ECLI:NL:RBAMS:2015:2216

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
AMS 14-6966
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en de gevolgen van het niet ontvangen van bijlagen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn. De eiser had op 20 juni 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij deze aanvraag heeft hij op 26 juni 2014 een e-mail met bijlagen verzonden naar verweerder. De vraag die ter beoordeling voorlag was of deze e-mail en de bijlagen door verweerder zijn ontvangen, aangezien verweerder de aanvraag buiten behandeling had gesteld omdat niet alle gevraagde gegevens waren overgelegd.

De gemachtigde van verweerder stelde ter zitting dat de e-mail door het systeem van verweerder was geweigerd vanwege de grootte van de bijlagen, die meer dan 10 Mb bedroegen. De rechtbank overwoog dat het risico van het gebruik van de elektronische weg in beginsel bij de verzender ligt, zoals ook blijkt uit de Memorie van Toelichting van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat niet aannemelijk was geworden dat de e-mail met bijlagen het systeem van verweerder had bereikt, en dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat de aanvraag niet kon worden behandeld.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld. Eiser had niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens aangeleverd, en de later overgelegde bewijsstukken konden niet meer in aanmerking worden genomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/6966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.A.C.G. Martens)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn,rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn, verweerder
(gemachtigde: C.H.L. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 17 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft zich op 20 juni 2014 gemeld voor een uitkering op grond van de WWB.
1.2
Bij brief van 20 juni 2014 heeft verweerder hem per post het aanvraagformulier toegezonden, inclusief een lijst met door eiser in te leveren bewijsstukken.
1.3
Eiser heeft op 26 juni 2014 het ingevulde aanvraagformulier bij verweerder ingeleverd. Op dezelfde dag heeft eiser een e-mail aan verweerder verzonden, waaraan een aantal bestanden zijn toegevoegd (de bijlagen). Deze bestanden betreffen stukken die horen bij zijn aanvraag.
1.4
Bij aangetekende brief van 26 juni 2014 heeft verweerder eiser tot en met 3 juli 2014 in de gelegenheid gesteld om de bij brief van 20 juni 2014 gevraagde bewijsstukken alsnog in te dienen. Eiser is van de inhoud van deze brief pas op de hoogte geraakt toen de termijn was verstreken.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld, omdat hij niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. De door eiser op 26 juni 2014 gestuurde e-mail met bijlagen is namelijk niet door verweerder ontvangen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij de door verweerder bij brief van 20 juni 2014 gevraagde bewijsstukken tijdig en volledig heeft toegestuurd, als bijlage bij zijn e-mail van 26 juni 2014.
3.1
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
3.2
Op grond van artikel 2:17, tweede lid, van de Awb geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.
4. De rechtbank stelt vast dat niet langer in geschil is dat eiser op 26 juni 2014 de e‑mail met bijlagen aan verweerder heeft verzonden. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard het standpunt in te blijven nemen dat verweerder de e-mail en de bijlagen echter niet heeft ontvangen. Ter beantwoording van de rechtbank ligt de vraag dan ook voor of aannemelijk is geworden dat verweerder de op aanvraag betrekking hebbende stukken bij eisers e-mail van 26 juni 2014 heeft ontvangen. Hiertoe moet worden beoordeeld of deze e‑mail verweerders systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid van de Awb. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verwezen naar een zich in het dossier bevindende interne e-mail van verweerder van 19 augustus 2014, waarin staat vermeld dat de e-mail van eiser en de bijlagen door het systeem van verweerder zijn geweigerd vanwege de grootte van de bijlagen. E-mailberichten met een inhoud van groter dan 10 Mb worden door het systeem geweigerd, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting. Eiser heeft niet betwist dat het door hem verzonden bericht met bijlagen een inhoud had van meer dan 10 Mb. Ter zitting heeft hij immers verklaard dat de omvang ongeveer 12 Mb zou zijn geweest en in de interne mail van verweerder staat vermeld dat de omvang 16 Mb was. De rechtbank overweegt verder dat uit de Memorie van Toelichting van artikel 2:17 van de Awb blijkt, dat het risico van het gebruik van de elektronische weg in beginsel bij de verzender ligt (TK 2001-2002, 28483 nr. 3, pag. 42). De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat eisers bericht met bijlagen van 26 juni 2014 verweerders systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt. Hieruit volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij de op aanvraag betrekking hebbende stukken niet heeft ontvangen bij e‑mail van 26 juni 2014.
5. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder eiser bij aangetekende brief van 26 juni 2014 in de gelegenheid heeft gesteld om zijn aanvraag tot en met 3 juli 2014 aan te vullen. Uit het dossier blijkt dat deze brief op 28 juni 2014 op een nabijgelegen postkantoor gereed lag om door eiser te worden opgehaald. Eiser heeft gesteld vanwege zijn werkzaamheden niet in de gelegenheid te zijn geweest om de brief voor afloop van de gegeven termijn op te halen, zodat hij niet bekend was met het verzoek om aanvulling van zijn aanvraag. De rechtbank is van oordeel dat dit, wat daar ook van zij, voor rekening van eiser komt.
6.
Nu eiser de door verweerder gevraagde gegevens niet binnen de door verweerder gestelde termijn heeft aangevuld, heeft verweerder de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Dat eiser de gevraagde gegevens alsnog in bezwaar heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Wanneer sprake is van een besluit strekkende tot het buiten behandeling laten van de aanvraag, komt in beginsel geen betekenis toe aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog worden verstrekt. Nu is gebleken dat eiser bij de aanvraag al de beschikking had over de gevraagde gegevens, is in het bestreden besluit terecht overwogen dat de in bezwaar overgelegde bewijsstukken niet afdoen aan de buitenbehandelingstelling van de aanvraag.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Tax, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.
de griffier is niet in de gelegenheid rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.