ECLI:NL:RBAMS:2015:2387

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
awb 13/3709
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag Kunstenplan 2013-2016 door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting "Stichting ZEP-projecten" en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De stichting had een subsidieaanvraag ingediend in het kader van het Kunstenplan 2013-2016, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag door verweerder, de gemeente Amsterdam, in redelijkheid kon plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet verplicht was om vooraf een meer concrete invulling te geven aan het criterium publieksbereik en dat de rechterlijke toetsing zich beperkte tot de vraag of de afwijzing in strijd was met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank concludeerde dat de motivering van de afwijzing inzichtelijk was en gebaseerd op de geldende criteria. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat zij geen gerechtvaardigde verwachtingen kon ontlenen aan de eerdere subsidietoekenning voor het tijdvak 2009-2012. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag niet onredelijk was, gezien de beperkte financiële middelen in de kunst- en cultuursector en de noodzaak om keuzes te maken tussen verschillende aanvragen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/3709

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2015 in de zaak tussen

de stichting “Stichting ZEP-projecten”,te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: drs. A.C. Gietelink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.M.C. Nuijten).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres in het kader van het Kunstenplan 2013-2016 afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015.
Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] ([functie]) en[naam 1] ([functie]), bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] (juridisch adviseur), [naam 3] (beleidsmedewerker Kunst & Cultuur) en zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft in het kader van het Kunstenplan 2009-2012 in de categorie “vrije ruimte cultuureducatie” subsidie ontvangen van verweerder.
1.2.
Op 31 januari 2012 heeft eiseres een aanvraag voor subsidie ingediend in het kader van het Kunstenplan 2013-2016 in de categorie vrije ruimte cultuureducatie.
1.3.
Verweerder heeft de door eiseres ingediende subsidieaanvraag ter advisering voorgelegd aan de Amsterdamse Kunstraad. De Amsterdamse Kunstraad heeft op 16 juni 2012 een negatief advies uitgebracht, onder de motivering dat het meerjarenplan uit een aantal losse projecten bestaat zonder onderlinge samenhang en uit een aantal korte educatieprojecten. De masterclasses zijn onvoldoende uitgewerkt en met de projecten wordt slechts een zeer beperkt aantal leerlingen bereikt. Ook wordt er geen link met het mbo- of hbo-kunstonderwijs gelegd. Daarnaast is het bereik onder de doelgroep laag, aldus de Amsterdamse Kunstraad.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, het negatieve advies van de Amsterdamse Kunstraad volgend, de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de subsidieaanvraag van eiseres niet is afgewezen vanwege de artistieke kwaliteit van haar projecten, maar is beoordeeld aan de hand van de criteria opgenomen in de door de gemeenteraad op 30 november 2011 vastgestelde Hoofdlijnennota 2013-2016.
2.2.
Verweerder heeft verder toegelicht dat een beoordeling alleen op basis van artistieke kwaliteit slechts bij enkele organisaties wordt toegepast. Het gaat dan om organisaties die onderdeel zijn van de culturele infrastructuur, om grote iconen van de stad zoals het Stedelijk museum en het Concertgebouw. De financiële middelen die vervolgens overblijven, worden verdeeld in het kader van de vrije ruimte. Die verdeling gebeurt op basis van een vergelijking van de aanvragers in de categorieën vrije ruimte.
2.3.
Eiseres heeft een aanvraag ingediend in de categorie vrije ruimte cultuureducatie. Daarvoor gelden de criteria die zijn opgenomen in artikel 4 van de Bijzondere subsidieverordening periodieke subsidiëring in het kader van de Hoofdlijnennota en het Kunstenplan (Bijzondere subsidieverordening). Op grond van dat artikel worden de aanvragen beoordeeld aan de hand van drie criteria:
a. kwaliteit, in de eerste plaats artistieke/inhoudelijke kwaliteit en daaropvolgend zakelijke kwaliteit;
b. publieksbereik en
c. belang voor de stad.
2.4.
Verweerder heeft de subsidieaanvraag van eiseres op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e en f van de Bijzondere subsidieverordening afgewezen. De aanvraag voldoet niet aan de criteria in artikel 4 van de Bijzondere subsidieverordening.
