ECLI:NL:RBAMS:2015:3800

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
AMS 13-3161 en 13-7645 en 14-6018 en 14-6019
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van omgevingsvergunningen voor hotelinitiatieven in strijd met bestemmingsplan in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 juni 2015, zijn meerdere zaken behandeld die betrekking hebben op de toekenning van omgevingsvergunningen voor hotelinitiatieven in de Valkenburgerstraat, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. De eisers, bestaande uit drie natuurlijke personen en een bedrijf, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam en het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum, die in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunningen hebben verleend aan derde partijen voor de exploitatie van hotels en hostels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van de eisers voor het gebruik van woonappartementen als hotel of short stay zijn geweigerd, omdat deze initiatieven niet bijdragen aan de functiemenging en het woon- en leefklimaat in de Valkenburgerstraat. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hotelbeleid van de gemeente, dat gericht is op het waarborgen van een dynamische balans tussen wonen, werken en recreëren, niet in strijd is met de redelijke beleidsbepaling. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, omdat er geen sprake is van een schaarse vergunning en de besluiten van de verweerders voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, maar dat hun argumenten niet tot vernietiging van de bestreden besluiten leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de toekenning van omgevingsvergunningen in een stedelijke omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 13/7645, 14/3161, 14/6018, 14/6019

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2015 in de zaken tussen

[naam 1], te Hilversum, eiseres 1

[naam 2], te Amsterdam, eiseres 2

[naam 3], te Amsterdam, eiseres 3

hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder 1
(gemachtigde mr. R. Hosper)
het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum van de gemeente Amsterdam, als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, verweerder 2
(gemachtigde: mr. R.M.P. Clarijs).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:

[bedrijf 1], te Amsterdam, vergunninghouder (hierna: [derde-partij 1]),

[bedrijf 2], gevestigd te Rotterdam, vergunninghoudster (hierna: [derde-partij 2])
(gemachtigde mr. F. Spijker).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder 2, in afwijking van het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning verleend aan [derde-partij 1].
Bij besluit van 16 april 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder 1, in afwijking van het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning verleend aan [derde-partij 2].
Bij afzonderlijke besluiten van 8 augustus 2014 (de bestreden besluiten III en IV) heeft verweerder 1 geweigerd om in afwijking van het bestemmingsplan en in afwijking van een eerder verleende bouwvergunning, aan eisers een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van woonappartementen voor de functie short stay dan wel hotel en/of logies.
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit I is geregistreerd onder zaaknummer AMS 13/7645, het beroep tegen het bestreden besluit II onder zaaknummer AMS 14/3161, de beroepen tegen de bestreden besluiten III en IV onder de zaaknummers AMS 14/6018 en 14/6019.
Verweerders hebben verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 17 maart 2015. Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder 1 en verweerder 2 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens [derde-partij 1] is verschenen [naam 4]. [derde-partij 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 5], getuige-deskundige. Namens [derde-partij 2] is verder [naam 6] verschenen. Tevens is [naam 7] als belangstellende verschenen namens de eigenaren van de percelen [adressen].

