ECLI:NL:RBAMS:2015:2467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/669126-14 en 19/017507-11 (Tul) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewelddadige woningoverval op bejaard echtpaar met poging tot terugverkoop van de buit

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige woningoverval op een bejaard echtpaar. De overval vond plaats op 18 februari 2014 in Amstelveen, waarbij de slachtoffers, een 77-jarige vrouw en haar 81-jarige echtgenoot, op brutale wijze in hun woning zijn overvallen. De verdachte heeft een leidende en coördinerende rol gespeeld in de overval, waarbij de slachtoffers zijn vastgebonden en bedreigd. Na de overval heeft de verdachte geprobeerd de buit terug te verkopen aan de slachtoffers, wat getuigt van een cynische uitbuiting van hun emoties, gezien de emotionele waarde van de gestolen goederen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de overval en de daaropvolgende poging tot witwassen van de buit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer : 13/669126-14 en 19/017507-11 (Tul) (Promis)
Datum uitspraak : 17 april 2015
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1, te plaats], gedetineerd in het [detentie adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16, 17, 18 en 19 maart 2015 en van 3 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.E. Vis naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
1. primair: diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld op 18 februari 2014 te Amstelveen;
subsidiair: medeplegen van heling van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal;
2. primair: medeplegen van poging tot witwassen van die goederen door handelingen te verrichten gericht op het terugverkopen van de goederen aan de slachtoffers;
subsidiair: medeplegen van poging tot voordeel trekken uit de opbrengst van de goederen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding feit 1, primair en subsidiair
3.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde wegens innerlijke tegenstrijdigheid. Kort samengevat heeft de raadsman daartoe het volgende aangevoerd.
Nu onder feit 1 primair het stelen en subsidiair het helen van de buit aan verdachte ten laste is gelegd en nu uit geen van de in de tenlastelegging gebruikte woorden blijkt dat deze tenlastelegging moet worden opgevat als een alternatieve tenlastelegging, geldt dat sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid. Een steler kan immers niet ook heler zijn.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging dient te worden gezien als een alternatieve tenlastelegging. De rechtbank komt immers pas toe aan beoordeling van het subsidiaire feit indien het primair ten laste gelegde feit niet tot bewezenverklaring kan leiden, aldus de officier van justitie.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Een dagvaarding is innerlijk tegenstrijdig indien in de daarin vervatte tenlastelegging twee mogelijkheden naast elkaar worden gepresenteerd die zich logischerwijs niet met elkaar verenigen.
De raadsman heeft gesteld dat niet uit de gebruikte termen in de tenlastelegging blijkt dat sprake is van een alternatieve tenlastelegging. Gelet op de gebruikelijke wijze van het beoordelen van een tenlastelegging waaruit volgt dat pas aan beoordeling van het subsidiaire feit kan worden toegekomen indien het primair ten laste gelegde feit niet tot een bewezenverklaring kan leiden, zal de rechtbank de onderhavige tenlastelegging ook zo begrijpen. De officier van justitie heeft het maximaal haalbare geformuleerd in het primair tenlastegelegde, de diefstal, en mocht dit niet tot het beoogde resultaat leiden, dan geven de bewijsmiddelen in de visie van de officier van justitie in ieder geval reden tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde: de heling.
Van innerlijke tegenstrijdigheid is hiermee geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
3.2
Geldigheid van de dagvaarding feit 2, primair en subsidiair
In de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten is (in regel 3 en 4 van onderen) de volgende zinsnede opgenomen:
en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopen
Die zinsnede ziet op de beschrijving van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandeling dan wel helingshandeling. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen niet nader te concretiseren om welke concrete strafbare gedragingen het gaat. De rechtbank zal de dagvaarding, zoals ook door de raadsman bepleit, nietig verklaren waar het voornoemde zinsnede in de tenlastelegging betreft. De gebruikte woorden zijn onvoldoende duidelijk en specifiek. Immers, daaruit kan niet worden afgeleid welk verwijt de rechtbank dient te onderzoeken en tegen welk verwijt de verdediging zich moet verdedigen betreffende deze zinsnede, zodat de dagvaarding voor wat betreft dat gedeelte niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
3.2
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de nacht van 18 februari 2014 komt de dan 77 jaar oude [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) omstreeks 23.15 uur thuis van haar bridge-avond. Zij parkeert haar auto op de oprit en stapt uit om vervolgens richting de voordeur te lopen. Daar wordt zij beetgepakt. Er wordt een arm om haar nek gelegd en een hand op haar mond. [slachtoffer 1] ziet twee mannen die haar in haar eigen woning mee naar boven sleuren, de trap op. In de slaapkamer ziet zij haar 81 jaar oude echtgenoot [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), vastgebonden met tape, op zijn buik naast het bed op de grond liggen. Een van de daders vraagt naar de kluis en sleurt [slachtoffer 1] daar mee naartoe. Hij zegt haar dat ze de kluis open moet maken omdat zij anders haar man verrot zullen slaan. Door de spanning krijgt zij de kluis pas na de vierde poging open. In de tussentijd zegt de andere dader tegen [slachtoffer 2] dat hij zich rustig moet houden omdat ze zijn vrouw anders wat aan zullen doen. Hij durft niet tegen te werken. Weer terug in de slaapkamer wordt ook [slachtoffer 1] vastgebonden met tape. De overvallers nemen vervolgens ruim de tijd om de woning te doorzoeken en leeg te halen. Zij verlaten uiteindelijk het huis en laten het echtpaar gekneveld achter. [slachtoffer 1] weet zichzelf en haar man met een schaartje te bevrijden van de tape. Zowel zijzelf als haar man hebben letsel aan beide polsen.
Uit de woning zijn vele kostbare goederen meegenomen, met een totale taxatiewaarde van
€ 811.470.
