en wel een opdracht waarbij zij de financiële afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap geheel aan de accountants zouden overlaten. Dat [adviseur 2] niet van deze e-mails tussen partijen op de hoogte was, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van de man en maakt de tussen partijen overeengekomen afspraken niet anders. Dat partijen voorafgaand aan de e-mails van 9 en 10 april 2013 overeenstemming hadden bereikt over een stappenplan voor de wijze van de waardering van de onderneming en daarin waren overeengekomen dat pas sprake zou zijn van een overeenkomst nadat de advocaten van partijen over de bevindingen van de accountants waren geïnformeerd en de afspraken door de advocaten vastgelegd zouden zijn, maakt de daarna tussen partijen gemaakte overeenkomst niet anders.
3.5.
Op 15 juli 2013 zijn [adviseur 1] en [adviseur 2] met een voorstel gekomen. De vraag is of dit voorstel reeds een bindend karakter had of dat, zoals de man stelt, partijen eerst nog hun akkoord dienden te geven alvorens het voorstel als bindend advies zou moeten gelden. De rechtbank is van oordeel dat bij een bindend voorstel niet past dat er na het uitbrengen van het voorstel nog akkoord door partijen gegeven dient te worden. Daarnaast blijkt uit het voorstel geenszins dat de accountants een tussentijds standpunt innamen waarop partijen nog konden dan wel dienden te reageren. Uit de voornoemde e-mails blijkt ook geenszins dat partijen zijn overeengekomen dat na het voorstel nog een akkoord diende te volgen van partijen. Uit de e-mails blijkt enkel dat tussentijdse terugkoppeling door de accountants aan partijen zou plaats vinden. De man heeft ter zitting van 25 augustus 2014 aangegeven dat, in tegenstelling tot wat [adviseur 2] hieromtrent heeft verklaard, wel tussentijdse terugkoppeling heeft plaatsgevonden en dat hij destijds al aan [adviseur 2] vragen heeft gesteld over de waardering. Dat [adviseur 2] zou hebben gezegd dat hij na het voorstel nog nader naar de waardering zou kunnen kijken met behulp van expertise maakt enkel duidelijk dat [adviseur 2] niet goed op de hoogte was van de tussen partijen overeengekomen opdracht aan de accountants. De omstandigheid dat [adviseur 2] de gegeven opdracht anders heeft geïnterpreteerd omdat hij van de voornoemde e-mails niet op de hoogte was, dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van de man te komen.
3.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw is geslaagd in haar bewijsopdracht en dat het voorstel van 15 juli 2013 als bindend advies heeft te gelden. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen.
3.7.
Nu de rechtbank het voorstel van 15 juli 2013 als bindend aanmerkt, dient de rechtbank nog te beoordelen of de man hieraan naar de eisen van redelijkheid en billijkheid gehouden kan worden aangezien de man een beroep heeft gedaan op artikel 7:904 lid 1 BW. De rechtbank heeft uit de stukken en het verklaarde ter zitting niet van de man vernomen wat de omstandigheden zijn waardoor gebondenheid in verband met de wijze van totstandkoming in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het vermoeden van de man dat zijn bedrijf niet goed is gewaardeerd en het verzoek om [naam] te verzoeken de waardering van zijn bedrijf vast te stellen kan in elk geval niet gelden als zodanige omstandigheid. Nu het verzoek van de man onvoldoende is onderbouwd zal de rechtbank dit afwijzen.
3.8.
De rechtbank zal het primaire verzoek van de vrouw derhalve toewijzen. Nu de verdeling reeds in het bindend advies is vastgesteld zal de rechtbank dit aanhechten aan deze beschikking en voorts bepalen als na te noemen.
3.9.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk der partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat het voorstel van 15 juli 2013 van de accountants [adviseur 1] en [adviseur 2] een voor partijen bindend advies is;
- bepaalt dat de verdeling, zoals vastgesteld in het aan deze beschikking gehechte voornoemd bindend advies, als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd en deel uitmaakt van deze beschikking;
-bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, voorzitter, mr. L. van der Heijden en mr. C.M.E. de Koning, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.M.M. Zuidwijk, griffier, op 24 juni 2015. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).