Overwegingen

Ten aanzien van zaak 13/7645
1. Op 25 mei 2013 heeft [derde-partij 1] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van de begane grond van het pand [adres 1], van kantoorfunctie tot logiesfunctie met 19 kamers, een bijeenkomstenfunctie (koffiebar) en het brandveilig gebruik van deze logiesfunctie.
2. Verweerder 2 heeft de ontwerp omgevingsvergunning van 27 september tot en met 7 november 2013 ter inzage gelegd. Eisers hebben hiertegen een zienswijze op nader aan te voeren gronden ingediend die verweerder 2 na het nemen van het bestreden besluit 1 heeft bereikt. Verweerder 2 heeft in het verweerschrift gereageerd op de op 27 november 2013 aangevulde zienswijze van eisers.
3. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder 2, conform de aanvraag van 25 mei 2013 en in afwijking van het bestemmingsplan, aan [derde-partij 1] een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend.
Ten aanzien van zaak 14/3161
4. Op 18 november 2013 heeft [derde-partij 2] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een zestal woningen en twee hotels, te weten een Motel ONE hotel (3 sterren) met 132 kamers en een WIN hotel (4 sterren) met 105 kamers, aan de [adres 2] te Amsterdam.
5. Verweerder 1 heeft de ontwerp omgevingsvergunning van 7 februari tot en met 20 maart 2015 ter inzage gelegd. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend.
6. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder 1, conform de aanvraag van 18 november 2013 en in afwijking van het bestemmingsplan, aan [derde-partij 2] een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend.
Ten aanzien van de zaken 14/6018 en 14/6019
7. Eiseres 1 is sinds 2007 eigenaar van de percelen [adressen 3, 4, 5, 6 en 7]. Voor deze percelen heeft eiseres 1 een bouwplan ontwikkeld, waarvoor zij op 3 februari 2011 een bouwvergunning heeft verkregen. Dit betreft de nieuwbouw van 45 woonappartementen en een commerciële ruimte. In afwijking van deze bouwvergunning heeft eiseres 1 bij afzonderlijke aanvragen van 22 oktober 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het planologisch veranderen van het gebruik van (42 van) die woonappartementen naar gebruik (voor een termijn van tien jaar) voor de functie short stay, dan wel hotel en/of logies (hierna: het gewijzigde bouwplan).
8. Verweerder 1 heeft de ontwerp weigeringen omgevingsvergunning van 21 maart tot en met 1 mei 2014 ter inzage gelegd. Eisers hebben hiertegen zienswijzen ingediend, die verweerder 1 in de Nota van beantwoording heeft beoordeeld.
9. Bij de bestreden besluiten III en IV, waarvan de Nota van beantwoording deel uitmaakt, heeft verweerder 1 de aangevraagde omgevingsvergunningen geweigerd.
10. Verweerder 1 heeft het gewijzigde bouwplan getoetst aan het bestemmingsplan en zich op het standpunt gesteld dat het gewijzigde bouwplan hiermee in strijd is. Verweerder 1 heeft geen toestemming gegeven om af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo. Door de hotelontwikkeling ter plaatse draagt de toename van hotels, met een relatief groot aantal kamers, niet bij aan de functiemenging en het woon- en leefklimaat. Ook het gebruik van de 42 appartementen, met buitenruimte, voor short stay is een niet gewenste ruimtelijke ontwikkeling vanwege de potentiële overlast en de ruimtelijke uitstraling die met die van een hotel vergelijkbaar is, aldus verweerder.
Beoordeling van formele aspecten in de zaken 13/7645 en 14/3161
11. De rechtbank zal allereerst beoordelen of eisers als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
12. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid van dat artikel is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
13. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende bij dit besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:183). Een derde kan op grond van zijn concurrentiepositie slechts worden aangemerkt als belanghebbende bij een besluit als hier aan de orde, indien die derde in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als vergunninghouder (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:338).
14. Eiseres 1 is zakelijk gerechtigde van de percelen [adressen 3, 4, 5, 6 en 7]. De rechtbank overweegt dat eiseres 1 met het gewijzigde bouwplan beoogt toe te treden tot de markt voor logies in de binnenstad en dat zij zich daarin niet kenmerkend onderscheidt van de andere hotelinitiatieven in de [straatnaam]. De rechtbank ziet in de gestelde verschillen in comfort en prijsniveau en duur van het verblijf, wat daar ook van zij, geen aanleiding anders te oordelen. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres 1 in hetzelfde marktsegment als [derde-partij 1] en [derde-partij 2] actief is dan wel zal zijn en zich richt tot dezelfde klantenkring. Dit betekent dat eiseres 1 in deze procedures als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb wordt aangemerkt.