Op 17 april 2014 vindt de politie een plastic tasje aan de deur van de woning van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2]. In de tas zit een klein deel van de bij de woningoverval weggenomen goederen. Diezelfde avond belt [slachtoffer 1] naar de politie met de mededeling dat zij een brief heeft ontvangen. In de brief staat – kort gezegd – dat de gehele buit kan worden teruggekocht voor het bedrag dat de anonieme afzender van de brief voor de buit zou hebben betaald, namelijk € 300.000,-. De afzender refereert aan de emotionele waarde van de goederen voor het echtpaar [slachtoffer 1 en 2], met name gelet op het feit dat enkele sieraden van hun overleden dochter [dochter van slachtoffer 1 en 2] waren.
Op 20 april 2014 wordt wederom een brief bezorgd. Daarin stelt de afzender dat op 22 april 2014 te 13.00 uur een ontmoeting plaats kan vinden op de parkeerplaats aan de Saskia van Uylenburgweg te Amstelveen zodat een gedeelte van de goederen kan worden teruggegeven tegen betaling van € 100.000,-, het eerste deel van het gevraagde geldbedrag.
Op 22 april 2014 wordt de in de brief genoemde ontmoetingsplaats onder observatie genomen. Omstreeks 12.47 uur zien de observanten een Mercedes een rondje rijden over de parkeerplaats zonder te stoppen. Rond 13.00 uur stopt de Mercedes in de nabije omgeving bij een portiekflat. De Mercedes wordt dan leeg aangetroffen. Rond 13.06 uur komen twee personen het portiek uitlopen om vervolgens in de Mercedes te stappen. De Mercedes staat op naam van [vriendin van verdachte], de vriendin van verdachte. Vanaf dat moment wordt het onderzoek tegen verdachte gestart.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide primair ten laste gelegde feiten. Blijkens zijn op schrift gestelde requisitoir heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Feit 1 primair
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is van groot belang voor die onderdelen die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Bovendien heeft hij zijn verklaring afgelegd zonder dossierkennis zodat sprake is van eigen wetenschap. Uit zijn verklaring met ondersteuning van andere bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Verdachte zou steeds handelen op aanwijzingen van [medeverdachte 2], de ex-schoonzoon van het [slachtoffer 1 en 2]. Op zijn aanwijzing zou hij het plan hebben opgevat om spullen van [medeverdachte 2] uit de woning van het [slachtoffer 1 en 2]
terugte halen. Voorafgaand aan de woningoverval zou hij hebben geprobeerd de woning binnen te komen door in te breken, maar omdat dit mislukte wegens de goede beveiliging van de woning, was een overval de volgende stap. Na de overval zou verdachte een opslagruimte bij Shurgard hebben gehuurd om de buit op te slaan. De buit is later door [medeverdachte 1] en verdachte verplaatst naar de zus van [medeverdachte 1].
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ook ondersteund door de inhoud van ovc-gesprekken (ovc = opnemen vertrouwelijke communicatie) en een aantal tapgesprekken. Uit de gesprekken die verdachte voert met onder andere [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3], blijkt dat verdachte het een aantal keren over de woningoverval heeft. Meest opvallend zijn de gesprekken die zijn gevoerd na de tweede uitzending van Opsporing Verzocht. Hij spreekt immers direct na de uitzending af met [medeverdachte 3], degene die de brieven heeft bezorgd, waarna verdachte spreekt over de mogelijke straf die hemzelf en [medeverdachte 3] boven het hoofd zou hangen. De ovc-gesprekken zijn van groot belang omdat verdachte zich tijdens die gesprekken niet bewust was van de mogelijkheid dat hij zou worden afgeluisterd.
Aan de overtuiging dat verdachte betrokken was bij de overval draagt voorts bij de poging van verdachte zichzelf een alibi te verschaffen via de vader van zijn partner [vriendin van verdachte] door te trachten te bewerkstelligen dat deze vader zou verklaren dat verdachte met [vriendin van verdachte] bij hem zouden hebben geslapen in de week van de overval.
Gelet op de leidende rol van verdachte kan tot medeplegen van de diefstal met geweld en bedreiging met geweld worden gekomen.
Feit 2 primair
Na de woningoverval heeft verdachte getracht de buit te verkopen. Op 16 juni 2014 is een groot deel van de buit teruggevonden bij één van de zussen van [medeverdachte 1]. De aanwijzing om daar te gaan zoeken kwam vanuit een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] waarin [medeverdachte 1] zei dat het
heetboven zijn zus zou zijn. Verdachte had dus de beschikking over de buit. In diverse ovc-gesprekken heeft verdachte gesproken over mislukte pogingen de buit te verkopen en over nieuwe mogelijkheden de buit te kunnen verkopen.
Niet alleen heeft verdachte getracht de buit te verkopen aan potentiële kopers, ook heeft hij geprobeerd de buit terug te verkopen aan de slachtoffers. Zowel uit de verklaring van [medeverdachte 1] als uit de verklaring van 3 juli 2014 van [medeverdachte 3] bij de politie blijkt dat verdachte [medeverdachte 3] een tasje met daarin een deel van de buit en twee brieven heeft laten bezorgen bij het [slachtoffer 1 en 2]. Verdachte heeft ontkend daarbij aanwezig te zijn geweest, maar dat wordt niet alleen weersproken door de verklaringen van de medeverdachten voornoemd, ook wordt dat weersproken door de inhoud van diverse ovc-gesprekken en door het feit dat de telefoon van verdachte tijdens beide bezorgmomenten uit staat. Daar komt bij dat het observatieteam verdachte heeft herkend als bestuurder van de Mercedes op de ontmoetingsplaats te Amstelveen.
De pogingen van verdachte om de buit om te zetten in geld dienen te worden aangemerkt als handelingen die er mede op gericht zijn geweest de criminele herkomst te verhullen zodat sprake is van een poging tot witwassen.
