Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 juli 2013,
- het deskundigenbericht van 25 september 2014,
- de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende wijziging van eis in conventie van LDMA, met producties,
- de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende wijziging van eis in reconventie van IW&E c.s., met producties,
- de antwoordakte wijziging van eis tevens akte uitlating producties van LDMA.
2.De vordering in conventie
3.De vordering in reconventie
4.De beoordeling
in reconventie
5. als peildatum voor de waardebepaling geldt 1 juli 2013;
te vergrotenen dat uitdrukkelijk ook rekening is gehouden met een situatie waarin het deskundigenbericht niet tot een schikking leidt. IW&E c.s. heeft tegenover de betwisting door LDMA onvoldoende concrete feiten gesteld waaruit IW&E c.s. redelijkerwijs zou hebben mogen afleiden dat het deskundigenbericht het startpunt zou zijn voor nader overleg (in aanvulling op de contacten tussen partijen na het deskundigenbericht) waartoe LDMA zich op 27 juni 2013 heeft willen verbinden. Het proces-verbaal van de comparitie is daartoe, gelet op de stellingen van partijen over de comparitie en de tekst van dat proces-verbaal, onvoldoende.
Blz. 47:deskundigen worden verzocht om uit te gaan van kosten van 1% van de totale scheepskosten voor Marpol 1 in plaats van 15%, omdat dit een nieuw aluminium vaartuig betreft.
€ 279.000,- en over 2014 (op basis van tussentijdse cijfers) een verlies van € 360.000,- geleden. Daarnaast is de Vennootschap een opdracht van Rijkswaterstaat misgelopen. Dit samen resulteert in een waarde van aandelen van € 262.000,-, aldus IW&E c.s. LDMA heeft dit betwist.
Verder moet worden opgemerkt dat IW&E c.s. pleit voor de peildatum 30 juni 2014: dat is ook bijna een jaar geleden.
‘met dit verweer [is] de stelling dat met de facturering door RC Investments B.V. omzet aan Transoil is onttrokken weerlegd’(ro. 3.35). Nu LDMA voor het overige geen rechtens relevante feiten en omstandigheden heeft aangevoerd geldt dat LDMA haar stelling op dit punt dan ook onvoldoende heeft onderbouwd.
€ 10.000,- (zonder nadere toelichting) niet terug te vinden, maar in ro. 3.12 en 3.13 heeft de Ondernemingskamer de erkenning door de onderneming (dan wel het ontbreken van een betwisting) vastgelegd, waaruit volgt dat de posten schilderkosten (€ 4.522,-), vergunning
(€ 185,94), kamer van koophandel (€ 11,- en € 83,33), huurauto (€ 219,76) en Ipod
(€ 273,99) in privé zijn gemaakt en ten onrechte ten laste van de onderneming zijn gebracht (totaal: € 5.296,02). IW&E c.s. is hierop niet ingegaan in dit geding. Ook op dit punt is daarom een correctie op het advies van de deskundigen gerechtvaardigd. IW&E c.s. beroept zich op het gezag van gewijsde van de beschikking (concl. na deskundigenbericht, 63), maar dit beroep is ongegrond, reeds omdat de beschikking over de verzochte vernietiging van de jaarrekening gaat (niet de waardering van de aandelen) en de onderneming ten overstaan van de Ondernemingskamer de voormelde feiten heeft erkend (dan wel niet betwist). De beslissing van de Ondernemingskamer, dat de jaarrekening niet wordt vernietigd (omdat de vastgestelde fouten niet wezenlijk zijn), laat deze vaststaande feiten onverlet (te meer nu ook in dit geding geen betwisting is aangevoerd).