ECLI:NL:RBAMS:2015:3391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
C-13-571694 - HA ZA 14-867
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het leerstuk van kansschade in een zaak tegen een politieambtenaar wegens plichtsverzuim en de gevolgen van een fout van de advocaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eiser, een politieambtenaar, schadevergoeding vorderde van zijn advocaat. De eiser was door een fout van zijn advocaat niet tijdig in beroep gegaan tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd door de korpsbeheerder van de politie Flevoland. Deze straf bestond uit een plaatsing in een lagere salarisschaal naar aanleiding van ernstig plichtsverzuim, waarbij de eiser een verwarde man op grove wijze had bejegend tijdens telefoongesprekken. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter, indien tijdig beroep was ingesteld, de opgelegde straf als onevenredig had kunnen beschouwen en had kunnen besluiten tot een tijdelijke verlaging van de salarisschaal. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de eiser recht had op schadevergoeding, omdat de fout van de advocaat had geleid tot een onherroepelijke beslissing die nadelige gevolgen had voor de eiser. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op het verschil tussen het salaris dat de eiser zou hebben ontvangen in de hogere salarisschaal en het salaris dat hij daadwerkelijk ontving in de lagere salarisschaal, met een veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/571694 / HA ZA 14-867
Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. A. Willemsen te Harderwijk,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [plaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [plaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5],
gevestigd te [plaats],
gedaagden,
advocaat: mr. dr. J.G.F.M. Hoffmans te Den Haag.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna tezamen [gedaagden gezamenlijk] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 december 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 februari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds [datum] werkzaam bij de politie Flevoland.
2.2.
Op 21 juli 2009 heeft zich een incident voorgedaan dat ertoe heeft geleid dat de korpsbeheerder op 20 januari 2010 aan [eiser] een disciplinaire straf (plaatsing in een lagere salarisschaal) alsmede een maatregel (overplaatsing naar een andere functie) heeft opgelegd.
2.3.
Het strafbesluit van 20 januari 2010 luidt voor zover hier van belang als volgt:
“(…)
Op 18 december 2009 is het voornemen tot het opleggen van de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal aan u uitgereikt (…). Ik verwijs naar dit voornemen en beschouw de inhoud hiervan als herhaald en ingelast.
Sinds 1 januari 2001 bent u aangesteld bij de meldkamer van politie Flevoland. U bent werkzaam als senior medewerker meldkamer en heeft de rang van brigadier. Op 27 juli 2009 werd de groepschef van de meldkamer aangesproken door een collega. Deze collega gaf aan dat u op 21 juli 2009 een burger had uitgescholden. Deze melding vormde grond om de voicelogging van de meldkamer uit te luisteren. De groepschef heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapportage. Op basis van deze rapportage heeft de plaatsvervangend divisiechef ondersteuning op 14 augustus 2009 besloten aan u buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging te verlenen. Tevens werd in dit besluit aangegeven dat de divisieleiding zich zou gaan beraden over uw aanstelling. Dit besluit is op 17 augustus 2009 aan u uitgereikt. U erkende dat u fout had gehandeld en bood aan uw excuses te maken aan de burger die u onheus te woord had gestaan.
I Resultaten disciplinair onderzoek
Op 2 september 2009 heeft de plaatsvervangend divisiechef ondersteuning besloten een disciplinair onderzoek tegen u in te stellen. Op 15 september 2009 is de aanzegging van het disciplinair onderzoek aan u uitgereikt.
Verhoor 24 september 2009
Op 24 september 2009 bent u als betrokkene gehoord. U verklaarde dat u op 21 juli 2009 een burger had uitgescholden. U verklaarde dat dit niet professioneel was geweest. De burger in kwestie, een verwarde man, had al vaker via 112 naar de meldkamer gebeld. U had de 112-centrale in Driebergen inmiddels gemeld dat sprake was van 112-misbruik. De verwarde man schold meerdere malen medewerkers van de meldkamer, waaronder u, uit. Verder verklaarde u dat uw vader in mei 2009 was overleden en dat u ten gevolge daarvan minder goed in uw vel zat. U verklaarde dat u de man had uitgescholden omdat u wilde bereiken dat de man niet meer zou bellen. Dit was volgens u ook gelukt, aangezien de man niet meer had gebeld nadat u hem had uitgescholden. U kon het zich niet herinneren dat u tijdens of na de dienst op uw gedrag was aangesproken door collega’s.
Verhoor getuige [getuige 1]
Op 28 september 2009 werd als getuige gehoord, collega [getuige 1]. Zij verklaarde dat zij op 21 juli 2009 samen met u en getuige [getuige 2] een ochtenddienst had op de meldkamer. Tevens was aanwezig [getuige 3] van de meldkamer brandweer. Zij verklaarde dat zij het voorval later had besproken met [getuige 3] en dat laatstgenoemde had aangegeven dat het goed was dat [getuige 1] u na het voorval had aangesproken. [getuige 1] verklaarde verder dat in de overdrachtsmap een aantekening zat waaruit bleek dat een man op 20 juli 2009 herhaaldelijk nodeloos naar 112 had gebeld. U had naar aanleiding daarvan een melding misbruik-112 gemaakt. Op 21 juli 2009 belde de verwarde man vrijwel vanaf het begin van de dienst naar de meldkamer. Omstreeks 10.13 uur kreeg u de verwarde man wederom aan de lijn. Tijdens dit gesprek werd de man door u onheus bejegend. Getuige [getuige 1] verklaarde tot slot dat zij u na het incident had aangesproken op uw gedrag.
Verhoor getuige [getuige 2]
Op 1 oktober 2009 werd als getuige gehoord, collega [getuige 2]. Hij verklaarde dat hij op 21 juli
2009 met getuige [getuige 1] en u een ochtenddienst had. Hij verklaarde dat het uw en zijn laatste
dienst was voor uw beider vakantie. Hij verklaarde verder dat hij van het incident niets had
meegekregen.
Verhoor getuige [getuige 4]
Op 7 oktober 2009 werd als getuige gehoord, collega [getuige 4]. Hij verklaarde
dat hij gedurende langere periode met u heeft samengewerkt en dat u, mits u goed in uw vel
zit, één van de beste centralisten bent die hij kent. Hij verklaarde dat u plotseling een woedeaanval kan krijgen op het moment dat zaken niet lopen zoals u wilt en dat u in het verleden aan [getuige 4] gevraagd heeft u aan te spreken indien u dreigde te ontploffen.
Verhoor getuige [getuige 5]
Op 9 oktober 2009 werd als getuige gehoord uw leidinggevende, [getuige 5]. Hij verklaarde dat u, op het moment dat hij groepschef werd, in een ontwikkelingstraject zat om door te groeien naar senior medewerker meldkamer. Hij verklaarde dat u erom bekend staat dat u kunt ontploffen. Hij had gehoopt dat u na het overlijden van uw vader wat milder zou worden, maar merkte dat u na enige tijd weer terugviel in uw oude gedrag. Hij verklaarde dat u alles in u heeft om een goede senior medewerker te zijn. Wel had hij met u meerdere gesprekken gehad over uw houding en gedrag. Op 27 juli 2009 was [getuige 5] door collega [getuige 1] op de hoogte gebracht van het incident van 21juli 2009.
Uitluisteren CD-rom
Op 13 oktober 2009 heeft een medewerker van de afdeling BVI de CD-rom met voiceloggings uitgeluisterd. Op de CD-rom bevinden zich dertien gesprekken.