Verklaring [medeverdachte 3]
De verklaring die [medeverdachte 3] bij de politie heeft afgelegd op 3 juli 2014 is voldoende betrouwbaar. Hoewel [medeverdachte 3] vervolgens bij de rechter-commissaris anders heeft verklaard, dient van de inhoud van zijn eerste verklaring uit te worden gegaan. Die is op eigen verzoek en initiatief van [medeverdachte 3] afgelegd en de inhoud daarvan vindt steun in andere bewijsmiddelen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten een schriftelijke verklaring afgelegd inhoudende dat het merendeel van de ovc-gesprekken over andere zaken gaat en dat er geen bewijs tegen hem is. Hij schetst daarmee echter geen alternatief scenario omdat hij geen feitenlezing geeft van een scenario dat binnen het bestaande bewijs past. Vele bewijsmiddelen zouden dan immers opzij moeten worden geschoven. Zijn verklaring kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte integrale vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde feiten. Ter motivering van zijn standpunt heeft hij kort samengevat het volgende aangevoerd.
Feit 1, primair en subsidiair
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte met één of meer medeverdachten een nauwe en bewuste samenwerking is aangegaan. Er is geen aanwijzing dat verdachte betrokken is geweest bij de uitvoering van de overval en evenmin is anderszins sprake van nauwe en bewuste samenwerking. Uit de gegevens die in het dossier zijn opgenomen, zijnde gegevens van na de overval, kan geen nauwe en bewuste samenwerking worden geconstrueerd. Bovendien heeft verdachte uitvoerig verklaard over zijn wetenschap over de overval en over hoe hij betrokken is geraakt. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft verdachte [medeverdachte 3] aan hem voorgesteld. Verdachte wist dat [medeverdachte 3] nodig was om een boodschap achter te laten voor iemands deur, maar pas van [medeverdachte 2] kreeg hij te horen dat diens schoonouders werden afgeperst. [medeverdachte 3] stond op videobeelden en dat is volgens verdachte het moment waarop het mis begon te lopen. Daarmee bedoelt hij dat hij er vanaf dat moment ook in betrokken was. Hij maakte zich daar zorgen over. Dat verklaart ook waarom hij overstuur heeft gereageerd na de uitzending van Opsporing Verzocht. Vervolgens probeerde hij een oplossing te zoeken waarbij hij zelf zo min mogelijk risico zou lopen en in dat licht dienen de OVC-gesprekken en tapgesprekken te worden gelezen en uitgelegd. Door de indruk te wekken dat hij zou proberen een koper te zoeken voor de buit probeerde hij uitstel te veroorzaken.
Verder bevat het dossier verschillende contra-indicaties voor de betrokkenheid van verdachte. [medeverdachte 3] heeft na zijn eerste verklaring bij de politie bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte niet aanwezig was tijdens het bezorgen van de brieven bij het [slachtoffer 1 en 2]. Zijn verklaring kan niet zomaar terzijde worden geschoven. De telefoon van verdachte peilt niet uit in de omgeving van de woning in Amstelveen ten tijde van de bezorgmomenten zodat die gegevens de verklaring van [medeverdachte 3] ondersteunen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op een aantal punten aantoonbaar onjuist verklaard. Voor de verklaringen van [medeverdachte 1] en twee andere medeverdachten dat een wietdeal had plaatsgevonden waarbij verdachte betrokken was, is geen enkele steun in het dossier te vinden. Wel blijkt daarentegen uit het dossier dat [medeverdachte 1] heeft geprobeerd de schuld in de schoenen van verdachte te schuiven. Daar heeft hij ook belang bij. Gelet daarop en mede gelet op de wijze waarop [medeverdachte 1] is verhoord dient zijn verklaring als onbetrouwbaar terzijde te worden geschoven.
Dat verdachte een Shurgard-box heeft gehuurd is niet vreemd omdat hij dat vaker heeft gedaan. De vermeende betrokkenheid bij de overval via medeverdachte [medeverdachte 2] is onvoldoende onderbouwd. Die aanname is immers gebaseerd op suggesties.
Er is onvoldoende bewijs om tot bewezenverklaring te kunnen komen van het medeplegen van diefstal. Ook is er onvoldoende bewijs om te komen tot bewezenverklaring van het medeplegen van heling van de buitgemaakte goederen omdat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de buit op enig moment verworven heeft of voorhanden heeft gehad en evenmin kan van nauwe en bewuste samenwerking met anderen die de buit als heler hebben verworven of voorhanden gehad worden gesproken.
Feit 2 primair en subsidiair
Er kan niet tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde witwassen worden gekomen
.Immers, uit het feitencomplex volgt dat de misdadige herkomst van het aangebodene niet is verhuld. Bovendien kan geen bewezenverklaring volgen omdat de tenlastegelegde gedraging niet leidt tot een begin van uitvoering als bedoeld in artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Begin van uitvoering van de vereiste verhullingshandelingen kan immers uit de verwerving van de goederen niet worden afgeleid.
Bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging tot voordeel trekken uit de opbrengst van de goederen kan evenmin plaatsvinden. Het vereiste opzet daartoe ontbreekt en nauwe en bewuste samenwerking kan ook niet uit de bewijsmiddelen volgen. Verdachte is niet aanwezig geweest bij het bezorgen van de brieven en ook betwist hij uitdrukkelijk dat hij aanwezig is geweest op de ontmoetingsplaats op 22 april 2014.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Verklaring medeverdachte [medeverdachte 1]
Om de rol van verdachte te duiden acht de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] van 18 juni 2014 van belang. De verdediging heeft ten aanzien van die verklaring het standpunt ingenomen dat die als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Ten aanzien van die verklaring overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt met de officier van justitie en de verdediging vast dat [medeverdachte 1] in dat verhoor geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Hij wil niet zeggen wie de overval heeft gepleegd, beroept zich op zijn zwijgrecht ten aanzien van de ontmoeting op 17 mei 2014 en ontwijkt vragen over de betrokkenheid van “[medeverdachte 4]”. Daar staat echter tegenover dat onderdelen van zijn verklaring worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Daarbij komt dat de verklaring een authentieke indruk maakt, onder meer gelet op zijn opmerking tegen de verbalisanten dat hij nu teveel zou hebben gezegd, hetgeen hij later in een afgeluisterd gesprek in de P.I. tegenover zijn vriendin bevestigt (“
Op een gegeven moment dacht ik: Oh shit ik heb te veel gezegd”).Bovendien was [medeverdachte 1] op 18 juni 2014 niet bekend met de inhoud van het dossier zodat uitgesloten is dat hij zijn verklaring op andere bewijsmiddelen heeft afgestemd.