15. Eiseres 1 is een instelling die onder andere gelden belegt in onroerende zaken. Eiseres 2 bemiddelt bij en belegt in vastgoed en eiseres 3 handelt in eigen onroerend goed en verricht holdingactiviteiten. Eiseres 2 is enig vennoot van eiseres 1, die op haar beurt enig aandeelhouder is van eiseres 3. Gelet hierop zijn de belangen van eiseres 2 en eiseres 3 zo verweven en lopen die parallel met die van eiseres 1, dat ook zij in deze procedures als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.
16. Eisers voeren in zaak 13/7645 aan dat het bestreden besluit 1 moet worden vernietigd omdat bij dit besluit de tijdig ingediende zienswijzen van eisers en van [naam 8] niet zijn betrokken. Het bestreden besluit is daarmee ten onrechte niet tot stand gekomen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.
Verweerder 2 erkent het niet in aanmerking nemen van de zienswijzen bij het bestreden besluit 1 en verzoekt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb dit gebrek te passeren, omdat verweerder 2 in het verweerschrift alsnog heeft gereageerd op de zienswijzen van eisers en [naam 8]. Verweerder 2 verwijst hiertoe naar een uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:668).
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder 2 de zienswijze op nader aan te voeren gronden van eisers en de zienswijze van [naam 8] binnen de gestelde indieningstermijn heeft ontvangen, maar niet bij de besluitvorming heeft betrokken. Gelet hierop heeft verweerder 2 het bestreden besluit 1 in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en overweegt daartoe dat aannemelijk is dat eisers door deze schending niet zijn benadeeld. Bij brief van 27 november 2013 hebben eisers op verzoek van verweerder 2 hun zienswijze nader onderbouwd en verweerder 2 heeft op deze zienswijze en die van [naam 8] in het verweerschrift inhoudelijk gereageerd. Eisers hebben er daarop voor gekozen om schriftelijk noch ter zitting te reageren op het door verweerder 2 in het verweerschrift ingenomen standpunt. Deze beroepsgrond leidt dan ook niet tot het door eisers gewenste resultaat.
Juridisch kader
18. In artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
“(…) c. het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan,
d. het in gebruik nemen van of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen. (…)”
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2° van de Wabo, is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 3°, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
19. Op grond van artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II van het Bor.
Op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
“a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m2.”
20. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Groot Waterloo" (het bestemmingsplan).
Op grond van artikel 3.1. van de planregels zijn de op de plankaart aangewezen gronden, onder andere, bestemd voor wonen.
Op grond van artikel 3.7.2 van de planregels is het dagelijks bestuur bevoegd de bestemming "Gemengd" te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging dan wel de uitbreiding van hotels.
Uitbreiding en nieuwvestiging van hotels is mogelijk, met inachtneming van het geldende hotelbeleid voor de binnenstad en voor zover:
a. de functiemenging in de omgeving niet wordt aangetast;
b. het initiatief leidt tot een kwaliteitsimpuls voor de locatie en/of de omgeving;
c. uitbreiding of vestiging van de hotelfunctie geen overmatige verkeersaantrekkende
werking ten gevolg zal hebben;
d. de bebouwing past binnen de parcellering van de omringende bebouwing;
e. de gevelindeling geen afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende
bebouwing.
In artikel 10.1 van de planregels is bepaald dat het verboden is de gronden of bebouwing binnen het plangebied te gebruiken, in gebruik te geven of te laten op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.
