ECLI:NL:RVS:2013:338

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201210479/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Texel over gedogen exploitatie tijdelijk maïsdoolhof

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel. Het college had op 21 juni 2011 besloten om het gebruik van percelen aan de Postweg 132 te De Cocksdorp door Labyrinth Texel BV voor de aanleg en exploitatie van een tijdelijk maïsdoolhof te gedogen. Dit besluit werd door de appellant betwist, die zich als concurrent van Labyrinth beschouwde en stelde dat hij belanghebbende was bij het besluit. De rechtbank Alkmaar had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juli 2013 behandeld. De appellant betoogde dat hij ten onrechte niet als belanghebbende was aangemerkt, omdat hij een maïsdoolhof had gerealiseerd en dat het college hem had verboden deze te openen. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de appellant als potentieel concurrent belanghebbend was bij het besluit van het college, omdat hij in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied werkzaam was als Labyrinth.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het besluit van het college van 17 januari 2012 vernietigd, omdat het in strijd was met artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 juli 2013.

Uitspraak

201210479/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 oktober 2012 in zaak nr. 12/510 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college besloten te gedogen dat de percelen plaatselijk bekend Postweg 132 te De Cocksdorp jaarlijks tussen 1 juni en 30 oktober door Labyrinth Texel BV (hierna: Labyrinth) worden gebruikt voor de aanleg en exploitatie van een tijdelijk maïsdoolhof, één en ander conform het ingediende verzoek en met inachtneming van de vermelde voorschriften en beperkingen.
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank hem in navolging van het college ten onrechte niet-belanghebbend heeft geacht. Hij stelt dat hij, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, als concurrent een belang heeft dat rechtstreeks bij het besluit van 17 januari 2012 is betrokken. Hij voert hiertoe aan dat zijn tussen het Lagewegje en Den Hoorn gelegen maïsdoolhof, waarin een educatieve wandelroute is uitgezet, ten tijde van de bezwaartermijn gereed was om te worden geopend, maar dat hem dat door de gemeente werd verboden. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij ten tijde van de bezwaarfase een principeverzoek voor realisatie van de maïsdoolhof had ingediend. De desbetreffende brief was geen principeverzoek, maar een aanvraag om vergunning voor een reeds bestaande doolhof, aldus [appellant].
2.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2009 in zaak nr. 200806822/1/H1, terecht overwogen dat een concurrent onder omstandigheden als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een besluit waarbij een andere ondernemer tot dezelfde markt wordt toegelaten, wanneer de desbetreffende ondernemer in hetzelfde marktsegment en binnen hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam is. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013 in zaak nr. 201107906/1/A2 volgt voorts dat ook potentiële concurrenten als belanghebbende worden aangemerkt indien zij concrete plannen hebben en zijn begonnen met de uitvoering daarvan.
Ter zitting is gebleken dat [appellant] met ingang van het seizoen 2010 ieder jaar een maïsdoolhof heeft gerealiseerd. Dat hij de doolhof ten tijde van de bezwaarfase niet heeft kunnen openen omdat het college hem dat verbood, maakt niet dat hij in die periode niet met de uitvoering van zijn plannen was begonnen. Nu [appellant] in hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam is als Labyrinth, is hij als potentieel concurrent belanghebbend bij het besluit van 29 juni 2011. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
3. Anders dan het college heeft gesteld, bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat [appellant] geen belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep omdat de gemeenteraad van Texel bij besluit van 12 juni 2013 een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied heeft vastgesteld, reeds omdat het bestemmingsplan nog niet in werking is getreden.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 17 januari 2012 ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, eveneens voor vernietiging in aanmerking.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 oktober 2012 in zaak nr. 12/510;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 17 januari 2012, kenmerk 12.UP00403;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 251,08 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro en acht cent);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Texel aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
414-619.