In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2015, heeft Healthcity Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die niet verschenen was. De vordering betrof de betaling van abonnementstermijnen die op grond van een beding in de algemene voorwaarden vervroegd opeisbaar waren geworden door niet-tijdige betaling. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of het beding in de algemene voorwaarden oneerlijk was, gezien het feit dat het de gedaagde de toegang tot de sportfaciliteiten ontzegde totdat alle termijnen waren voldaan. De rechter oordeelde dat het beding oneerlijk was en heeft het vernietigd, omdat het de rechten en verplichtingen van partijen onredelijk verstoorde.
Daarnaast heeft eiseres subsidiair gesteld dat de overeenkomst met gedaagde was ontbonden op grond van artikel 6:265 lid 1 BW. De kantonrechter oordeelde echter dat eiseres onvoldoende feiten had gesteld om te bewijzen dat de overeenkomst daadwerkelijk was ontbonden. De vordering op basis van artikel 6:277 BW werd daarom afgewezen. De rechter heeft ook de contractuele rente, die eveneens op een beding in de algemene voorwaarden was gebaseerd, getoetst en geoordeeld dat dit beding oneerlijk was, waardoor de rente niet toewijsbaar was.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag aan hoofdsom, buitengerechtelijke kosten en griffierecht, en heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.