21. Voor de toepassing van zijn vrijstellingsbevoegdheid voert verweerder 2 een beleid dat is neergelegd in de nota Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 (hierna: het Hotelbeleid) vastgesteld door de stadsdeelraad Amsterdam Centrum op 20 april 2012. Het Hotelbeleid is gericht op spreiding van hotelontwikkeling en toeristisch bezoek en op regulering van de druk die hotelontwikkeling legt op de woningmarkt in de binnenstad. Verweerder 2 zal op grond van dit beleid alleen meewerken aan hotelontwikkeling in de in paragraaf 4.2 genoemde straten en gebieden, onder welke de [straatnaam], tenzij sprake is van een tophotel of een uniek hotelinitiatief.
Alle initiatieven doorlopen, kort weergegeven, de volgende in het Hotelbeleid genoemde procedure:
1. de initiatiefnemer dient een aanvraag voorinformatie in en ontvangt schriftelijk de uitslag van de toetsing van het initiatief aan de criteria van het Hotelbeleid.
2. met de initiatiefnemer wordt ambtelijk vooroverleg gevoerd.
3. voldoet het initiatief aan de criteria van het Hotelbeleid, dan wordt de initiatiefnemer na het vooroverleg verzocht een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen.
4. de bouwinspecteur van het stadsdeel stelt een ontwerp omgevingsvergunning op en deze ligt na publicatie gedurende zes weken ter inzage voor het indienen van zienswijzen.
5. het stadsdeel stelt een definitief besluit afgifte of weigering omgevingsvergunning op.
Alle initiatieven worden getoetst aan de volgende in het Hotelbeleid neergelegde criteria:
1. Functiemenging.
Het hotelinitiatief mag de balans tussen wonen, werken en recreëren niet verslechteren (externe functiemenging) en dient, bij panden groter dan 1000 m², de interne functiemenging te bevorderen.
2. Woon- en leefklimaat.
Het hotelinitiatief mag niet leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat.
3. Kwaliteitsimpuls.
Het hotelinitiatief dient een aantoonbare kwaliteitsimpuls op te leveren voor de omgeving.
4. Verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van openbare ruimte.
Het hotelinitiatief mag geen overmatig verkeersaantrekkende werking hebben, de verkeersveiligheid niet verslechteren en geen ontoelaatbare druk op de openbare ruimte leggen.
5. Parcellering en architectonische kwaliteit.
Het hotelinitiatief mag de parcellering en architectonische kwaliteit van de bebouwing en het perceel niet aantasten.
6. Beschermen woonfunctie.
Het aantal te onttrekken woningen dient in redelijke verhouding te staan tot het aantal te realiseren hotelkamers.
22. Op 27 december 2013 is in werking getreden de notitie ‘Grenzen aan het hotelbeleid, Aanvullingen op het hotelbeleid Binnenstad 2012-2015’ (hierna: het aanvullende hotelbeleid). Het aanvullende hotelbeleid houdt in, voor zover hier van belang, dat geen medewerking meer wordt verleend aan nieuwe hotelinitiatieven. Over de [straatnaam] vermeldt het aanvullende beleid het volgende:
“De westzijde van de [straatnaam] kent een aantal hotelontwikkelingen en -initiatieven.
De herontwikkeling van [hotel] en omgeving (nrs [-]) tot twee nieuwe hotels is in een vergevorderd stadium. Het nieuw te vestigen hotel [derde-partij 1] op nummer [--] heeft zeer recent een omgevingsvergunning gekregen. Over de ontwikkeling tot hotel van [straatnaam] [huisnummers] zijn gesprekken gaande. Naast het bestaande IBIS-hotel en [hotel] zijn er dus twee zekere hotelinitiatieven en een serieus initiatief. Hiermee is in de [straatnaam]-west dus sprake van zeker vier en mogelijk vijf hotels, oftewel van een zeer substantiële aanwezigheid van hotels. Verdere hotelontwikkeling in de [straatnaam] leidt tot een ernstige verstoring van de functiemenging.
Er zal geen medewerking worden verleend aan nieuwe initiatieven op dezelfde locatie of elders in de buurt wanneer een van de bovengenoemde initiatieven niet wordt doorgezet.”
Beoordeling van het materiële geschil
23. De rechtbank overweegt dat de beslissing om mee te werken aan gebruik in strijd met het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van verweerder, waarbij deze beleidsvrijheid heeft, zodat de rechter dit terughoudend moet toetsen. Dit wil zeggen dat de rechtbank zich zal beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen.
24. Eisers voeren in alle procedures aan dat sprake is van (afwijzing van een aanvraag om) een schaarse vergunning, omdat in het aanvullende hotelbeleid is neergelegd dat alleen de drie concurrerende initiatieven [straatnaam] [huisnummers], [nummers] en [--] zijn toegestaan en dat aan andere hotelinitiatieven geen medewerking zal worden verleend, omdat anders de functiemenging in dit gebied te zeer zou worden verstoord. Verweerder heeft eisers daarom ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld mee te dingen naar een van de drie hotelvergunningen voor de [straatnaam] en aldus gehandeld in strijd met het transparantie-, mededingings- en gelijkheidsbeginsel.