Hoewel niet onaannemelijk is dat [medeverdachte 1] – gedurende het onderzoek na zijn aanhouding – zijn eigen rol kleiner heeft willen maken en op onderdelen de schuld op anderen heeft willen afschuiven wordt de veronderstelling van de verdediging dat hij zich al voorafgaand en ten tijde van het afleggen van zijn verklaring op 18 juni 2014 had voorgenomen de schuld in de schoenen van verdachte te schuiven, niet gestaafd door bewijsmiddelen zodat de rechtbank aan dit scenario voorbijgaat.
Tot besluit dient nog te worden vastgesteld dat de wijze waarop [medeverdachte 1] is verhoord kan worden geduid als een intensieve wijze van verhoren, maar dat op hem geen ongeoorloofde druk is uitgeoefend om hem tot zijn verklaring te brengen. De wijze van verhoren doet dan ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 1].
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] dan ook, met inachtneming van het voorgaande, bruikbaar voor het bewijs.
4.4.2
Betrokkenheid verdachte bij de woningoverval
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte hem heeft benaderd voor een klus in Amstelveen. Het zou gaan om een groot huis met waardevolle spullen, sieraden en zilverwerk. Die informatie had verdachte gekregen van een derde betrokken persoon. Deze persoon zou een financieel conflict hebben met de slachtoffers. Deze persoon zou in de familiesfeer dicht bij de slachtoffers staan, en deze derde persoon zou gedetineerd zijn. Op basis van deze omschrijving, alsmede de getuigenverklaring van [persoon 1] inhoudende dat [medeverdachte 2] met verdachte heeft gesproken over het
terughalenvan de spullen van [medeverdachte 2] bij het [slachtoffer 1 en 2], stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] met de derde persoon [medeverdachte 2] heeft bedoeld. [medeverdachte 2] is getrouwd geweest met [dochter van slachtoffer 1 en 2], de dochter van het [slachtoffer 1 en 2], die enige tijd geleden is overleden. Eén en ander wordt ondersteund door het feit dat verdachte [medeverdachte 2] meermalen in de penitentiaire inrichting heeft bezocht en hij ook telefonisch contact met hem heeft gehad, zowel voor als na de overval. Ook wordt het voorgaande ondersteund door enkele ovc-gesprekken en tapgesprekken waarin verdachte spreekt over ene [medeverdachte 2], welke naam de voornaam van [medeverdachte 2] is.
In beginsel was het de bedoeling de spullen terug te halen door middel van het plegen van een inbraak, aldus [medeverdachte 1]. Vast staat dat enkele maanden voor de overval, op 18 november 2013 en 29 november 2013 pogingen inbraak bij het echtpaar hebben plaatsgevonden. Tijdens die eerste poging staat de telefoon van verdachte uit. Tijdens de tweede poging peilt zijn telefoon uit in de nabije omgeving van de woning. Ook blijkt uit historische telefoongegevens dat verdachtes telefoon op 11 februari 2014, een week voor de overval, wederom uitpeilde in de nabije omgeving van de woning te Amstelveen.
Toen de woning te goed beveiligd bleek voor een inbraak, heeft verdachte volgens [medeverdachte 1] geopperd dat er een overval moest plaatsvinden met zo min mogelijk geweld en is verdachte op zoek gegaan naar mensen die mee zouden willen doen.
[medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat verdachte een Shurgard-box in Utrecht heeft gebruikt voor de opslag van de bij de overval buitgemaakte goederen. Later, aldus [medeverdachte 1], hebben zij samen de buitgemaakte goederen vanuit die Shurgard-box verplaatst naar de woning van de zus van [medeverdachte 1]. Daar zijn bedoelde goederen door de politie aangetroffen, hetgeen de verklaring van [medeverdachte 1] ondersteunt. Uit onderzoek is verder gebleken dat verdachte de dag na de overval, op 19 februari 2014, een Shurgard-box in Utrecht heeft gehuurd en dat hij nog diezelfde avond ook in die Shurgard-box is geweest.
4.4.3
Betrokkenheid verdachte bij poging terugverkopen van de buit
Twee maanden na de overval heeft medeverdachte [medeverdachte 3] een klein deel van de buit en twee brieven bij het [slachtoffer 1 en 2] bezorgd. Dat deed hij in opdracht van verdachte, zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zou tijdens één van beide momenten ook aanwezig zijn geweest en ook heeft hij een tasje aan verdachte gegeven om daar een gedeelte van de buit in te doen. Met de Mercedes van verdachte zijn ze vervolgens naar de woning van het [slachtoffer 1 en 2] gereden. Het voorgaande heeft [medeverdachte 3] tijdens zijn eerste verhoor bij de politie bevestigd. Hij zou tijdens beide bezorgmomenten instructies hebben gekregen van verdachte en hij zou ook in opdracht van verdachte hebben gehandeld. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 3] zijn verklaring gewijzigd in die zin dat niet verdachte maar [medeverdachte 1] hem de opdracht zou hebben verstrekt. Aan deze verklaring hecht de rechtbank echter geen geloof, gelet op de ondersteuning die zijn eerdere verklaring vindt in de verklaring van [medeverdachte 1] alsmede in de ovc-gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] na de uitzending van Opsporing Verzocht op 27 mei 2014 (zie hierna).