In de eerste drie gesprekken met de verwarde man verwijst collega [getuige 1] de man naar diverse instanties binnen de gezondheidszorg, omdat de man aangeeft last te hebben van stemmen in zijn hoofd. In het vierde gesprek scheldt de verwarde man u uit voor “mother fucker”. In het vijfde gesprek is te horen dat u de 112-centrale in Driebergen vraagt om misbruik-112 in kennis te stellen. In het zesde gesprek tussen [getuige 1] en de verwarde man geeft [getuige 1] aan de verbinding te verbreken. In het zevende gesprek geeft de 112-centrale in Driebergen aan dat misbruik-112 in kennis is gesteld. Tevens wordt gemeld dat collega’s van een ander korps bij de verwarde man op bezoek zijn geweest en hem gewaarschuwd hebben. In het achtste en negende gesprek geeft [getuige 1] aan de verbinding te verbreken. In het tiende gesprek scheldt de verwarde man [getuige 1] uit voor “mother fucker”. In het elfde gesprek geeft de verwarde man u aan dat hij stemmen in zijn hoofd hoort en vraagt u waar hij moet klagen. U vertelt de verwarde man dat deze bij de plaatselijke politie moet zijn. Vervolgens geeft de verwarde man aan dat de dokter tegen hem heeft gezegd dat hij uitgeprocedeerd is. U reageert daarop met de opmerking dat de man dan het land uit moet gaan. Vervolgens wordt u uitgescholden voor “mother fucker” en “klootzak”. Daarop geeft u aan dat de man een proces-verbaal zal krijgen voor het misbruik van het alarmnummer 112. De verwarde man zegt daarop nog iets over stemmen in zijn hoofd. U reageert als volgt:
“Ga terug naar je Egyptische woestijn, stomme stink Marokkaan of wat dan ook wat je bent. Val ons niet lastig zoek het fijn uit. Dit land is veel te gastvrij voor sukkels en uitzuigers zoals jij. Ga een vliegtuig pakken en stort fijn neer, dag”. In het twaalfde gesprek scheldt de verwarde man u uit voor “klootzak” en “bastaard”. U reageert als volgt:
“Ga op je mat liggen en bidden naar het oosten naar Mekka om vergeving te vragen, doeg”. In het dertiende gesprek scheldt de verwarde man u uit voor “bastaard” en “klootzak”. U geeft aan dat de man één minuut heeft. De man meldt dat hij stemmen hoort en vraagt u wat hij moet doen. U reageert met de opmerking “zelfmoord plegen”. De man scheldt u wederom een aantal keren uit, waarop u aangeeft dat de man had gevraagd wat hij moet doen en dat u daar antwoord op had gegeven. U herhaalt hierbij dat de man zelfmoord moet plegen. Vervolgens zegt u:
“Ik ben je nou spuug en spuugzat vuile moslim. Ik ga nu de politie naar je toesturen en die schoppen je die woning uit. Kan je direct naar Schiphol, kan je direct naar je thuisland”.
II Voornemen tot strafoplegging
Gelet op de resultaten van het disciplinair onderzoek is u op 18 december 2009 het voornemen tot het opleggen van de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal uitgereikt.
III Zienswijze en verantwoording
Overeenkomstig artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 79 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), heb ik u in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden en uw zienswijze te geven op mijn voornemen.
Namens u is op 29 december 2010 een schriftelijke zienswijze ingediend. Deze werd door mij ontvangen op 7 januari 2010. De zienswijze is te laat ingediend. Ik heb echter besloten deze wel bij de definitieve besluitvorming te betrekken.
In de zienswijze wordt namens u opgemerkt dat u een uitstekende staat van dienst heeft en dat u pas in het afgelopen jaar bent aangesproken op uw houding en gedrag. Verder wordt aangegeven dat u lang in onzekerheid heeft verkeerd. Met betrekking tot het incident van 21 juli 2009 wordt namens u aangegeven dat u op dat moment in een zeer vervelende privésituatie verkeerde. Verder wordt gesteld dat u twee maal voor hetzelfde feit wordt gestraft (terugplaatsing in schaal en overplaatsing), hetgeen juridisch niet houdbaar is. Verder wordt namens u gewezen op het feit dat uit het besluit tot buitengewoon verlof verlening een diffamerende werking is uitgegaan, hetgeen betekent dat u feitelijk al gestraft bent.
IV Overwegingen
Ik ben tot de conclusie gekomen dat u dat heeft gedaan of nagelaten wat een goed politieambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen en dat u zich, aldus handelende, schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, als bedoeld in artikel 76 van het Barp.
Concreet verwijt ik u dat u op 21 juli 2009 een verwarde man, die via de 112-centrale in contact werd gebracht met de meldkamer, tijdens drie telefoongesprekken heeft geschoffeerd en onheus heeft bejegend. Dit gebeurde in het bijzijn van twee collega’s en een collega van de brandweer. Ik verwijt u de volgende opmerkingen:
1.
“Ga terug naar je Egyptische woestijn, stomme stink Marokkaan of wat dan ook wat je bent. Val ons niet lastig zoek het fijn uit. Dit land is veel te gastvrij voor sukkels en uitzuigers zoals jij Ga een vliegtuig pakken en stort fijn neer, dag”.
2.
“Ga op je mat liggen en bidden naar het oosten naar Mekka om vergeving te vragen, doeg”.
3. Het advies aan de man om zelfmoord te plegen. Gevolgd door:
“Ik ben je nou spuug en spuugzat vuile moslim. Ik ga nu de politie naar je toesturen en die schoppen je die woning uit. Kan je direct naar Schiphol, kan je direct naar je thuisland”.
Dat u in de uitvoering van uw werkzaamheden gehinderd werd door de man staat vast. Dat u probeerde te bewerkstelligen dat de man niet weer nodeloos zou bellen valt dan ook te begrijpen. Dit betekent echter niet dat het u vrij stond de man te bejegenen op de wijze zoals u heeft gedaan. Met de u verweten opmerkingen heeft u de fatsoensnormen op grove wijze geschonden, heeft u het in u gestelde vertrouwen beschaamd en het aanzien van de politie in het algemeen en die van politie Flevoland in het bijzonder, ernstig in diskrediet gebracht. Het spreekt voor zich dat het geven van het advies “ zelfmoord plegen” aan een verward persoon uiterst laakbaar is.
Niet is gesteld of gebleken dat de u verweten gedragingen u niet kunnen worden toegerekend. Hierbij heb ik betrokken dat geen sprake is geweest van één gesprek waarin u uw geduld verloor, maar dat er sprake was van drie afzonderlijke gesprekken. Het feit dat u op dat moment in een vervelende privésituatie verkeerde leidt niet tot een andere conclusie. Op 24 september 2009 heeft u immers ook verklaard dat u de man had uitgescholden omdat u wilde bereiken dat de man niet meer zou bellen.
Overigens kan ik u niet volgen in uw stelling dat u gedurende uw dienstverband niet eerder bent aangesproken op uw houding en gedrag. Gebleken is dat u gedurende uw dienstverband vaker op negatieve wijze de aandacht heeft gevestigd op uw houding en gedrag en dat u daar ook op bent aangesproken. Het incident op 21 juli 2009 en uw functioneren in het verleden vormden voor het bevoegd gezag aanleiding zich te beraden over uw aanstelling. Tevens diende het disciplinair onderzoek naar uw handelen op 21 juli 2009 te worden afgerond. Dat u enige tijd in onzekerheid heeft verkeerd valt te betreuren, maar hierbij dient te worden opgemerkt dat dit voortvloeit uit uw eigen gedragingen en dat het vanzelfsprekend is dat bij het nemen van beslissingen als hier aan de orde de nodige zorgvuldigheid in acht dient te worden genomen.
Zoals u weet heb ik overwogen aan u ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor de dienst, anders dan door ziels of lichaamsgebreken. Ik meen echter dat het opleggen van een straf, naast het treffen van een bijkomende maatregel, meer op zijn plaats is. De bijkomende maatregel zal bestaan uit een overplaatsing met alle daaruit voortvloeiende rechtspositionele gevolgen en zal separaat aan u bekend worden gemaakt. Ik deel uw standpunt, dat het opleggen van een straf en het treffen van een maatregel juridisch niet houdbaar is, niet. Uit jurisprudentie volgt dat het mogelijk is naast het opleggen van een straf een ordemaatregel te treffen [
in voetnoot: zie bijvoorbeeld LJN: BH5416, Centrale Raad van Beroep (…)].
Voor de goede orde merk ik nog op dat bij de belangenafweging ten aanzien van de zwaarte van de straf rekening is gehouden met de bijkomende maatregel van overplaatsing en het diffamerende effect daarvan. Wellicht ten overvloede merk ik hierbij op dat het feit dat u sinds 14 augustus 2009 geen werkzaamheden meer heeft verricht, er niet toe leidt dat de op te leggen straf lager uitvalt. Het verlenen van buitengewoon verlof betrof een ordemaatregel welke noodzakelijk bleek ten gevolge van uw optreden. Dat hiervan een diffamerend effect is uitgegaan is aan uw eigen toedoen te wijten. Alle feiten en omstandigheden in overweging nemend, meen ik dan ook dat, met betrekking tot het incident van 21 juli 2009, de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal als passend kan worden beschouwd.
