ECLI:NL:RBAMS:2015:2473

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/728104-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake moord en wapenbezit

Op 1 mei 2015 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en wapenbezit. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam, waar twee jonge mensen om het leven zijn gebracht en er op politieagenten is geschoten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op verschillende data in januari en maart 2015, waarbij de officieren van justitie, mrs. M. van Kampen en H. Oppe, de vordering hebben ingediend. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F. van Baarlen.

De tenlastelegging omvatte onder andere de beschuldigingen van moord, poging tot moord en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende vormverzuimen tijdens de opsporing. De rechtbank oordeelde echter dat de inzet van undercoveragenten gerechtvaardigd was en dat er geen sprake was van onherstelbare vormverzuimen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de moord en poging tot moord, maar dat hij wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, een AK-47. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 100 dagen op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat niet was aangetoond dat het bewezen geachte feit hen schade had toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728104-13 (Promis)
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 januari 2015 en 23, 24, 26, 30 en 31 maart 2015 en 2, 3 en 20 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M. van Kampen en H. Oppe (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. van Baarlen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij op 29 december 2012 - telkens als medepleger dan wel medeplichtige - in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft vermoord (feit 1), hij heeft gepoogd [naam 1] en een andere onbekend gebleven persoon te vermoorden (feit 2) en dat hij op de Haarlemmerweg te Amsterdam heeft gepoogd twee motoragenten van het leven te beroven (feit 3). Tevens wordt verdachte verweten dat hij vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad (feit 4).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Zij heeft in dit verband – samengevat - gewezen op onherstelbare vormverzuimen tijdens de stelselmatige informatie-inwinning door undercoveragenten. Het bevel is in strijd met de eis van subsidiariteit gegeven, de agenten hebben een verhoorsituatie doen ontstaan en de verslaglegging is gebrekkig, waardoor controle op de inzet van dit opsporingsmiddel niet mogelijk is. Verdachte is in strijd met het ‘nemo-tenetur’-beginsel onder druk gezet om een verklaring af te leggen en heeft aldus geen eerlijk proces gehad. Hij heeft niet in vrijheid zijn procespositie kunnen bepalen.
Indien niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie niet aan de orde is, dienen de uitlatingen van verdachte ten overstaan van de undercoveragenten van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft de zienswijze van de raadsvrouw gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de inzet van de opsporingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), de stelselmatige informatie-inwinning, is sprake van werken onder dekmantel (hierna: WOD). Enige vorm van misleiding is inherent aan de inzet van deze opsporingsbevoegdheid. Echter, uitgangspunt blijft dat de verdachte zelf beslist wat hij aan wie vertelt. De inzet van dit middel brengt weliswaar een groot afbreukrisico voor het opsporingsonderzoek met zich, maar vormt – mits op de juiste wijze ingezet – geen grote inbreuk op de privacy van een verdachte. Dit middel kan dan ook worden ingezet op last van de officier van justitie ingeval van verdenking van enig misdrijf. Ter vergelijking: de in dit onderzoek eerder ingezette telefoontap wordt, gelet op de systematiek van de wet, beschouwd als een verdergaande inbreuk op de rechten van een verdachte, voor de inzet waarvan een ernstige inbreuk op de rechtsorde is vereist en een machtiging door de rechter-commissaris moet zijn verleend.
De rechtbank acht in het onderhavige geval de inzet van het opsporingsmiddel WOD gerechtvaardigd, gelet op de uitzonderlijke ernst van de misdrijven (proportionaliteit) en gelet op de ontoereikendheid van andere, minder ingrijpende bevoegdheden (subsidiariteit). Het belang van de waarheidsvinding maakt dat dit middel in het onderhavige geval te verkiezen was boven de door de verdediging genoemde onmiddellijke aanhouding van verdachte en een aansluitend verhoor. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie op goede gronden voor toepassing van artikel 126j Sv heeft gekozen.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord, is of de informatie die verdachte in de gesprekken heeft gegeven, al dan niet in strijd met het bepaalde in artikel 29 Sv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is verkregen. Bij de beantwoording van die vraag komt het erop aan of zodanige druk is uitgeoefend op verdachte, dat geconcludeerd moet worden dat deze niet langer in vrijheid heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid een verklaring heeft afgelegd tegen de undercoveragenten. Verdachte is vrijwillig bij de verbalisanten in de auto gestapt en heeft daar zowel spontaan als desgevraagd verschillende uitlatingen gedaan. Ontoelaatbare intimidatie daarbij is geenszins gebleken. Uit de opgemaakte processen-verbaal over het WOD-traject, noch uit de getuigenissen bij de rechter-commissaris van de bij het WOD-traject betrokken functionarissen, noch uit de verklaringen van verdachte zelf - tegenover de WOD-ers, dan wel later bij zijn politieverhoren - kan worden opgemaakt dat sprake was van een zodanige druk of sturing door verbalisanten, dat hij hiervoor is gezwicht en hierdoor bepaalde (zichzelf belastende) uitlatingen heeft gedaan. Ook het gegeven dat er in de auto één verbalisant voortdurend zweeg en dat er spullen zijn getoond aan verdachte met het verzoek daarop te reageren, maakt dat niet anders.