De ontmoetingsplaats in Amstelveen is op 22 april 2014 onder observatie genomen. Daar wordt omstreeks 12.47 uur een Mercedes gezien die een rondje rijdt zonder te stoppen. Daarna rijdt de Mercedes weg. Bij een nabijgelegen flat wordt de Mercedes rond 13.00 uur leeg aangetroffen, maar zeven minuten later komen twee mannen uit het portiek lopen. Zij stappen in de Mercedes en rijden weg. Eén van de observanten ziet dat de bestuurder een petje draagt. Vanaf dan is de Mercedes niet meer onder observatie. Omstreeks 14.35 uur wordt de Mercedes aangetroffen aan de [adres 2, te plaats]. Rond 14.52 uur ziet een observant een man uit perceel [adres 1, te plaats] lopen. Hij draagt een donkerblauw petje en een bril. Eén van de observanten herkent deze man vervolgens als dezelfde man als de bestuurder van de Mercedes rond 12.47 uur op de parkeerplaats te Amstelveen. Dat blijkt verdachte te zijn gelet op de herkenning die op basis van een foto wordt gedaan die is gemaakt in Utrecht.
Verdachte stelt dat hij niet de bestuurder is geweest van de Mercedes op de parkeerplaats te Amstelveen en dat de herkenning niet klopt. Zijn autoruiten zouden bovendien zijn geblindeerd zodat enige herkenning niet plaats heeft kunnen vinden. Hij leent zijn auto wel eens uit dus het zou kunnen dat iemand anders de bestuurder van de auto was in Amstelveen, aldus verdachte. Daar staat echter tegenover dat de telefoon van verdachte tussen 13.00 en 14.00 uur uitpeilt op de A2 komende uit de richting van Amstelveen en gaande in de richting van Utrecht. Nu de officier van justitie bovendien ter terechtzitting heeft kunnen aantonen dat slechts de twee achterste ruiten van de Mercedes waren geblindeerd en dus niet alle ruiten, acht de rechtbank de ontkenning van verdachte ongeloofwaardig en ziet zij geen reden te twijfelen aan het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal betreffende de herkenning van verdachte als de bestuurder van de Mercedes op de ontmoetingsplaats in Amstelveen.
4.4.4
Ovc- en tapgesprekken
In het dossier bevinden zich vele afgeluisterde (telefoon- en ovc-)gesprekken die verdachte in de periode april-juni 2014 met anderen heeft gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat deze gesprekken de hiervoor genoemde betrokkenheid van verdachte bij zowel de overval als bij de poging tot het terugverkopen van de buit bevestigen en verder invullen. Hieronder zal kort worden weergeven welke (passages van) gesprekken de rechtbank in het bijzonder als belastend beschouwt.
In de ochtend van 27 mei 2014 bevindt verdachte zich samen met [medeverdachte 3] in de Mercedes van verdachte. Verdachte zegt tegen [medeverdachte 3] dat
die apenverhaal bij hem komen halen maar dat hij de tipgever niet is, dat hij namens de tipgever praat. Er is alleen gezegd “er ligt zoveel in de kluis” en nou willen ze dat geld bij hem komen halen, aldus verdachte in dit gesprek.
Die avond vindt de tweede uitzending van Opsporing Verzocht plaats waarin melding wordt gemaakt van het tasje met goederen aan de deur en de brieven. Nog tijdens de uitzending wordt verdachte gebeld door [vriendin van verdachte] die tegen hem zegt:
snel snel.. was iets met brief ofzo op televisie. Blijkens het daarop volgende ovc-gesprek heeft verdachte vervolgens een ontmoeting met [medeverdachte 3] in zijn auto. Verdachte vertelt hem dat [medeverdachte 3] op Opsporing Verzocht is geweest. Uit dat gesprek blijkt bovendien dat verdachte [medeverdachte 3] uitvoerig vertelt hoe hij moet handelen in het geval hij zou worden opgepakt. Van belang is dat hij zich dan op zijn zwijgrecht beroept, dat hij zegt dat drie negers, [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en die andere, hem vijfhonderd euro hebben geboden om het tasje op te hangen en dat hij vooral zijn, verdachtes, naam niet moet noemen, aldus verdachte. Ook zegt hij:
waar ik stond was geen camera’s maar we zijn wel met deze auto geweest jonge. (…) Deze kenteken nachecken is ook een link naar mij toe. De twee hebben het vervolgens nog over een mogelijk op te leggen gevangenisstraf voor een overval met vastbinden en verdachte zegt tegen [medeverdachte 3] dat hij die gozer
die vandaag bij ons in de auto zatzal zeggen dat ze de komende vier maanden geen contact met hem, verdachte, mogen leggen.
De volgende dag, op 28 mei 2014 haalt verdachte [medeverdachte 3] op. Tegen [medeverdachte 3] heeft verdachte het over
apen en negersen dat hij hoopt de buit te verkopen zodat hij zelf rijk is en hij hun hun geld kan geven. Vervolgens zegt hij dat hij die apen met de buit naar een plek wil laten komen. [medeverdachte 1] moet dan die andere twee jongens meenemen en hij, verdachte, laat ze dan met de buit inrekenen terwijl verdachte zelf de beloning opstrijkt die de verzekering heeft uitgeloofd.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat waar verdachte in deze gesprekken spreekt over apen dan wel over negers, hij daarmee duidt op de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. De laatste twee worden bij vonnis van heden veroordeeld voor medeplegen van de diefstal met geweld op 18 februari 2014, en de eerste voor opzetheling van de bij de diefstal weggenomen goederen.
Even later stapt [medeverdachte 1] in de auto. Verdachte zegt dat er vier maanden geen contact mag zijn, dat de buit moet worden schoongemaakt en dat niemand bij de woning van [medeverdachte 1] zijn zus mag komen. Hij vraagt [medeverdachte 1] of hij de tas wel heeft schoongemaakt en hij zegt dat ze er allemaal mee hebben ingestemd. Verdachte zegt ook dat die andere twee ook niet meer kunnen bellen omdat hij misschien al onder de tap staat. Ook zegt hij dat
zeOpsporing Verzocht moeten kijken en dat
zedan gelijk kunnen zien
hoe wij hebben lopen rennen om die kanker onzin te verkopen vriend, want dat was gewoon onverkoopbaar.