V Besluit tot strafoplegging
Gelet op de aard en omvang van de u verweten gedragingen besluit ik u de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal op te leggen, als bedoeld in artikel 77, eerste lid onder i, van het Barp. U bent op dit moment geplaatst in salarisschaal 8, salarisnummer 13 (€ 3347,- peildatum 1 januari 2010). Ik ben voornemens u te plaatsen in salarisschaal 7, salarisnummer 12 (€ 2941,- peildatum 1 januari 2010). Deze straf treedt in werking op het moment dat dit besluit aan u bekend wordt gemaakt.”
2.4.
Het maatregelbesluit van 20 januari 2010 luidt voor zover hier van belang als volgt:
“(…)
In vervolg op het tegen u ingestelde disciplinair onderzoek bericht ik u als volgt.
Vast is komen te staan dat u op 21juli 2009 een burger telefonisch heeft geschoffeerd. Bij besluit van 20 januari 2010 (…), heeft de korpsbeheerder besloten u de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal op te leggen. De inhoud van dit besluit beschouw ik hier als herhaald en ingelast. In het besluit tot het opleggen van de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal wordt melding gemaakt van een bijkomende maatregel, te weten een overplaatsing, Op 18 december 2009 is het voornemen tot overplaatsing aan u uitgereikt (…). De inhoud van dit voornemen beschouw ik hier als herhaald en ingelast.
Zienswijze
Overeen komstig artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, heb ik u in de gelegenheid gesteld uw zienswijze te geven op mijn voornemen.
Namens u is op 29 december 2010 een schriftelijke zienswijze ingediend. Deze werd door mij ontvangen op 7 januari 2010. De zienswijze is te laat ingediend. Ik heb echter besloten deze zienswijze wel bij de definitieve besluitvorming te betrekken.
Namens u wordt gesteld dat u een uitstekende staat van dienst heeft en pas in het afgelopen jaar bent aangesproken op uw houding en gedrag. U beschouwt de maatregel van overplaatsing als een straf, hetgeen volgens u juridisch niet houdbaar is. Verder wordt namens u gesteld dat het dossier waarop de maatregel gebaseerd is, niet deugt. Er is geen hoor en wederhoor toegepast en het dossier is gebaseerd op allerlei mededelingen van collega’s aan uw leidinggevende. Deze mededelingen zijn volgens u nimmer met u besproken. Verder wordt gesteld dat selectief te werk is gegaan bij het toevoegen van stukken en dat positieve beoordelingen zijn weggelaten. Verder wordt gesteld dat het bevoegd gezag niet bevoegd is uw functie te wijzigen in de zin dat u structureel in een lagere functie werkzaam dient te zijn. Er is geen verbetertraject besproken en nimmer is aangegeven dat u voor dergelijke gevolgen zou kunnen worden geplaatst. Tot slot wordt namens u gesteld dat u het betreurt dat uw goede bedoelingen (uiten van kritiek op de organisatie) verkeerd zijn uitgelegd.
Overwegingen
Sinds 1 januari 2001 bent u aangesteld bij de meldkamer van politie Flevoland. U bent werkzaam als senior medewerker meldkamer en heeft de rang van brigadier.
De functie van senior medewerker meldkamer en overige seniorfuncties op het niveau van salarisschaal 8, brengen specifieke taken en verantwoordelijkheden voor de functionaris met zich mee. Zo heeft de functionaris op seniorniveau een voorbeeldfunctie voor de minder ervaren collega’s en dient hij of zij in woord en daad aantoonbaar voorbeeldgedrag te laten zien. Ik ben van mening dat u middels de u verweten gedragingen en de wijze waarop u zich met regelmaat op de werkvloer heeft geprofileerd, heeft laten zien dat u niet voldoet aan de functie-eisen voor een seniorfunctie op het niveau van salarisschaal 8. Voor een weergave van de u verweten gedragingen verwijs ik u naar het besluit tot het opleggen van de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal.
Uw leidinggevende heeft bovendien melding gedaan van het feit dat uw houding en gedrag op de werkvloer met regelmaat te wensen heeft overgelaten. In 2005 is bij u onder de aandacht gebracht dat uw functioneren op een aantal punten verbetering behoefde. Dit naar aanleiding van de wijze waarop u zich profileerde op de werkvloer en in het werkoverleg. U werd voorgehouden dat u zich diende te verbeteren in de volgende houdingsaspecten:
- uitstralen van korps- en afdelingsbeleid;
- inzicht hebben in uw eigen verantwoordelijkheden;
- een positieve houding ten toon spreiden;
- uw functie als senior medewerker duidelijk waar maken;
- werken aan relatieverbetering tussen u en de leiding.
In maart 2007 bent u wederom aangesproken op uw houding en gedrag. U is voorgehouden dat u zich meer als senior diende te gaan gedragen en dat uw houding op de werkvloer ongepast was voor een senior.
Uit het ontwikkelgesprek van 26 maart 2008 kan worden opgemaakt dat u enige tijd een verbetering heeft laten zien in uw houding en gedrag. Uw stelling dat het dossier derhalve ondeugdelijk is samengesteld, kan ik niet volgen. Uw leidinggevende constateerde in juli 2008 echter dat u na een periode van enige rust weer terug bij af was. Wederom kwam u in beeld met ongenuanceerde uitspraken, zowel tegen collega’s als tegen burgers. In september 2008 heeft uw leidinggevende een gesprek met u gevoerd, waarin hij u op uw ongenuanceerde houding en uitspraken heeft aangesproken. Op 30 maart 2009 heeft uw leidinggevende een gesprek gehad met de centrale vertrouwenspersoon, nadat aan deze een aantal zaken waren gemeld over uw houding en gedrag. Naar aanleiding hiervan heeft uw leidinggevende op 31 maart 2009 een gesprek met u gevoerd, waarin hij u heeft voorgehouden dat hij van u een andere houding wenst te zien. Dit leidde echter wederom niet tot een structurele verbetering.
In juli 2009 werd door collega’s gemeld dat uw gedrag “onuitstaanbaar” was. U gooide uit boosheid met een computermuis door de kamer en snauwde collega’s af. Eén collega gaf aan dat zij niet meer met plezier naar het werk ging als zij met u moest werken. Op 9 juli 2009 heeft uw leidinggevende u aangesproken en u gevraagd waarom u de muis door de meldkamer had gegooid. Hierop werd u kwaad omdat de collega’s u niet zelf hadden aangesproken en liep u weg bij het gesprek met de mededeling dat het u allemaal geen bal kon schelen. Voor de goede orde merk ik op dat in het dossier dus niet alleen sprake is van mededelingen van collega’s, maar ook van eigen ervaringen van uw leidinggevende(n). Gelet op de diverse momenten waarop u bent aangesproken op uw houding en gedrag, kan ik u niet volgen in uw stelling dat nimmer hoor en wederhoor is toegepast. U bent herhaaldelijk aangesproken op uw houding en gedrag en liet herhaaldelijk blijken daar niet voor open te staan. Van het verkeerd uitleggen van uw goede bedoelingen is bovendien geen sprake geweest. U stond en staat erom bekend dat u zich op ongenuanceerde wijze kunt uitlaten, maar heeft hierin, zeker op 21 juli 2009, de grenzen van het toelaatbare overschreden.
Afgaand op uw houding en gedrag in de afgelopen jaren, kom ik tot de conclusie dat gesprekken met u geen structurele verbetering hebben kunnen bewerkstelligen. Uiteindelijk is het zo ver gekomen dat u een burger op 21 juli 2009 meerdere malen heeft geschoffeerd. Het zal u duidelijk zijn dat ik iedere kans op herhaling in de toekomst wens uit te sluiten. Het vertrouwen dat herhaling in de toekomst zal uitblijven is op dit moment niet aanwezig. Bovendien ben ik van mening dat het, ook in het belang van de rust op de werkvloer, onverantwoord is u nog langer werkzaamheden te laten verrichten bij de meldkamer. Uw standpunt dat het opleggen van een straf en een maatregel juridisch onhoudbaar is, deel ik niet. Ik verwijs u hiervoor naar jurisprudentie [
in voetnoot: zie bijvoorbeeld LJN: BH5416, Centrale Raad van Beroep (…)].