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat als gevolg van de rijksbezuinigingen er minder geld beschikbaar is voor kunst en cultuur en dat dit tot gevolg heeft dat er keuzes gemaakt moeten worden. De subsidieaanvraag van eiseres is afgewezen, omdat deze in verhouding tot andere aanvragen in de categorie vrije ruimte cultuureducatie onvoldoende voldoet aan het criterium publieksbereik. Eiseres bereikt in verhouding tot de andere aanvragers minder scholieren binnen het primair onderwijs en het vmbo. Omdat de aanvraag is ingediend binnen de categorie vrije ruimte cultuureducatie is ook gekeken naar het educatieve effect (doorlopende leerlijnen). Ook op dit onderdeel scoort eiseres verhoudingsgewijs minder goed.
3.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de werkwijze van verweerder, die heeft geleid tot afwijzing van de subsidieaanvraag, om een aantal redenen onzorgvuldig is. Ook heeft zij aan de handelwijze van verweerder de verwachting mogen ontlenen dat zij ook voor de periode 2013-2016 subsidie zou verkrijgen. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
3.2.
Eiseres ontving in de periode 2009-2012 subsidie van verweerder in het kader van het Kunstenplan. Tijdens deze periode is zij gemonitord door verweerder. Zij heeft gedurende deze periode evenwel geen berichten ontvangen dat zij niet aan de voorwaarden voor toekomstige subsidieverlening zou voldoen.
Daarnaast is het door verweerder gehanteerde beoordelingscriterium publieksbereik onduidelijk en willekeurig en is vóór beoordeling van de aanvragen ten onrechte geen specifiek cijfer bekendgemaakt waaraan eiseres zou moeten voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Het beoordelingscriterium is daarom onvoldoende inzichtelijk en kan niet worden gecontroleerd. Ook onzorgvuldig is dat verweerder bij de beoordeling van de subsidieaanvraag is uitgegaan van onjuiste cijfers en op de aanvraag heeft besloten zonder vooraf een voorstelling van ZEP te bezoeken. Ter zitting heeft eiseres verder nog gesteld dat de leden van de Amsterdamse Kunstraad onvoldoende deskundig zouden zijn om de subsidieaanvraag te beoordelen. Ten slotte kan een faciliterende instelling als [naam 4] niet worden vergeleken met een producerende instelling zoals ZEP.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het beoordelingscriterium publieksbereik is opgenomen in de Bijzondere subsidieverordening en nader uitgewerkt in de - vóór aanvang van het aanvraagtijdvak gepubliceerde – Hoofdlijnennota 2013-2016.
De aanvragen worden beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria, waaronder het publieksbereik, en vervolgens wordt op basis van die beoordeling een rangorde aangebracht tussen de aanvragers.
4.2.
Verweerder is niet gehouden vooraf een meer concrete invulling te geven aan het criterium publieksbereik, zoals door eiser wordt voorgestaan, maar heeft de vrijheid om daaraan gaandeweg een nadere invulling te geven. Daarbij wijst de rechtbank erop dat verlening van een subsidie als hier in geding in de kern een discretionaire bevoegdheid is van verweerder. Dat betekent dat verweerder in beginsel de vrijheid heeft om over te gaan tot verlening ervan, maar ook tot weigering.
De toetsing door de bestuursrechter van een besluit op een subsidieaanvraag als hier aan de orde moet daarom met een zekere mate van terughoudendheid worden verricht. De rechtbank dient de vrijheid van verweerder te respecteren, en mag niet “op verweerders stoel gaan zitten”. Wel zal de rechter kunnen beoordelen of een dergelijke weigering van subsidie in strijd is met één of meer door betrokkene ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo zal een dergelijk besluit zorgvuldig moeten worden voorbereid, en van een inzichtelijke motivering moeten worden voorzien waarbij de relevante beoordelingscriteria zijn betrokken.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering die verweerder heeft gegeven voor afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres op zichzelf inzichtelijk en gebaseerd op de criteria zoals opgenomen in de Hoofdlijnennota en het Kunstenplan. Ter zitting heeft verweerder nog nader uitgelegd dat deze criteria, en de toepassing daarvan op subsidieaanvragen, voortvloeien uit de bezuinigingen en de beperkte financiële ruimte in de kunst- en cultuursector. Dat leidt ertoe dat er keuzes moeten worden gemaakt waarbij subsidieaanvragen ook met elkaar worden vergeleken. Voor het maken van deze keuzes heeft verweerder zich laten leiden door het advies van de Amsterdamse Kunstraad, dat het voor eiseres negatieve besluit kan dragen. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat haar besluitvorming aldus voldoende inzichtelijk is gemotiveerd. De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld.