Een dag later spreekt verdachte opnieuw af met [medeverdachte 1]. Verdachte zegt in dat gesprek dat ze alles samen hebben overlegd en dat ze samen overal achter stonden. Ook zegt hij:
alles was niet nodig geweest als er minimaal dertig pop in de kluis had gezeten en zevenentachtig ruggen aan sieraad, zoals [medeverdachte 2] had gezegd.Verdachte heeft het erover dat [medeverdachte 2] had gezegd dat ze de buit wel zouden terug kopen en dat er iemand uit Italië komt om de spullen te kopen. De buit is bijna een miljoen waard, dus de verzekering wil er wel een ton voor betalen. [medeverdachte 1] zegt over
de twee jongensdat ze het nog geen eens tegen hun eigen schaduw hebben verteld.
Een dag na de aanhouding van [medeverdachte 3] zegt verdachte tegen een onbekend gebleven persoon dat hij zich erover verbaast dat alleen
[medeverdachte 3]is aangehouden en dat
die apennog steeds buiten zijn want die waren er ook. Op de vraag
wie waren er?antwoordt verdachte:
in principe moet je het zo zien, we waren…we zijn met vier man. Twee apen, die andere aap die zogenaamde vriend van mij en deze Nederlandse jongen. Dus vijf totaal.
Verdachte heeft een schriftelijke verklaring afgelegd waarin hij samengevat heeft verklaard dat de ovc- en tapgesprekken op onjuiste wijze door het Openbaar Ministerie zijn geïnterpreteerd, dat ze over andere zaken zouden gaan dan over de overval. Voor zover verdachte met zijn gegeven lezing van feiten heeft bedoeld een alternatief scenario te schetsen – een scenario dat past binnen de voorhanden zijnde bewijsmiddelen – is de rechtbank van oordeel dat die lezing van feiten, binnen de geschetste opzet van argumenten, wordt weersproken door de hiervoor besproken bewijsmiddelen. De rechtbank zal de schriftelijke verklaring dan ook verder buiten beschouwing laten.
4.4.5
Het duiden van de rol van verdachte
Gelet op al het voorgaande, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte zodanig bij de overval op het [slachtoffer 1 en 2] betrokken is geweest dat kan worden gesproken van een coördinerende en leidende rol, een rol die verdachte bovendien heeft getracht te verdoezelen blijkens de feiten en omstandigheden die zich na de overval hebben voorgedaan. Zijn coördinerende rol ten opzichte van de overval heeft zich voorafgaande aan de overval geopenbaard, door de uitvoerders bij de overval te zoeken, alsook nadien, bij het verstoppen van de buit en de poging de buit terug te verkopen aan de slachtoffers.
4.4.6
Plegen/medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is noodzakelijk dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Daarbij is de samenwerking met name van belang. Minder is van belang wie welke feitelijke handeling heeft verricht. In de zaak van verdachte ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de samenwerking ten aanzien van de woningoverval met een ander of anderen zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Om die vraag te beantwoorden dienen de concrete omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. Slechts in het geval sprake is van een intellectuele en/of materiele bijdrage aan het delict van de verdachte die van voldoende gewicht is, is de kwalificatie van medepleger gerechtvaardigd. Verdachte moet een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict.
De bijdrage van de medepleger wordt in de regel geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit. In deze is niet vast komen te staan dat verdachte aanwezig is geweest bij de woningoverval. Zijn bijdrage als medepleger moet dan ook worden afgeleid uit verscheidende gedragingen voor, tijdens of na het strafbare feit. In afwijkende situaties zoals in de onderhavige dient – zoals volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] - in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest.
Gelet op de hiervoor omschreven coördinerende en leidende rol van verdachte, zowel voorafgaand aan de overval als achteraf kan worden gesteld dat de overval niet zou hebben plaatsgevonden zonder de wezenlijke bijdragen van verdachte daartoe. In zijn coördinerende rol als de spin in het web heeft hij immers niet alleen de omstandigheden gecreëerd om de overval te kunnen plegen maar heeft hij ook al het overige gefaciliteerd om de overval te kunnen laten plaatsvinden. Uit de bewijsmiddelen – die overigens veelal zijn verkregen na het plaatsvinden van de overval – kan genoegzaam worden afgeleid dat verdachte steeds de touwtjes in handen heeft gehad. Verdachte heeft met zijn coördinerende rol een intellectuele bijdrage en met zijn handelen tevens een materiële bijdrage geleverd. Hij heeft informatie gedeeld over de woning en over wat in die woning aan buit te verwachten viel, heeft geopperd dat er een overval zou moeten plaatsvinden, is op zoek gegaan naar mensen die daaraan mee zouden willen doen, heeft na de overval de buit opgeslagen en op enig moment verplaatst en tot slot heeft hij geprobeerd de buit te verzilveren door zich ten opzichte van de slachtoffers voor te doen als opkoper van de buit.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande bewezen dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de overval. Ook acht de rechtbank bewezen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot witwassen.
4.4.7
poging tot witwassen, begin van uitvoering
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het innemen van een coördinerende en leidende rol bij een poging de bij de woningoverval buitgemaakte goederen terug te verkopen aan de slachtoffers. Het begin van uitvoering daartoe heeft zich daarin geopenbaard dat verdachte samen met [medeverdachte 3] tweemaal naar de woning van het [slachtoffer 1 en 2] is gereden om daar de twee brieven te bezorgen waarin aan hen het voorstel is gedaan om de goederen terug te kopen. Ook heeft zich dat daarin geopenbaard dat verdachte aanwezig is geweest op de ontmoetingsplaats. Met zijn handelen heeft verdachte gepoogd de goederen om te zetten.