Besluit overplaatsing
Gelet op het bovenstaande besluit ik u, op grond van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie, in het belang van de dienst over te plaatsen naar een andere functie. Vooralsnog zult u tot en met maart 2010 worden geplaatst bij het Verkeershandhavingsteam (VHT) in de functie van medewerker verkeerssurveillance. Dit is een functie op salarisschaal 7-niveau. Gelet op bovenstaande overwegingen meen ik dat deze functie u kan worden opgedragen. U behoudt uw executieve status. Gelet op artikel 2 van het Besluit rangen politie wordt u met deze overplaatsing de rang van hoofdagent toegekend.
Functioneringstraject
Uw functioneren bij het VHT zal worden gevolgd middels tweewekelijkse voortgangsgesprekken. U zult, alvorens tot overplaatsing naar een andere functie wordt overgegaan, op basis van uw functioneren bij het VHT, worden beoordeeld op de volgende competenties:
- Betrokkenheid. U identificeert zich met de politieorganisatie en gedraagt zich daarnaar. Ten opzichte van jongere en minder ervaren collega’s heeft u een voorbeeldfunctie. U committeert zich aan de werkwijzen van de organisatie en neemt de beleefdheids- en fatsoensnormen in acht;
- Inlevingsvermogen. U onderkent de gevoelens en behoeften van anderen en het effect van het handelen daarop. U houdt rekening met de omstandigheden en de belevingswereld van anderen en laat blijken te begrijpen wat het effect van uw handelen op anderen is;
- Interculturele sensitiviteit. U herkent en respecteert de gewoonten en culturele achtergronden van mensen. U leeft zich in, kijkt vanuit een ander cultureel perspectief en blijft effectief presteren. U bent bedacht op misverstanden met mensen uit andere culturen;
- Klantgerichtheid. U herkent en onderzoekt de wensen en behoeften van anderen en speelt daarop in. In uw contacten bent u vriendelijk en behulpzaam;
- Zelfreflectie. U laat blijken uw eigen gedrag en standpunten kritisch te evalueren en open te staan voor evaluatie door anderen. U toont een lerende houding en vraagt om feedback. U kunt omgaan met kritiek en gaat actief op zoek naar ontwikkelmogelijkheden.
Werkgebied en plaats van tewerkstelling
Als werkgebied wordt aangewezen de regio politie Flevoland. Uw plaats van tewerkstelling blijft ongewijzigd: het bureau van politie De Doelen te Lelystad.
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op het moment dat het aan u wordt uitgereikt. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat het besluit tot buitengewoon verlofverlening (…) per gelijke datum komt te vervallen.
(…)”
2.5.
In de bestuursrechtelijke procedure rond deze besluiten is [eiser] bijgestaan door de advocaat [advocaat], op basis van een overeenkomst van opdracht tussen [eiser] en de maatschap [gedaagden gezamenlijk]. Gedaagden 2 tot en met 5 zijn of waren de vennoten van de maatschap.
2.6.
De bezwaarschriftencommissie heeft de korpsbeheerder geadviseerd het bezwaar tegen het maatregelbesluit ongegrond te verklaren. De commissie heeft de korpsbeheerder wat betreft het strafbesluit geadviseerd om de plaatsing in een lagere salarisschaal te beperken in de tijd, waarbij de commissie een tijdsduur van één jaar gerechtvaardigd zou achten. Een in de tijd ongelimiteerde plaatsing in een lagere salarisschaal heeft immers zeer aanzienlijke gevolgen en heeft een devaluerend effect op het inkomen gedurende wellicht de gehele loopbaan van [eiser]; salarisschaalverlaging voor onbepaalde tijd is niet evenredig aan de aan [eiser] verweten gedragingen en in de gegeven omstandigheden buitenproportioneel. Aldus de commissie.
2.7.
Het hierop volgende besluit op bezwaar van 24 september 2010 luidt als volgt:
“(…)
Bij brieven van 1 maart 2010, aangevuld bij brieven van 31 maart 2010, is namens u een tweetal bezwaarschriften ingediend:
1) tegen het besluit van 20 januari 2010, waarbij u de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal is opgelegd en
2) tegen het besluit van 20 januari 2010, waarbij u in het belang van de dienst bent overgeplaatst.
De behandeling van de bezwaarschriften is overgedragen aan de bezwaarschriftencommissie van politie Flevoland (verder: de commissie). Op 2 juli 2010 heeft de commissie een hoorzitting gehouden. Bij gelegenheid van die hoorzitting zijn door en namens u de bezwaarschriften nader toegelicht. Een kopie van het verslag van de hoorzitting gaat hierbij.
De commissie heeft mij geadviseerd uw bezwaar tegen het besluit van 20 januari 2010 tot oplegging van een disciplinaire straf gedeeltelijk gegrond te verklaren en uw bezwaar tegen het besluit van 20 januari 2010 tot overplaatsing ongegrond te verklaren. Een kopie van het advies van de commissie treft u hierbij aan.
Besluit op bezwaar
Ik kan mij vinden in de overwegingen en het oordeel van de commissie, met uitzondering van het door de commissie gestelde ten aanzien van de verlaging in schaal zonder tijdsbepaling. De commissie merkt op dat zij een disciplinaire maatregel van terugzetting in schaal gelimiteerd tot een duur van één jaar gerechtvaardigd zou achten. Ik volg de commissie op dit punt niet.
Anders dan de commissie ben ik van mening dat de straf van terugplaatsing in een lagere schaal, zonder daaraan een tijdsduur te koppelen, evenredig is aan het u verweten plichtsverzuim.
Artikel 77, eerste lid onder i van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) maakt geen melding van de toepassing van een tijdsduur. Bij de vaststelling van de aan u op te leggen straf is dezerzijds ontslag overwogen. Ik heb echter rekening gehouden met uw lange staat van dienst en het feit dat u niet eerder disciplinaire maatregelen opgelegd heeft gekregen. Verder heb ik u reeds eerder gewezen op uw seniorschap en de voorbeeldfunctie die daarmee gepaard ging. U heeft met de u verweten gedragingen het in u gestelde vertrouwen ernstig beschaamd. U zult dit vertrouwen terug moeten verdienen en dezerzijds kan niet worden ingeschat hoeveel tijd daarmee gemoeid zal zijn.
Verder acht ik het van belang dat u te allen tijde de mogelijkheid ter beschikking staat om door te groeien, bijvoorbeeld middels de objectieve toetsing.
Ik verklaar derhalve uw bezwaren ongegrond en laat de besluiten van 20 januari 2010 in stand.
(…)”
2.8.
Tegen dit besluit op bezwaar stond beroep bij de bestuursrechter open. Door een fout van [advocaat] is evenwel verzuimd om tijdig beroep in te stellen. Het strafbesluit en het maatregelbesluit zijn daardoor in rechte onaantastbaar geworden.
2.9.
Een verzoek van [eiser] van 13 mei 2012, herhaald op 31 juli 2012, om de aan hem opgelegde disciplinaire straf van plaatsing in een lagere schaal per 1 juni 2012 te beëindigen, is door de korpsbeheerder afgewezen bij besluit van 4 september 2012. Dit besluit luidt voor zover hier van belang als volgt:
“(…)
Met het besluit van 20 januari 2010 is aan u de straf opgelegd van plaatsing in een lagere salarisschaal. Tevens bent u per gelijke datum overgeplaatst naar het Verkeershandhavingsteam. Hierna bent u in oktober 2010 overgeplaatst naar de basiseenheid Zeewolde en aan de slag gegaan als medewerker basiseenheid in de rang van hoofdagent.
U heeft mij verzocht de aan u opgelegde straf van plaatsing in een lagere schaal per 1 juni 2012 te beëindigen. U voert aan dat inmiddels twee jaren zijn verstreken en dat u zich gedurende deze jaren heeft bewezen als een medewerker waarop het korps weer kan vertrouwen. U stelt, onder verwijzing naar uw goede functioneren, dat voldoende vergelding heeft plaatsgevonden en dat de straf dient te worden opgeheven.
Ik bevestig dat uw tewerkstelling bij het Verkeershandhavingsteam is afgesloten met een beoordeling met het oordeel goed (datum beoordeling 17 augustus 2010). Op uw functioneren bij de basiseenheid Zeewolde bent u nog niet beoordeeld. Wel laat het ontwikkelgesprek van 14 maart 2011 een positief beeld zien.