4.4.
Dat de Amsterdamse Kunstraad bij haar advies is uitgegaan van onjuiste cijfers en onvoldoende deskundig zou zijn om subsidieaanvragen te beoordelen, volgt de rechtbank niet. De Amsterdamse Kunstraad heeft haar negatieve advies gebaseerd op de door eiseres zelf bij haar aanvraag overgelegde gegevens. Naar aanleiding van de bezwaren van eiseres heeft de Amsterdamse Kunstraad aanvullend gereageerd. Aldus is rekening gehouden met het door eiseres verwoorde standpunt hieromtrent, maar dit heeft niet geleid tot een ander oordeel. Ook zijn geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de deskundigheid van de Amsterdamse Kunstraad, mede gelet op de toelichting van verweerder dat de samenstelling van de Kunstraad (econoom, leraar, journalist) juist goed past bij de beoordeling van subsidieaanvragen als de onderhavige.
4.5.
De omstandigheid dat de Amsterdamse Kunstraad geen voorstelling heeft bezocht van eiseres leidt evenmin tot onzorgvuldige besluitvorming van de zijde van verweerder. Uit de regelgeving blijkt niet dat een aanvraag niet kan worden afgewezen zonder dat een voorstelling van de aanvrager is bezocht. Nu de Amsterdamse Kunstraad aan haar oordeel niet een onvoldoende artistieke kwaliteit ten grondslag heeft gelegd, bestaat in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat afwijzing van de subsidieaanvraag zonder bezoek van een voorstelling van ZEP onredelijk is.
4.6.
Ook de stelling van eiseres, dat een faciliterende instelling niet kan worden vergeleken met een producerende instelling, leidt niet tot een ander oordeel. De aard van de instelling is geen onderscheidend criterium op basis van de toepasselijke regelgeving.
4.7.
Gelet op het voorgaande is er geen reden om aan te nemen dat het advies van de Amsterdamse Kunstraad niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Niet is gebleken dat verweerder dit advies niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit.
4.8.
Reeds omdat de voorliggende situatie verschilt van de situatie in de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ3416), kan een beroep op die uitspraak haar niet baten. Anders dan in onderhavige zaak, is de aanvraag van appelante in genoemde uitspraak namelijk wel afgewezen op de grond dat de artistieke kwaliteit onvoldoende is.
4.9.
Ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft aan de toekenning van subsidie voor het vorige tijdvak (het tijdvak 2009-2012) geen gerechtvaardigde verwachtingen kunnen ontlenen ten aanzien van subsidieverlening voor het tijdvak 2013-2016. De monitoring door verweerder zag op de prestaties in het vorige en niet in het toekomstige tijdvak. Bovendien is het beoordelingskader voor de toekenning van subsidie voor het tijdvak 2013-2016 ten opzichte van het eerdere tijdvak gewijzigd. Positieve berichten over het tijdvak 2009-2012 zeggen ook daarom niets over het tijdvak 2013-2016. Verweerder heeft eiseres tijdig geïnformeerd over de beëindiging van de subsidierelatie. Daarom kan niet worden gezegd dat verweerder onbehoorlijk heeft gehandeld, nog daargelaten dat in deze procedure niet de beëindiging van de subsidierelatie over het tijdvak 2009-2012, maar de afwijzing van de subsidieaanvraag over het tijdvak 2013-2016 voorligt.
4.10.
Niet kan worden gezegd dat verweerder bij afweging van alle belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot afwijzing van de subsidieaanvraag. De beperkte financiële ruimte in de kunst- en cultuursector noopt tot het maken van keuzes, waarbij onvermijdelijk subsidie-aanvragers teleurgesteld moeten worden. Gegeven het door verweerder gehanteerde toetsingskader zijn die keuzes niet op een onredelijke wijze gemaakt, ook niet in het geval van eiseres. Dat een andere keuze ook denkbaar zou zijn geweest, betekent nog niet dat verweerder ook gehouden was die keuze te maken.
5. Al hetgeen overigens is aangevoerd kan niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, voorzitter,
en mr. H.J. Tijselink en mr. J.M. Jongkind, leden, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015.
griffier
voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op:
D: B