De hiervoor beschreven handelingen geven blijk van handelingen die er onder de gegeven omstandigheden en naar hun uiterlijke verschijningsvorm kennelijk op gericht zijn geweest de criminele herkomst van de voorwerpen te verbergen of te verhullen. Verdachte heeft immers gepoogd de (traceerbare) gestolen goederen om te zetten in (ontraceerbaar) geld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 18 februari 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
  • een aantal foto's en
  • een familieboek en
  • mobiele telefoons (merk: Nokia en Samsung Galaxy Note II en
  • een bankpas van ING en
  • een geldbedrag van 6500 euro, en
  • een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
  • paspoorten op naam gesteld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
  • een hoeveelheid sieraden en
  • een schoudertas en
  • geldkistjes met daarin gulden munten en
  • een Koninklijke onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje Nassau op naam van [slachtoffer 2] en
  • een consoleklok in boulle-stijl en
  • een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
  • schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
  • een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
  • een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
  • een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
  • een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
  • een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [dochter van slachtoffer 1 en 2]) en
  • een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
  • een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
  • een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
  • een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
  • een zilveren filigrein bruidskistje en
  • een rococo bronzen Menora en
  • een stel zilveren tafelkandelaars en
  • zilveren bekertjes en schaaltjes en
  • een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
  • een collectie van 26 stuks zilveren speelgoed en
  • grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
  • antieke zilveren breipenhouders en
  • een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
  • een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
  • een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
  • een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
  • een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
  • zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van [naam 1] te Antwerpen) en
  • zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
  • een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
  • een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
  • een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
  • een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
  • een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
  • een of meer zilveren tafelkandelaars en
  • een of meer zilveren gecontourneerde baluster tafelkandelaars en
  • 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
  • zilveren tafelkandelaars (laag model) en
  • een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel en
  • een personenauto (Suzuki Splash [kenteken 1]) met overschrijvingsbewijs,
(totale taxatiewaarde 811.470 euro), toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden gemakkelijk te maken welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 1]
  • van achteren bij haar nek hebben beet gepakt en
  • een arm om haar nek hebben gelegd en
  • een hand op haar mond hebben gedrukt en
  • haar woning in hebben gesleurd en
  • de trap op hebben gesleurd en
  • hebben gezegd dat ze op haar knieën moest gaan zitten en "werk nou maar mee, anders doen we je man wat aan" en
  • haar polsen en enkels en bovenlichaam met tape hebben vast gebonden en
  • hebben gevraagd of ze een kluis had en
  • op haar knieën naar de kluis hebben getrokken en
  • hebben gezegd dat als het niet lukte met de code ze haar man verrot zouden slaan en
  • die [slachtoffer 2] hebben vastgepakt en
  • zijn polsen en enkels met tape hebben vastgebonden en
  • een sprei over zijn hoofd hebben gedaan en
  • hebben gezegd: "doe jij nou maar rustig anders doen wij jouw vrouw wat aan"
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
in de periode van 17 april 2014 tot en met 22 april 2014 te Amstelveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om voorwerpen wit te wassen, door voorwerpen, te weten
  • mobiele telefoons (merk: Nokia en Samsung Galaxy Note II en
  • een bankpas van ING en
  • een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
  • paspoorten op naam gesteld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
  • een hoeveelheid sieraden en
  • een schoudertas en
  • geldkistjes met daarin gulden munten en
  • een Orde van Oranje Nassau op naam van [slachtoffer 2] en
  • een consoleklok in boulle-stijl en
  • een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
  • schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
  • een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
  • een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
  • een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
  • een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
  • een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [dochter van slachtoffer 1 en 2]) en
  • een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
  • een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
  • een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
  • een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
  • een zilveren filigrein bruidskistje en
  • een rococo bronzen Menora en
  • een stel zilveren tafelkandelaars (middelhoog model) en
  • zilveren bekertjes en schaaltjes en
  • een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
  • een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
  • grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
  • antieke zilveren breipenhouders en
  • een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
  • een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
  • een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
  • een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
  • een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
  • zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van [naam 1] te Antwerpen) en
  • zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
  • een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
  • een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
  • een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren)
  • een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
  • een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
  • zilveren tafelkandelaars en
  • zilveren gecontourneerde balustertafelkandelaars en
  • 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
  • zilveren tafelkandelaars (laag model) en
  • een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel
om te zetten, terwijl hij wist, dat voornoemde voorwerpen
-onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
immers heeft verdachte daartoe de navolgende handelingen verricht:
- het bezorgen bij de Fam. [slachtoffer 1 en 2] van een plastic tas, inhoudende een hoeveelheid sieraden en foto’s en een familieboek toebehorende aan die Fam. [slachtoffer 1 en 2] (zijnde goederen die bij hetzelfde misdrijf zijn buitgemaakt als bovengenoemde goederen) door deze aan de voordeur van de woning van die fam. [slachtoffer 1 en 2] te hangen en
- het bezorgen bij die Fam. [slachtoffer 1 en 2] van brieven aan die Fam. [slachtoffer 1 en 2] over het tegen een vergoeding overdragen van bovengenoemde goederen, teneinde een geldbedrag van 300.000 euro aan te nemen.
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Beide feiten zijn strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is voor geen van de feiten aannemelijk geworden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman nog een beroep gedaan op jurisprudentie van de Hoge Raad over het witwassen van voorwerpen verkregen uit eigen misdrijf.