Politie Flevoland hanteert bij de straf zoals die aan u is opgelegd het beleid dat deze straf in beginsel wordt opgelegd voor onbeperkte duur. In de praktijk kan door het “natuurlijk verloop” van de loopbaan de bestrafte medewerker na verloop van tijd bevorderd worden. Het beëindigen van de straf vloeit dan als het ware voort uit de nieuwe situatie.
Hierbij wens ik nog te benadrukken dat in uw geval bij de strafoplegging bewust is gekozen (zoals ook bij andere soortgelijke strafopleggingen) voor een straf zonder tijdsbepaling. Uw bezwaar tegen dit besluit is door mij ongegrond verklaard bij besluit van 24 september 2010. U heeft hiertegen geen beroep ingesteld en hiermee staat het besluit rechtens vast. Feitelijk verzoekt u mij nu alsnog op dit besluit terug te komen en alsnog een tijdsduur vast te stellen.
Op uw verzoek tot het beëindigen van de straf zal door mij alleen positief beslist kunnen worden indien sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, bijvoorbeeld een verzoek van uw kant om in aanmerking te worden gebracht voor de objectieve toetsing. Mede gelet op het eerder genoemde beleid met betrekking tot deze strafmaatregel en eerdere soortgelijke gevallen wordt uw verzoek om alsnog een tijdsduur aan de straf te koppelen door mij niet gehonoreerd. Van een positief besluit op uw verzoek kan slechts sprake zijn indien u aansluitend wordt overgeplaatst naar een functie op schaal 8-niveau.
Op dit moment zie ik onvoldoende grond om u te bevorderen naar schaal 8 en over te plaatsen naar een functie op schaal 8-niveau. Wel zie ik aanleiding om uw verzoek te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling. Ik zal de districtsleiding van het district Zuid verzoeken bij deze beoordeling specifiek de vraag te betrekken of u functioneert op schaal 8-niveau en of u in aanmerking komt, en zo ja binnen welk tijdsbestek, voor bevordering naar schaal 8 en overplaatsing naar de functie van senior medewerker basiseenheid. Daarbij zal paragraaf 3.3 van het ontwikkelgesprek van 14 maart 2011 (belangstellingsinventarisatie), waarin u aangeeft vooralsnog geen directe belangstelling of ideeën te hebben voor een andere functie of loopbaanverandering, nadrukkelijk worden betrokken.
(…)”
2.10.
Het door [eiser] tegen dit besluit gemaakte bezwaar is vervolgens ongegrond verklaard. Tegen dit besluit op bezwaar heeft [eiser] beroep ingesteld bij de bestuursrechter. De daaropvolgende uitspraak van de bestuursrechter (rechtbank Midden-Nederland), van 20 november 2013, luidt voor zover hier van belang als volgt:
“(…)
3. Gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat eiser de
volgende gronden heeft aangevoerd:
Gezien de inhoud van het besluit op bezwaar van 24 september 2010 heeft verweerder aan eiser een voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd, inhoudende dat ingeval aan de door verweerder gestelde voorwaarden wordt voldaan de voor onbepaalde tijd opgelegde disciplinaire straf wordt beëindigd. Eiser mocht gezien de formulering van het besluit op bezwaar van 24 september 2010 er op vertrouwen dat wanneer hij aan de voorwaarden zou voldoen, te weten het goed functioneren in de lagere functie op niveau 7 en het hersteld zijn van het vertrouwen van verweerder in eiser, de disciplinaire straf zou worden beëindigd. Nu eiser aan die voorwaarden voldoet, dient de opgelegde disciplinaire straf te worden beëindigd.
Eiser heeft verweerder gevraagd de disciplinaire straf te beëindigen en niet, zoals verweerder stelt, terug te komen op het besluit waarbij aan eiser de disciplinaire straf is opgelegd. Dit betekent dat het verzoek van eiser inhoudelijk en ex nunc getoetst dient te worden. Verweerder heeft bij de onderhavige besluitvorming door te toetsen aan het toetsingskader dat geldt voor verzoeken om terug te komen op in rechte vaststaande besluiten, dan ook een onjuist toetsingskader gehanteerd.
Subsidiair heeft eiser aangevoerd, dat ingeval zijn verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek aan verweerder om op het besluit tot plaatsing in een lagere salarisschaal terug te komen, sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden die het terugkomen op dit besluit rechtvaardigen. Eiser heeft als nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden aangevoerd i) dat het doel van de opgelegde maatregel inmiddels is bereikt, nu eiser goed functioneert in zijn huidige functie en het vertrouwen van verweerder in hem is hersteld en ii) de disciplinaire straf op dit moment financieel gezien onevenredig is.
4. Gezien de inhoud van het besluit op bezwaar van 24 september 2010 (…) is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser niet een voorwaardelijke disciplinaire straf heeft opgelegd, zoals eiser heeft uitgelegd. Anders dan eiser stelt, kan uit de gehele tekst van het bestreden besluit niet worden afgeleid dat verweerder aan de disciplinaire straf die hij bewust voor onbepaalde tijd heeft opgelegd, de voorwaarde heeft verbonden, dat ingeval eiser in de lagere functie op niveau 7 goed functioneert en het vertrouwen van verweerder in hem is hersteld, de voor onbepaalde duur opgelegde disciplinaire straf zal worden beëindigd. Verweerder heeft in dit besluit op bezwaar van 24 september 2010 weliswaar opgenomen dat eiser gezien het incident dat reden is om hem de disciplinaire straf op te leggen het vertrouwen van verweerder moet terugverdienen en dat het onduidelijk is hoeveel tijd daarmee gemoeid zou zijn, maar verweerder heeft daarbij bijvoorbeeld niet verwezen naar het bepaalde in artikel 78 van het Barp of andere bewoordingen gebruikt op grond waarvan eiser mocht aannemen dat de onbepaalde duur van de opgelegde disciplinaire straf een voorwaardelijk karakter heeft. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder bij zijn overwegingen over het herstel van vertrouwen ook heeft overwogen dat eiser te allen tijde de mogelijkheid ter beschikking staat om door te groeien, bijvoorbeeld middels de objectieve toetsing. Deze zin levert een contra-indicatie op voor de door eiser gegeven uitleg. De stelling van eiser dat hij gezien de tekst van het besluit op bezwaar van 24 september 2010 er op mocht vertrouwen dat wanneer hij aan de voorwaarden zou voldoen de disciplinaire straf zou worden beëindigd, ontbeert dus feitelijke grondslag, nu geen sprake is van een voorwaardelijke disciplinaire straf. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank is -met inachtneming van hetgeen in overweging 4 staat- van oordeel dat het
verzoek van eiser aan verweerder om de opgelegde disciplinaire straf te beëindigen dient te worden aangemerkt als een verzoek aan verweerder om terug te komen op het in rechte vaststaand besluit tot oplegging van plaatsing in een lagere salarisschaal. Immers, beëindiging zou slechts aan de orde kunnen zijn wanneer sprake zou zijn van een voorwaardelijke disciplinaire straf en het voldoen aan de aan de duur van die straf verbonden voorwaarden, zoals eiser heeft betoogd. Maar van zo’n voorwaardelijke disciplinaire straf is geen sprake. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder (ambtshalve) genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. De bestuursrechter dient het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Nu sprake is van een verzoek om op een in rechte vaststaand besluit terug te komen, heeft verweerder terecht voormeld toetsingskader toegepast.
Verweerder heeft in de omstandigheden dat eiser in de functie op niveau 7 goed functioneert, geen aanleiding hoeven zien om terug te komen van de beslissing om eiser van de salarisschaal 8 in de salarisschaal 7 te plaatsen. Bij het functioneren in een functie op niveau 7 hoort immers een salaris in schaal 7. En het terug komen van de oplegging van de disciplinaire straf houdt in dat eiser weer terug zou vallen in de salarisschaal 8, terwijl hij een functie op niveau 7 vervult. Dat dit niet een wenselijke situatie is zoals verweerder heeft aangegeven, onderschrijft de rechtbank. Het financieel gevolg van de disciplinaire straf kan niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt, nu dit gevolg in het kader van de belangenafweging bij het nemen van de oplegging van de disciplinaire straf reeds is meegenomen. Voorts heeft eiser gesteld dat het vertrouwen van verweerder in hem is hersteld. Verweerder heeft dit gemotiveerd weersproken. Indien wordt aangenomen dat het vertrouwen van verweerder is hersteld, dan is deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank geen reden om terug te komen van de oplegging van de disciplinaire straf, maar een aspect wat er toe kan leiden dat eiser binnen de organisatie van verweerder doorgroeit naar een functie op niveau 8, zoals verweerder in het besluit op bezwaar van 24 september 2010 ook heeft
overwogen. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. (…)”
2.11.