De wijze van verslaglegging is voorts niet in strijd met de destijds geldende Aanwijzing opsporingsbevoegdheden van het College van Procureurs-Generaal (Stcrt. 24 februari 2011, nr. 3240). Het opnemen van gesprekken wordt in de Aanwijzing niet als vereiste omschreven in geval van toepassing van artikel 126j Sv. Weliswaar was een machtiging van de rechter-commissaris tot het opnemen van deze gesprekken voorhanden en is het in het algemeen altijd aan te raden om – mits mogelijk en binnen een acceptabel afbreukrisico – hiervan gebruik te maken, echter dit maakt niet dat aan de onderhavige verslaglegging zodanige gebreken kleven dat daar enig gevolg aan dient te worden verbonden. Daar komt bij dat de raadsvrouw uitgebreid in de gelegenheid is gesteld om de betrokken verbalisanten vragen te stellen over hun optreden en de wijze van verslaglegging. Het WOD-traject is aldus voldoende controleerbaar en toetsbaar geweest.
Al met al is geen sprake van vormverzuimen, zodat het verweer wordt verworpen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 29 december 2012 zijn in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam op straat twee jonge mensen van het leven beroofd en is op een of meer andere personen geschoten die is/zijn ontkomen. Voorts is vanuit een vluchtauto, een Audi, op de Haarlemmerweg gericht op twee politieagenten geschoten. In de Audi is een huls aangetroffen met het DNA van verdachte erop. Deze huls is verschoten met een AK die nadien is gevonden in de sloot en is gebruikt bij de liquidaties in de Staatsliedenbuurt. De vragen die in dit vonnis centraal staan zijn of verdachte strafrechtelijk relevant betrokken is bij de schietpartij, dan wel bij de daarbij gebruikte vuurwapens en munitie.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, het standpunt ingenomen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Op basis van het dossier bestaat weliswaar een sterke verdenking dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de hem verweten feiten, zo is zijn DNA op de huls in de Audi aangetroffen hetgeen doet vermoeden dat hij een faciliterende rol heeft gehad, maar het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen bewijzen dat die rol een strafrechtelijk verwijt oplevert dat in verband staat met de dubbele moord, de pogingen tot moord en het voorhanden hebben van wapens en munitie.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnotities, aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en heeft daartoe – samengevat – bepleit dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om verdachte aan de ten laste gelegde feiten te koppelen. Op geen enkele wijze kan immers worden vastgesteld dat verdachte op enig moment wetenschap heeft gehad van de voorgenomen liquidaties in de Staatsliedenbuurt. Verdachte is in deze zaak een vreemde eend in de bijt en het is, ook voor verdachte zelf, een raadsel hoe zijn DNA op een huls in de Audi terecht is gekomen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
De rechtbank is - met het Openbaar Ministerie en de verdediging - van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger dan wel als medeplichtige betrokken is geweest bij de liquidaties in de Staatsliedenbuurt, de pogingen daartoe en het daaropvolgende schieten op de motoragenten. Hoewel uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte wel eens zijn telefoon ter beschikking heeft gesteld aan een medeverdachte, en hij aan die medeverdachte op enig moment, ook vóór 29 december 2012, onderdak heeft verschaft, is daarmee niet direct gegeven dat verdachte die medeverdachte op enigerlei wijze bewust behulpzaam is geweest bij de tenlastegelegde levensdelicten. Het dossier behelst ook geen feiten of omstandigheden waaruit volgt dat verdachte op enig moment wetenschap heeft gehad van de voorgenomen schietpartij in de Staatsliedenbuurt.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.4.2.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht - anders dan het Openbaar Ministerie en de verdediging - op grond van de in de bewijsmiddelen vervatte feiten en/of omstandigheden zoals in bijlage II opgenomen bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 december 2012 tot en met 29 december 2012 te Amsterdam een vuurwapen van categorie II, te weten een AK-47 en munitie van categorie II voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.4.3.
Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de op 29 december 2012 bij de schietpartij gebruikte AK-47 en een daarmee verschoten AK-patroon in de periode vóór de schietpartij in zijn woning voorhanden heeft gehad en motiveert dit nader als volgt.
Vastgesteld kan worden dat het DNA van verdachte is aangetroffen op een huls in de door de schutters gebruikte en teruggevonden Audi. Deze huls is onderdeel van een patroon die is verschoten met het automatische AK-47 geweer dat is gebruikt bij de op 29 december 2012 gepleegde moorden in de Staatsliedenbuurt. Verdachte heeft voor dit aantreffen van zijn DNA op de huls geen verklaring gegeven. Echter in een afgeluisterd telefoongesprek van februari 2014 met ene “[naam 2]” zegt verdachte, nadat hem wordt gevraagd of hij wel eens een handgranaat in huis heeft gehad: “ik heb wel een ehh automatische…dat ga ik nu niet over de telefoon bespreken.” Vervolgens refereert hij in dit gesprek aan zijn Facebook profiel waarop een foto van verdachte met een (replica van een) automatisch vuurwapen is te zien.
De rechtbank houdt het, gelet op deze bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, ervoor dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het automatische geweer in zijn woning en dat hij hierover ook de beschikking had.
Verdachtes verklaring dat het in het hiervoor aangehaalde telefoongesprek over een flesje parfum ging acht de rechtbank onaannemelijk. De door de raadsvrouw aangehaalde suggestie dat het in het telefoongesprek om het luchtdrukwapen van de Facebookfoto van verdachte ging verhoudt zich niet met verdachtes eigen verklaring hieromtrent en wordt daarom eveneens verworpen.
Het dossier biedt ten slotte onvoldoende aanknopingspunten om verdachte te kunnen koppelen aan de overigens in de tenlastelegging onder 4 opgenomen vuurwapens: de Colt, kaliber .38, de Glock, meer dan één AK-47, alsmede aan de munitie van categorie III. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarom van het voorhanden hebben van deze wapens en munitie moet worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie hebben gerekwireerd tot vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten en gelet op dat ingenomen standpunt geen oplegging van een straf of maatregel gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsrouw heeft een vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten en heeft geen subsidiair strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het verzeild raken in deze omvangrijke strafzaak op meerdere onderdelen een enorme impact heeft gehad op het leven van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op de grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Verdachte heeft een bij de liquidaties in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam gebruikte AK-47 met één daarbij behorende patroon voorhanden gehad. Dit automatische wapen is een zeer gevaarlijk vuurwapen en het gebruik daarvan leidt tot desastreuze gevolgen, zoals op 29 december 2012 ook daadwerkelijk is gebleken. Verdachte heeft over de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie geen openheid van zaken willen geven.
Uit het Uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 27 februari 2015 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. Deze veroordelingen betreffen echter andersoortige feiten.
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de afspraken van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) wordt voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de gedraging een langdurige gevangenisstraf op zichzelf rechtvaardigt, maar ziet in de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om te komen tot een mildere strafoplegging. Verdachte heeft weliswaar destijds terecht in voorlopige hechtenis verbleven op verdenking van betrokkenheid bij de liquidaties in de Staatsliedenbuurt, maar een en ander heeft veel publiciteit rondom verdachte gegenereerd en hij wordt thans wat deze liquidatiefeiten betreft geheel vrijgesproken. Bovendien kan verdachte niet als eigenaar van het wapen worden aangemerkt. Gelet op de bijzondere en negatieve gevolgen die deze hele zaak voor verdachte heeft gehad, waaronder het verlies van zijn woning, wordt thans volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Beslag
De rechtbank gelast, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie en de raadsvrouw ingenomen standpunten, de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten: de oogdruppels en de verpakking daarvan.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu niet is gebleken dat het bewezen geachte feit de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [naam 1] en de nabestaanden van [slachtoffer 2], rechtstreeks schade heeft toegebracht, zijn de benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1.00 STK verpakking oogdruppels (4806589);
  • 1.00 STK medicijn Clear Eyes (4806562).
Verklaart de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [naam 1] en de nabestaanden van [slachtoffer 2], niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van de Venn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2015.