De rechtbank stelt vast dat de door de Hoge Raad geformuleerde regels in zijn arrest van 8 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2001) uitsluitend zien op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van voorwerpen verkregen uit eigen misdrijf is bewezenverklaard en in beginsel geen betrekking hebben op het “omzetten” van zulke voorwerpen. In het onderhavige geval is bewezenverklaard dat verdachte heeft geprobeerd de gestolen voorwerpen om te zetten. Weliswaar heeft de Hoge Raad in een arrest van 25 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:714) overwogen dat in uitzonderingsgevallen ook voor het “omzetten” van voorwerpen bedoelde regels van toepassing zijn, maar dit uitzonderingsgeval doet zich hier niet voor. Immers, zoals hiervoor onder 4.4.7 al is overwogen, was het handelen van verdachte er daadwerkelijk op gericht de criminele herkomst van de voorwerpen te verbergen of te verhullen. Ook het onder 2 primair bewezenverklaarde kan daarom worden gekwalificeerd en is strafbaar.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, met aftrek van voorarrest. Ter motivering van zijn eis heeft de officier van justitie verwezen naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
8.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. In het kader van de strafmaat heeft de raadsman betoogd dat de eis van de officier van justitie bovenmatig hoog is. Voor het overige heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte die met name betrekking hebben op de ziekte van zijn vrouw en de verantwoordelijkheid van verdachte voor de zorg van zijn kinderen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met anderen een laffe en gewelddadige woningoverval gepleegd op een bejaard echtpaar. Hij heeft vervolgens geprobeerd de buit terug te verkopen aan de slachtoffers. Zowel ten aanzien van de woningoverval als ten aanzien van de poging tot witwassen heeft verdachte een coördinerende en leidende rol ingenomen. De woning van de slachtoffers is op brutale wijze binnengedrongen. De slachtoffers zijn vastgebonden en hebben zich moeten overleveren aan de wil van de daders. Het gebruik van een bivakmuts en een masker door de overvallers heeft een diepe indruk gemaakt op de slachtoffers. Door het vastbinden hebben zij verwondingen opgelopen. De slachtoffers zijn sterk geschaad in het gevoel van veiligheid dat zij zouden moeten hebben in hun eigen huis, bij uitstek de plek waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte en diens mededaders hebben de slachtoffers, waarvan de man in slechte gezondheid verkeerde, vastgebonden achtergelaten. Gelukkig hebben zij zich na enige tijd kunnen bevrijden, waardoor de gevolgen niet nog (veel) ernstiger waren, maar dat is bepaald niet aan verdachte te danken.
Bij de overval zijn goederen buitgemaakt die een bijzonder hoge waarde vertegenwoordigen, zowel financieel als emotioneel Het brutale plan om de buit terug te verkopen aan de slachtoffers getuigt van een zeer vergaande mate van raffinement waarbij verdachte op cynische wijze de emoties van de slachtoffers ten opzichte van hun overleden dochter [dochter van slachtoffer 1 en 2] heeft willen uitbuiten.
Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat verdachte documentatie heeft op het gebied van vermogensdelicten zoals blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2015, acht de rechtbank slechts een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen voor de strafoplegging. Het uitgangspunt voor een woningoverval is gelegen tussen de 3 en 5 jaar gevangenisstraf. Daarbij is de poging tot witwassen nog niet meegenomen. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank al het hetgeen hiervoor is besproken meegewogen en op basis daarvan komt zij voor beide bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.Beslag

9.1
Onttrekking aan het verkeer
Het voorwerp op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemd onder nummer 1 zal worden onttrokken aan het verkeer nu dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
9.2
Verbeurdverklaring
Auto en autosleutel
De auto die in gebruik was bij verdachte en op naam staat van zijn partner [vriendin van verdachte] en de daarbij behorende autosleutel, voorwerpen die zijn opgenomen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemd onder nummers 6 en 7, zullen worden verbeurd verklaard. Uit het dossier is gebleken dat verdachte de auto heeft gekocht en heeft betaald en deze op naam van zijn partner (die geen rijbewijs heeft) heeft gezet. Het voorwerp behoort dus aan verdachte toe. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voor het begaan van het onder 2 bewezen verklaarde feit het gebruik van de auto van wezenlijk belang was. De auto is gebruikt tijdens het bezorgen van de brieven en bij het verkennen van de ontmoetingsplaats. De auto en daarbij behorende autosleutel zullen dan ook verbeurd worden verklaard.
Goederen 8 tot en met 12
De goederen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemd onder nummers 8 tot en met 12 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het onder 2 primair bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.
9.3
Teruggave aan verdachte
Onder verdachte is het voorwerp op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemd onder nummer 5 in beslag genomen. Dit voorwerp zal worden teruggegeven aan verdachte.

10.Benadeelde partijen

10.1
standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] integraal kunnen worden toegewezen. Daarnaast heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van benadeelde partij [verzekeraar A] heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering gelet op het feit dat verzekeraars door de wetgever expliciet zijn uitgesloten van de werking van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.
10.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van [verzekeraar A] heeft de verdediging hetzelfde standpunt ingenomen als de officier van justitie en daarbij ook aangevoerd dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het geding zou opleveren zodat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
10.3
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, op € 6.000,- (zesduizend euro). De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zesduizend euro).
10.4
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 2],die inmiddels is overleden, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, op € 6.000,- (zesduizend euro). De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen en is op de voet van artikel 6:106 tweede lid, tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek, vatbaar voor overgang onder algemene titel op diens erfgenaam.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zesduizend euro).
10.5
Benadeelde partij [verzekeraar A]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verzekeraar A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Niet alleen strekt de werking van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering zich niet uit tot de mogelijkheid voor verzekeraars zich te voegen als benadeelde in het strafproces. Ook is de vordering zodanig ingewikkeld van aard dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. [verzekeraar A] is dan ook niet-ontvankelijk en kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 23 juni 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 19/017507-11, betreffende het vonnis d.d. 2 juli 2013 van de politierechter te rechtbank Noord-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat onduidelijkheid bestaat over de vraag of het vonnis al dan niet onherroepelijk is geworden. Om die reden en gelet op zijn strafeis, heeft hij de afwijzing van zijn vordering tenuitvoerlegging gevorderd.
Hoewel is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan twee strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging afwijzen nu niet is komen vast te staan dat het vonnis van 24 juli 2013 onherroepelijk is geworden.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 312 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig daar waar het de onder feit 2 ten laste gelegde passage:
(en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopen(in regel 3 en 4 van onderen) betreft.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde:
Poging tot witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: het goed op de aangehechte beslaglijst onder nummer 1.
Verklaart verbeurd: de goederen op de aangehechte beslaglijst onder nummers 6 tot en met 12.
Gelast de teruggave aan verdachte van: het goed op de aangehechte beslaglijst onder nummer 5.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot € 6.000 (zesduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], aan de Staat
€ 6.000,- (zesduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot € 6.000 (zesduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], aan de Staat
€ 6.000,- (zesduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [verzekeraar A] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 19/017507-11.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2015.