Bij brief van 13 januari 2014 is [gedaagden gezamenlijk] door de advocaat van [eiser] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het niet-tijdig instellen van beroep tegen het besluit op bezwaar van 24 september 2010 door [advocaat].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I verklaring voor recht dat [gedaagden gezamenlijk], dan wel de afzonderlijke gedaagden, toerekenbaar zijn tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst door niet tijdig beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar van 24 september 2010;
II verklaring voor recht dat [gedaagden gezamenlijk] aan [eiser] dienen te vergoeden de schade als gevolg van die tekortkoming, voor zover die schade niet reeds bij vonnis in deze zaak wordt toegewezen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III hoofdelijke veroordeling van [gedaagden gezamenlijk], althans ieder voor gelijke delen, tot betaling van € 9.871,94 te vermeerderen met het verschil tussen het nettosalaris behorend bij de laatste trede van salarisschaal 7 en het nettosalaris behorend bij de laatste trede van salarisschaal 8, vanaf 20 augustus 2014 tot de dag dat [eiser] zal zijn teruggeplaatst in salarisschaal 8 dan wel het dienstverband zal zijn geëindigd, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.871,94 vanaf 13 januari 2014 tot de dag der algehele voldoening;
IV hoofdelijke veroordeling van [gedaagden gezamenlijk], althans ieder voor gelijke delen, tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 868,60 te vermeerderen met btw;
V hoofdelijke veroordeling van [gedaagden gezamenlijk], althans ieder voor gelijke delen, tot betaling aan [eiser] van de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering kort gezegd ten grondslag dat een tegen het besluit op bezwaar van 24 september 2010 ingesteld beroep bij de bestuursrechter een reële kans van slagen zou hebben gehad en zou hebben geresulteerd in een disciplinaire straf van terugplaatsing in een lagere salarisschaal voor de duur van één jaar. [eiser] verwijst in dit verband in het bijzonder naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, zijnde een advies dat van zwaarwegend belang is waaraan de bestuursrechter niet voorbij zou zijn gegaan.
3.2.1.
In de beroepsprocedure had namens [eiser] het volgende moeten zijn aangevoerd:
  • aangaande de ernst van het plichtsverzuim is van belang dat het hier om een eenmalig incident ging, waarvan de aanleiding het onbehoorlijk gedrag van een burger was; namelijk het elf keer nodeloos naar alarmnummer 112 bellen waarbij die burger [eiser] en zijn collega’s de huid vol schold, hetgeen op zeker moment leidde tot geduldverlies bij [eiser];
  • een andere factor van belang is dat [eiser] ten tijde van het incident een langdurig dienstverband (namelijk 24 jaar) had, dat hij geen slechte beoordelingen had en dat hem niet eerder een disciplinaire maatregel was opgelegd;
  • in het besluit op bezwaar is niet goed gemotiveerd waarom van het advies van de bezwaarschriftencommissie is afgeweken. Want hoewel het inderdaad zo is dat artikel 77 lid 1 sub i Barp geen tijdsduur noemt, kan zo’n tijdsduur uiteraard wel aan de in die bepaling genoemde straf worden gekoppeld (als het mindere dat in het meerdere ligt besloten), terwijl bovendien een lichtere salarisstraf is opgenomen in artikel 77 lid 1 sub f Barp. Uit de motivering van het besluit op bezwaar blijkt voorts niet dat rekening is gehouden met de aanzienlijke financiële gevolgen van de opgelegde straf.
Dit een en ander had de bestuursrechter geleid tot dezelfde conclusie als die van de bezwaarschriftencommissie.
3.2.2.
De schade van [eiser] bestaat ten eerste uit inkomensschade: het misgelopen netto maandsalaris over alle maanden gerekend vanaf 20 januari 2011 tot de dag dat [eiser] is teruggeplaatst in salarisschaal 8 dan wel tot de dag van eindiging van het dienstverband. Deze schade is over de periode van 20 januari 2011 tot en met 20 augustus 2014 reeds berekend, namelijk op € 9.871,94 (€ 229,58 x 43 maanden). Ten tweede lijdt [eiser] pensioenschade. Hij bouwt immers pensioen op over een lager salaris zodat de uiteindelijke pensioenuitkering ook lager zal zijn. [eiser] zal de pensioenschade door een deskundige laten berekenen. De pensioenschade dient nader bij staat te worden opgemaakt. Ten derde zouden andere schadeposten een rol kunnen gaan spelen, waarbij bijvoorbeeld valt te denken aan lagere WW-uitkering/bovenwettelijke aanvulling op de WW-uitkering wanneer het dienstverband eerder eindigt dan de pensioendatum. [eiser] behoudt zich het recht voor om dergelijke schade in de schadestaatprocedure dan wel op een later moment te vorderen. Ten slotte de renteschade: [gedaagden gezamenlijk] is wettelijke rente verschuldigd vanaf 13 januari 2014, gelet op de aansprakelijkstelling bij de brief van die datum.
3.2.3.
Over de vordering van buitengerechtelijke kosten. Voorafgaand en na de schriftelijke aansprakelijkstelling is herhaaldelijk overleg gevoerd per telefoon en per e-mail met [eiser], met [gedaagden gezamenlijk] en met de verzekeraar van [gedaagden gezamenlijk]. Getracht is het geschil buiten rechte op te lossen. Het gaat om andere kosten dan die zijn gemoeid met de voorbereiding van de gedingstukken of de instructie van de zaak.
Aldus steeds [eiser].
3.3.
[gedaagden gezamenlijk] voert kort gezegd het verweer dat [eiser] in geval van een tijdig ingesteld beroep bij de bestuursrechter geen reële kans op succes zou hebben gehad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [advocaat] heeft verzuimd tijdig beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar van 24 september 2010, dat dit jegens [eiser] een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de met [gedaagden gezamenlijk] gesloten overeenkomst oplevert en dat [gedaagden gezamenlijk] dus in beginsel gehouden is de dientengevolge door [eiser] geleden schade te vergoeden. Partijen twisten vervolgens over de vraag of [eiser] als gevolg van de fout van [advocaat] schade heeft geleden en dan met name over de vraag of en, zo ja, in hoeverre een tijdig ingesteld beroep succes zou hebben gehad en zou hebben geleid tot een voor [eiser] betere uitkomst. De Hoge Raad heeft voor dit soort gevallen geoordeeld dat de rechter de schade moet vaststellen door te beoordelen hoe de appelrechter, indien wel tijdig hoger beroep was ingesteld, had behoren te beslissen, althans dat de rechter het toewijsbare bedrag aan schadevergoeding moet schatten aan de hand van de goede en kwade kansen die de cliënt in het hoger beroep zou hebben gehad, terwijl voor zo’n schatting slechts ruimte bestaat indien de cliënt een reële (dat wil zeggen niet zeer kleine) kans op succes had. Zie voor deze maatstaf (de rechtspraak genoemd in) het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX7491, gepubliceerd op rechtspraak.nl).
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag hoe de beroepsrechter, indien wel tijdig hoger beroep was ingesteld, had behoren te beslissen zijn, naast de inhoud van de onder de vaststaande feiten geciteerde stukken de volgende feiten en omstandigheden van belang.
4.3.
De aan [eiser] opgelegde disciplinaire straf is gebaseerd op het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Dit besluit luidt voor zover hier van belang als volgt:
Hoofdstuk VIII. Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar
(…)
Artikel 64
1. Indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, is de ambtenaar verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
(…)
Hoofdstuk IX. Straffen
Artikel 76
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 77
1. De straffen die kunnen worden opgelegd, zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. buitengewone dienst op andere dagen dan op zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen en vrije dagen zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning en wel voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag;
c. vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met ten hoogste een vierde gedeelte van het aantal uren, bedoeld in artikel 17, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat;
d. geldboete van ten hoogste € 22;
e. gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;
f. vermindering van het salarisnummer met ten hoogste twee jaren, voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
g. het niet meetellen van een verdere diensttijd van ten hoogste vier jaren voor de vaststelling van het salarisnummer;
h. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging of
i. plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt;
j. ontslag.