Verweerders stellen zich op het standpunt dat van een schaarse vergunning geen sprake is, omdat het Hotelbeleid geen maximale aantallen, percentages of andere objectief meetbare maatstaven bevat, en dat uit de aard van het criterium functiemenging in het Hotelbeleid voortvloeit dat steeds het laatst ingekomen initiatief de kans loopt dat een beoogde hotelontwikkeling geen doorgang kan vinden.
25. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerders het aanvullende hotelbeleid niet aan de bestreden besluiten ten grondslag hebben gelegd. Dit betekent dat eisers geen belang hebben bij beoordeling van het aanvullende hotelbeleid door de rechtbank.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van een schaarse vergunning, in de zin van een vooraf kenbaar, beperkt beschikbaar aantal vergunningen. Onbetwist is dat in het Hotelbeleid geen maximale aantallen, percentages of andere objectief meetbare maatstaven als criterium zijn gesteld, op grond waarvan de omvang of het aantal te verlenen vergunningen vooraf kan worden vastgesteld. Het Hotelbeleid bevat uitsluitend kwalitatieve criteria waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een hotel moet voldoen.
Nu geen sprake is van een schaarse vergunning, is de rechtbank van oordeel dat evenmin sprake is van de door eisers gestelde strijd met het Europees (mededingings)recht inzake schaarse vergunningen, zodat ook de in dat kader aangevoerde beroepsgronden worden verworpen.
26. Eén van de kwalitatieve criteria uit het Hotelbeleid betreft de externe functiemenging, oftewel de dynamische balans tussen wonen, werken en recreëren. Over de toets aan het criterium ‘Functiemenging’ stelt verweerder 1 zich in de mede aan de bestreden besluiten III en IV ten grondslag liggende Nota van beantwoording op het standpunt, dat deze toets direct bij aanvang van het vooroverleg plaatsvindt. Hierbij wordt onder andere gekeken naar het aantal bestaande horecafuncties (waaronder hotels) en het aantal in procedure zijnde horeca-initiatieven in de omgeving van de beoogde locatie. Uit de aard van dit criterium volgt, aldus verweerder 1, dat steeds het laatst ingekomen initiatief de kans loopt dat de grens is bereikt en dat, zolang het stadsdeel in gesprek is met een initiatiefnemer of zolang het initiatief niet is afgewezen, geen concurrentie kan worden ondervonden van een later ingekomen initiatief. Deze werkwijze verklaart waarom de datum waarop voor een hotelinitiatief formeel een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend, niet leidend is.
26. De rechtbank is van oordeel dat dit Hotelbeleid, mede in het licht van de toelichting die verweerder daarop heeft gegeven, blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerders dit beleid in dit geval redelijkerwijs niet hebben kunnen toepassen. Ook verweerders uitleg van het criterium ‘Functiemenging’ uit het Hotelbeleid, in die zin dat het aantal bij verweerder gemelde en bekend zijnde horecafuncties en -initiatieven leidend is bij de beoordeling van de dynamische balans tussen wonen, werken en recreëren, acht de rechtbank redelijk. Er is door eisers geen doorslaggevende reden gesteld om bij die beoordeling slechts hotelinitiatieven mee te wegen die een formele aanvraag voor een omgevingsvergunning hebben ingediend en ook de rechtbank ziet geen grond voor die beperking. Voorts ziet de rechtbank in het Hotelbeleid geen aanknopingspunten voor de stelling van eisers, wat daar ook van zij, dat verweerder 1 aan hun initiatief voorrang had moeten verlenen vanwege de gestelde hoogwaardiger kwaliteit van hun initiatief in vergelijking met de initiatieven van vergunninghouders.
6.5.
Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat, gelet op de huidige hotelontwikkelingen en de overige horecaontwikkelingen in (de directe omgeving van) de [straatnaam], de balans tussen wonen, werken en recreëren door het initiatief van eisers zal worden verstoord.
7. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder 1 zich met eisers op het standpunt stelt dat het short stay-beleid hier niet van toepassing is, om welke reden verweerder 1 het bestreden besluit IV ook ten opzichte van het ontwerpbesluit heeft aangepast, zodat hetgeen eisers tegen dit beleid hebben aangevoerd niet tot vernietiging van het bestreden besluit IV kan leiden. Deze beroepsgrond wordt eveneens verworpen.
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, voorzitter,
en mr. P.H.A. Knol en mr. I.W. Neleman, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.