ECLI:NL:RBAMS:2015:2650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
AMS 14/6203
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming over Wmo-verstrekkingen en leefgeld na afloop pilot Vluchthaven

Op 8 mei 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de Wmo-verstrekkingen aan een groep uitgeprocedeerde vreemdelingen die tijdelijk in de Vluchthaven verbleven. De rechtbank oordeelde dat de pilot voor opvang en leefgeld, die liep van 29 november 2013 tot en met 31 mei 2014, niet op 7 juli 2014 eindigde, zoals de gemeente Amsterdam stelde. De rechtbank concludeerde dat er na de pilot een nieuwe periode van Wmo-verstrekkingen was aangevangen, waardoor het stopzetten van het recht op leefgeld op 7 juli 2014 niet rechtsgeldig was. De rechtbank merkte de e-mail van de advocaat van de gemeente als een besluit aan in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/6203

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2015 in de zaak tussen

[naam] en 96 anderen(zoals vermeld in bijgevoegde bijlage) te Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. P.I. Algoe en mr. H. Joutay).

Procesverloop

Bij e-mailbericht van 7 juli 2014 (de e-mail) heeft de advocaat van de gemeente Amsterdam onder meer bericht dat er in verband met het eindigen van de pilot en het toewijzen van de ontruimingsvordering tegen personen die in de Havenstraat verblijven geen leefgeld meer aan eisers zal worden uitgekeerd.
Bij besluit van 28 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de e-mail niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting op 9 april 2015 heeft op voet van artikel 8:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een plaatsopneming plaatsgevonden van de bed-bad-broodvoorziening in de [adres] te Amsterdam, waarbij mr. W.G. Fischer en mr. P.I. Algoe aanwezig waren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaken geregistreerd onder nummers AMS 14/4474, 14/3887, 14/5609, 14/5856, 14/5945, 14/6390, 14/7716 en 15/656.
Eisers hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld en mr. J. Klaas, kantoorgenoten van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Vanaf december 2012 heeft een groep (uitgeprocedeerde) vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus verbleven in de St. Josephkerk in Amsterdam (de zogenoemde Vluchtkerk). Op 31 mei 2013 is de Vluchtkerk ontruimd.
1.2.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft verweerder besloten om aan maximaal 159 geregistreerde personen uit de groep “We are here” gedurende zes maanden opvang te bieden in het voormalige huis van bewaring aan de Havenstraat, de zogenoemde Vluchthaven. Eisers behoren tot deze groep personen. Naast de opvang ontvingen eisers leefgeld. Feitelijk hebben eisers opvang en leefgeld ontvangen tot 7 juli 2014.
1.3.
Bij de e-mail heeft de advocaat van de gemeente Amsterdam aan de gemachtigde van eisers onder meer het volgende meegedeeld:
“(...) Het leefgeld is uitgekeerd als onderdeel van de pilot. Deze pilot heeft gelopen tot aan 1 juni 2014. Leefgeld vanaf 1 juni 2014 is uitgekeerd in afwachting van de uitkomst van de ontruimingsprocedure. De Voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 20 juni 2014 overwogen dat men op grond van de gebruiksovereenkomsten de Havenstraat uiterlijk op 31 mei 2014 moet verlaten (...) Vervolgens heeft de Voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 4 juli 2014 besloten dat de personen die in de Havenstraat verblijven, binnen vier dagen na betekening van het vonnis aldaar moeten vertrekken. Om voornoemde redenen – einde pilot en toewijzing ontruimingsvordering – zal er geen leefgeld meer worden uitgekeerd. (...)”
1.4.
Eisers hebben tegen de e-mail bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de e-mail niet op rechtsgevolg is gericht. Over een tevoren vastgestelde periode is opvang en leefgeld verstrekt. Daarom is geen sprake van een voor bezwaar vatbaar besluit.
3. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers stellen onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 9 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW6239) dat de e-mail van 7 juli 2014 aangemerkt moet worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Tegen de beslissing de voedselvoorziening te staken dient rechtsbescherming open te staan.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de Raad in de uitspraak van 5 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3598) heeft geoordeeld dat de opvang in de Vluchthaven moet worden aangemerkt als opvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo. De geboden opvang kan volgens de Raad dus niet als een los van de Wmo staande feitelijke handeling worden gezien. De rechtbank is van oordeel dat het leefgeld een onderdeel vormt van de door verweerder geboden opvang in het kader van de Vluchthaven.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de pilot in de Vluchthaven een afgebakende periode besloeg. De pilot liep van 29 november 2013 tot en met 31 mei 2014. Er is volgens verweerder opvang voor de duur van zes maanden geboden. Verweerder stelt dat in afwachting van de uitkomst van de civiele procedure over de ontruiming van de Vluchthaven na 1 juni 2014 is doorgegaan met de opvang en het verstrekken van leefgeld. Wat daarvan volgens de rechtbank de reden ook zij, blijkbaar heeft verweerder besloten om de opvang inclusief het verstrekken van leefgeld voort te zetten na ommekomst van de pilotperiode. Daarmee kan – anders dan verweerder meent – op 7 juli 2014 geen sprake meer zijn van een informatieve mededeling inhoudende dat de Wmo-verstrekkingen vanwege het aflopen van de verleende periode van rechtswege zijn geëindigd. Na 1 juni 2014 is immers een nieuwe periode aangevangen waarbij opnieuw Wmo-verstrekkingen zijn verleend, zodat het vervolgens stopzetten van het recht op leefgeld op 7 juli 2014 op rechtsgevolg is gericht. Omdat alleen verweerder een dergelijke beslissing kan nemen, is de e-mail van de advocaat van de gemeente naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder toe te rekenen.
4.3.
De rechtbank merkt gelet op het bovenstaande de e-mail aan als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van eisers daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Ten aanzien van de op de zitting gevoegd behandelde zaken is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp). Dit heeft tot gevolg dat in de fase van beroep deze zaken ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moeten worden beschouwd als één zaak. De rechtbank verwijst naar het bepaalde in artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbp. Gelet op bijlage C2 bij het Bbp is de wegingsfactor 1,5. In beroep komt het bedrag aan proceskosten neer op € 1.837,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van het onderzoek ter plaatse met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1,5). De vergoeding voor deze proceshandelingen is reeds toegekend in de zaak [naam 1] (AMS 14/4474), zodat in deze zaak geen proceskosten meer worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, mr. M.J. van den Bergh en mr. C. Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.