2. (…)
(…)
Hoofdstuk X. Schorsing en ontslag
Artikel 94
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of ingevolge artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, artikel 88, 88a, 89, 90, 91, 92, of 93 kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
(…)
g. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
(…)
4.3.1.
In artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is bepaald:
1. Voor de ambtenaar geldt een salarisschaal.
(…)
5. Anders dan bij wijze van disciplinaire straf op grond van hoofdstuk IX van het Besluit algemene rechtspositie politie, kan zonder voorafgaand ontslag, niet zijnde een ontslag dat de ambtenaar is verleend om een initiële opleiding te gaan volgen, voor een ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor de ambtenaar geldende salarisschaal.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien:
a. bij de bepaling van de salarisschaal, bedoeld in het tweede lid, tevens is bepaald dat de functie van de ambtenaar een tijdelijk karakter heeft en de salarisschaal in verband daarmee slechts tijdelijk zal gelden;
b. indien de ambtenaar in verband met ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte wordt herplaatst in een andere functie;
c. het salaris van de ambtenaar na het succesvol afronden van de opleiding wordt vastgesteld, met toepassing van artikel 3, zevende lid;
d. indien de ambtenaar, die is aangewezen als herplaatsingkandidaat als bedoeld in hoofdstuk VII.B van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt herplaatst in een andere functie.
4.3.2.
In artikel 3:4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald:
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
4.4.
Uit de rechtspraak blijkt dat de bestuursrechter, ter beantwoording van de vraag of aan het evenredigheidsbeginsel is voldaan, normaal gesproken een zekere beoordelingsruimte aan het bestuursorgaan laat (marginale toets), maar ingeval het bestreden besluit een punitieve sanctie betreft, zoals in de zaak van [eiser], zonder terughoudendheid toetst of sprake is van een evenredige sanctie (zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam 17 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:4726, gepubliceerd op rechtspraak.nl).
4.5.
De rechtbank heeft bij de verdere beoordeling tevens acht geslagen op (onder meer) de door partijen uitgebreid aangehaalde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waarin een groot aantal min of meer vergelijkbare gevallen is beoordeeld.
De verdere beoordeling
4.6.
In de onderhavige zaak bestaat over het door de bestuursrechter te beoordelen feitencomplex en de in dat kader ten faveure van [eiser] aan te voeren gronden voor het beroep uiteindelijk geen wezenlijk verschil van mening. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat de bestuursrechter in beroep als volgt had behoren te oordelen en beslissen.
4.6.1.
De wijze waarop [eiser] op 21 juli 2009 de burger heeft bejegend levert plichtsverzuim op. Het plichtsverzuim is ernstig: de door [eiser] gebezigde bewoordingen zijn buitengewoon grof en zijn racistisch van aard; daarnaast is zeer laakbaar dat [eiser] aan de burger tot twee keer toe het ‘advies’ geeft om zelfmoord te plegen, nadat de burger had medegedeeld dat hij stemmen in zijn hoofd hoorde en had gevraagd wat hij moest doen. Het had dan ook voor [eiser], als ervaren meldkamerfunctionaris, duidelijk moeten zijn dat veeleer sprake was van psychische nood dan boos opzet. Naast de kwetsing van de burger heeft [eiser] met zijn uitlatingen het aanzien van de politie geschaad. De omstandigheid dat [eiser] zijn geduld verloor, is, anders dan [eiser] aanvoert, juist een onderdeel van het plichtsverzuim: juist van een politieambtenaar, en zeker ook een meldkamermedewerker, mag immers worden verwacht dat hij zich inhoudt ingeval hij wordt geconfronteerd met lastige personen waarbij dit nog zwaarder weegt nu het hier duidelijk ging om een verwarde man;
4.6.2.
Omstandigheden die ten gunste van [eiser] meewegen, zijn de volgende:
  • het plichtsverzuim betreft onfatsoenlijk gedrag, maar geen oneerlijk of frauduleus gedrag;
  • [eiser] heeft na het incident meteen berouw getoond en aangeboden zijn excuses te maken aan de burger (zie het primaire strafbesluit);
  • het is weliswaar zo dat [eiser] intern, bij de collega’s op de meldkamer, de naam had tactloos en onderhevig aan uitbarstingen te zijn, maar het incident van 21 juli 2009 is in de lange staat van dienst van [eiser] een eenmalige uitbarsting naar een burger geweest, waarbij het overlijden van de vader van [eiser] een zekere mate van invloed heeft gehad op de gesteldheid van [eiser]; in beginsel is [eiser] een goede centralist (zie de getuigenverklaringen van [getuige 4] en [getuige 5], opgenomen in het primaire strafbesluit). De aan [eiser] opgelegde straf is enkel gebaseerd op het incident van 21 juli 2009 en niet op de ‘interne’ gedragingen van [eiser];
  • aan [eiser] is nooit eerder een disciplinaire straf opgelegd; aan [eiser] is meteen de op één na zwaarste disciplinaire straf opgelegd;
  • de straf komt blijkens de als productie 2 overgelegde loonstrookjes neer op een vermindering van het maandsalaris van (€ 3.347,00 - € 2.953,00 =) € 394,00 bruto (een vermindering van 11,7%), zijnde een forse vermindering; (de grondslag waarover de af te dragen pensioenpremies worden berekend, blijft blijkens de loonstrookjes overigens ongewijzigd).
  • enerzijds staat de evenredigheidstoets los van eventuele bijkomende maatregelen, anderzijds kan de aan [eiser] opgelegde straf ook weer niet geheel los worden gezien van de hem opgelegde maatregel, terwijl van die maatregel reeds een diffamerende werking uitgaat;
4.6.3.
De straf is onvoorwaardelijk opgelegd en vervalt niet indien het vertrouwen hersteld is en [eiser] goed functioneert. Dit staat inmiddels ook vast met de uitspraak van de bestuursrechter van 20 november 2013 in de zaak van [eiser] naar aanleiding van zijn verzoek de straf te beëindigen. Daarbij geldt dat de korpsbeheerder kennelijk niet zozeer het oog heeft gehad op een bestraffing van [eiser] voor onbepaalde tijd, als wel beoogd heeft de bezoldiging van [eiser] in lijn te brengen met de salarisschaal die is verbonden aan de functie waarnaar [eiser] werd overgeplaatst. Een salarisschaalverlaging met een dergelijke doelstelling (derhalve niet zijnde een strafdoelstelling) is oneigenlijk en ook in strijd met het Besluit bezoldiging politie. De doelstelling van de korpsbeheerder komt vooral naar voren in het besluit van 4 september 2012, waarin een achtergrond wordt gegeven aan de aan [eiser] opgelegde straf:
“Politie Flevoland hanteert bij de straf zoals die aan u is opgelegd het beleid dat deze straf in beginsel wordt opgelegd voor onbeperkte duur. In de praktijk kan door het “natuurlijk verloop” van de loopbaan de bestrafte medewerker na verloop van tijd bevorderd worden. Het beëindigen van de straf vloeit dan als het ware voort uit de nieuwe situatie.”.
Het blijkt ook uit de volgende passage in het primaire strafbesluit:
“Zoals u weet heb ik overwogen aan u ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor de dienst, anders dan door ziels of lichaamsgebreken. Ik meen echter dat het opleggen van een straf, naast het treffen van een bijkomende maatregel, meer op zijn plaats is.”.
De korpsbeheerder was dus in beginsel van zins om aan [eiser] een ongeschiktheidsontslag ex artikel 94 lid 1 sub g Barp (niet zijnde een strafontslag) te verlenen, maar achtte uiteindelijk een straf plus maatregel meer aangewezen. Met andere woorden, de nadruk ligt minder op de straf en meer op het doen verwijderen van [eiser] uit de meldkamer en uit zijn brigadiersrang: het belang van de dienst vergde dat hij en zijn collega’s uit elkaar werden gehaald, ofwel door een ongeschiktheidsontslag ofwel door overplaatsing naar een andere functie (en dan zonder de verantwoordelijkheden van een brigadier).
Het feit dat de straf voor onbepaalde tijd is opgelegd, is door de korpsbeheerder ook niet inhoudelijk gemotiveerd. Zoals gezegd is het niet zo dat de korpsbeheerder een strafontslag heeft overwogen en vervolgens de straf één trede lager heeft gesteld. De korpsbeheerder stelt voor het overige slechts dat de straf als ‘passend’ wordt beschouwd (primaire strafbesluit), dat de straf ‘evenredig’ is (besluit op bezwaar) en dat de straf in overeenstemming is met het strafbeleid van de politie Flevoland (besluit van 4 september 2012).
4.7.
Gelet op al het voorgaande had de bestuursrechter, indien tijdig beroep was ingesteld, behoren te beslissen dat de aan [eiser] opgelegde straf van onbeperkte duur onevenredig was. Weliswaar rechtvaardigt het plichtsverzuim een strafoplegging en ook een forse strafoplegging, maar het valt niet in te zien waarom het door de korpsbeheerder beoogde strafdoel niet kon worden behaald met een straf met minder langdurige nadelige gevolgen voor [eiser], bijvoorbeeld een aan de straf verbonden beperking in de tijd. Nogmaals: [eiser] heeft wel onfatsoenlijk maar niet oneerlijk gehandeld, is in die zin één keer uit de bocht gevlogen richting een burger, heeft zich meteen schuldbewust getoond en uit de besluitvorming van de korpsbeheerder blijkt dat het vertrouwen in [eiser] niet onherstelbaar is beschadigd.
4.8.
Het beroep van [eiser] had derhalve gerond geoordeeld moeten worden en het besluit op bezwaar had moeten worden vernietigd. De vraag is dan wat er vervolgens zou zijn gebeurd. De rechtbank acht aannemelijk dat de bestuursrechter ofwel een vingerwijzing aan het bestuursorgaan zou hebben gedaan (welke dan zeer denkelijk ook door het bestuursorgaan zou zijn opgevolgd) ofwel zelf in de zaak had voorzien. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, en met name ook op grond van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en het advies van de bezwaaradviescommissie, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de bestuursrechter het wél evenredig had geoordeeld indien de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal was opgelegd voor een bepaalde tijdsduur. Gezien de ernst van het plichtsverzuim (een buitengewoon grove en ernstige overschrijding van fatsoensgrenzen door een politieambtenaar) en de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is de rechtbank van oordeel dat de bestuursrechter had behoren te beslissen dat de opgelegde straf beperkt moest worden tot een duur van maximaal drie jaren.
De schade
4.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [gedaagden gezamenlijk] aan [eiser] te vergoeden schade wordt begroot op het verschil tussen het salaris dat [eiser] na ommekomst van drie jaren na de oplegging van de straf, dat wil zeggen vanaf 20 januari 2013 telkens daadwerkelijk ontvangt en het salaris dat hij zou hebben ontvangen indien hij per die datum weer in schaal 8 zou zijn geplaatst, tot aan het moment dat [eiser] weer in schaal 8 wordt geplaatst of het dienstverband eindigt.
4.10.
[gedaagden gezamenlijk] heeft vervolgens aangevoerd dat [eiser] ook zelf schuld heeft aan het ontstaan van zijn schade omdat niet is gebleken dat [eiser] zich de nodige moeite heeft getroost om weer in salarisschaal 8 te worden geplaatst. Het verweer slaagt niet omdat wél voldoende is gebleken dat [eiser] zich de nodige moeite heeft getroost om weer in salarisschaal 8 te worden geplaatst. Dit blijkt met name uit het besluit van 24 september 2012. Het blijkt ook uit een door [eiser] als productie 15 overgelegd stuk van 5 februari 2011 waarin hij wordt voorgedragen voor een gratificatie omdat hij “het afgelopen jaar een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de bedrijfsvoering en kwaliteit van het team Zeewolde.”. Tot slot schrijft de chef van dienst in dat stuk: “Wij stellen voor [[eiser]] voor zijn positieve goede werkhouding en inzet en dientengevolge een betere bedrijfsvoering en kwaliteit op straat en intern, te belonen met een gratificatie.”.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen onder I en II als na te noemen toewijsbaar zijn waarbij de rechtbank verstaat dat [eiser] heeft beoogd een veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat te vorderen. [gedaagden gezamenlijk] heeft de berekening van [eiser] van de concreet gevorderde inkomensschade inhoudelijk niet betwist. Vordering III zal als hierna nader te specificeren, inclusief de onbetwist gevorderde hoofdelijke veroordeling worden toegewezen vanaf 20 januari 2013. Dat wil zeggen tot 20 augustus 2014 een bedrag van 19 maanden x € 229,58 netto per maand, zijnde € 4.362,02, te vermeerderen met de wettelijke rente over 11 maanden (€ 2.525,38) vanaf 13 januari 2014 en over 8 maanden (€ 1.836,64) vanaf de dag der dagvaarding, en vervolgens telkens het verschil tussen het netto maandsalaris behorend bij de laatste trede van salarisschaal 7 en het netto maandsalaris behorend bij de laatste trede van salarisschaal 8 tot de dag dat [eiser] zal zijn teruggeplaatst in salarisschaal 8 dan wel het dienstverband zal zijn geëindigd. In de beslissing zal worden opgenomen dat de betalingen maandelijks dienen te worden gedaan, uiterlijk op de laatste dag van de maand waarop de betaling ziet, en dat bij gebreke van tijdige voldoening wettelijke rente zal zijn verschuldigd. Daarbij zal de rechtbank voorts bepalen dat [eiser] de nodige informatie dient te verstrekken zodat [gedaagden gezamenlijk] steeds tijdig de beschikking heeft over de relevante loongegevens en zij het juiste bedrag kan uitbetalen.
4.12.
De buitengerechtelijke kosten zijn voldoende gesteld en onvoldoende door [gedaagden gezamenlijk] betwist. Deze kosten zullen worden toegewezen. Uitgaande van een vordering van onbepaalde waarde – gezien de uitkomst van de zaak – zou in beginsel worden toegewezen een bedrag van € 925,00. De vordering van € 868,60 is derhalve toewijsbaar.
Proceskosten
4.13.
[gedaagden gezamenlijk] zal als in het ongelijk gesteld worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] begroot op:
€ 118,57 aan explootkosten
€ 868,00 aan griffierecht
€ 904,00aan salaris advocaat (2 punten, tarief II)
€ 1.890,57 tot heden, terwijl de nakosten worden begroot op € 131,00 aan nasalaris advocaat, in geval van betekening nog te vermeerderen met € 68,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden gezamenlijk] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst door niet tijdig beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar van 24 september 2010;
5.2.
veroordeelt [gedaagden gezamenlijk] de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van die tekortkoming heeft geleden of nog zal lijden, zoals hierna vermeld onder 5.3 en voor het overige nader op te maken bij staat;
5.3.
veroordeelt [gedaagden gezamenlijk] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van; € 4.362,02, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.525,38 vanaf 13 januari 2014 en over € 1.836,64 vanaf 1 september 2014 tot de dag der voldoening en;
vanaf 20 augustus 2014, telkens het verschil tussen het netto maandsalaris behorend bij de laatste trede van salarisschaal 7 en het netto maandsalaris behorend bij de laatste trede van salarisschaal 8, tot de dag dat [eiser] zal zijn teruggeplaatst in salarisschaal 8 dan wel het dienstverband zal zijn geëindigd, met dien verstande dat de betaling dient te geschieden per salarismaand en uiterlijk op de laatste dag van de maand waarop de betaling betrekking heeft, bij gebreke waarvan het desbetreffende bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de eerste dag van de nieuwe maand tot de dag der voldoening;
5.3.1.
bepaalt dat [eiser] (wijzigingen in) de relevante loongegevens, dat wil zeggen zijn eigen loongegevens alsmede de fictieve salarisschaal 8-loongegevens, aan [gedaagden gezamenlijk] dient te doen toekomen alvorens hij aanspraak kan maken op enige betaling;
5.3.2.
bepaalt dat, in geval van een te late aanlevering van die (fictieve) loongegevens door [eiser], de voornoemde wettelijke rente eerst ingaat op de dag gelegen een maand na aanlevering;
5.3.3.
bepaalt dat de (fictieve) loongegevens afkomstig dienen te zijn van de desbetreffende loonadministratie van de politieorganisatie;
5.4.
veroordeelt [gedaagden gezamenlijk] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 868,60;
5.5.
veroordeelt [gedaagden gezamenlijk] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van de kosten van het geding, tot heden begroot op € 1.890,57 voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagden niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis hebben voldaan;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015. [1]

Voetnoten

1.type: BvB