ECLI:NL:RBAMS:2015:2155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
13-654100-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor moord en poging tot doodslag na schietincident in Amsterdam

Op 15 april 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 52-jarige man, die op 4 mei 2014 in Amsterdam Noord een 31-jarige buurtbewoner, [persoon 1], heeft doodgeschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een langdurig conflict met het slachtoffer, opzettelijk en met voorbedachte rade handelde. Na een feestje in de buurt zocht de verdachte de confrontatie op en schoot met een semi-automatisch wapen op [persoon 1], die meerdere schotwonden opliep en overleed. Tijdens het schietincident raakte ook een vriend van het slachtoffer, [persoon 2], gewond. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan moord en poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van de poging tot moord op [persoon 2]. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar en moest schadevergoeding betalen aan de nabestaanden van [persoon 1] en aan [persoon 2]. De rechtbank weegt in haar beslissing de ernst van het feit, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De verdachte had eerder ook al geweldsdelicten gepleegd, wat bijdroeg aan de hoogte van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654100-14 (Promis)
Datum uitspraak: 15 april 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum 1] 1963,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1] , [te plaats] , gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.F. Korvinus, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) in de richting van die [persoon 1] geschoten waardoor die [persoon 1] in het hoofd en/of de borst en/of de buik en/of de (boven)armen, althans in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 04 mei 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen een kogel(s) in de richting van het lichaam van die [persoon 2] heeft geschoten;
3.
hij op of omstreeks 04 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Opel, gekentekend [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) te schieten, waarna een aantal hulzen zijn afgeketst op die auto.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Feiten en omstandigheden

In de nacht van 3 op 4 mei 2014, omstreeks 03.15 uur, krijgen verbalisanten de opdracht te gaan naar [adres 2] te Amsterdam , alwaar is geschoten. De melder is verdachte. Hij zegt dat hij ‘ [persoon 1] ’ heeft neergeschoten. Ter plaatse aangekomen zien verbalisanten ter hoogte van voornoemd perceel een man op de grond liggen. De man, later geïdentificeerd als [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), vertoont geen tekenen van leven. Verbalisanten worden benaderd door een andere man, naar later blijkt [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). De man loopt enigszins mank en blijkt aan zijn dijbeen gewond.
Ambulance personeel, dat enige minuten later ter plaatse komt, kan niets meer voor [persoon 1] doen. [persoon 1] blijkt overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen schotverwondingen.
Ook bij [persoon 2] wordt een schotverwonding geconstateerd, namelijk een in- en uitschotopening, in zijn rechter bovenbeen. De auto van [persoon 3] , die aan de [adres 2] geparkeerd stond, is beschadigd door afketsende patronen.
[persoon 2] is verwond en [persoon 1] is gedood door een dan wel meerdere kogels die door verdachte zijn afgevuurd.

5.Bewijsoverwegingen

5.1
Het standpunt van de officier van justitie, kort weergegeven
De officier van justitie leidt uit de stukken in het dossier af dat verdachte een vooropgezet plan had om [persoon 1] iets aan te doen. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat [persoon 1] een wapen droeg en dat toonde niet aannemelijk. Zij ziet geen contra indicaties voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad. Daarom acht de officier van justitie de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie om vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde, maar bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde verzocht. Zij acht namelijk bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de levensberoving, hetgeen past in een bewezenverklaring van een poging tot doodslag, maar niet bij een poging tot moord.
Ook acht zij voorwaardelijk opzet op de beschadiging van de auto zoals onder 3 ten laste gelegd bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging, kort weergegeven
De raadsman heeft bepleit dat verdachte handelde in een opwelling, onder invloed van een hevige gemoedstoestand en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord. Daarnaast heeft hij gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde handelen geen poging tot moord of doodslag oplevert, nu het opzet van verdachte daarop niet was gericht. Derhalve dient vrijspraak te volgen van het onder 2 impliciet primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat sprake was van een langer durend conflict tussen verdachte en [persoon 1] , waarin ook de minderjarige kinderen van verdachte, voor wie verdachte zorg droeg, een rol speelden. Dat conflict duurde volgens verdachte reeds twee maanden. [persoon 1] zou daarbij dreigende taal richting de kinderen hebben gebruikt.
In de nacht van 3 op 4 mei 2014 zat verdachte met kennissen bij een vuurkorf voor zijn woning. Verdachte heeft die avond alcoholische dranken genuttigd, hetgeen hij niet gewend was te doen. In een woning schuin aan de overkant vond een feestje plaats, waarop [persoon 1] aanwezig is geweest. Toen verdachte zag dat [persoon 1] rond 23.00 uur de wijk in kwam, heeft verdachte het vuurwapen, dat hij naar eigen zeggen sinds een week voor zijn bescherming tegen [persoon 1] in bezit had, gepakt en bij zich gehouden.
Verdachte heeft op enig moment later die nacht in zijn woning, via een bewakingscamera, een discussie gehoord die nabij zijn woning werd gevoerd tussen [persoon 1] en een ander. De discussie ging over verdachte en (de bejegening van) de kinderen van verdachte. Daarbij heeft verdachte [persoon 1] horen zeggen “breng grote wapens”. Vervolgens is verdachte met het vuurwapen in het voorpand van zijn trui naar buiten richting [persoon 1] gelopen. Hij heeft [persoon 1] aangeroepen en tegen hem gezegd dat het vandaag de laatste keer is geweest dat [persoon 1] zijn kinderen heeft aangeraakt en dat het genoeg was. Verdachte heeft het vuurwapen in zijn trui doorgeladen en op [persoon 1] geschoten.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte bewust de confrontatie met [persoon 1] heeft opgezocht. De verklaring van verdachte dat hij slechts richting [persoon 1] liep om te kijken en luisteren naar de discussiërende personen, terwijl hij had gehoord dat hij door een van die personen met de dood werd bedreigd acht de rechtbank niet geloofwaardig. Uit hetgeen verdachte tegen [persoon 1] heeft gezegd, blijkt de intentie van verdachte om de situatie te beëindigen. Uit de omstandigheid dat verdachte het vuurwapen in zijn trui, dus buiten het zicht en binnen handbereik, heeft gehouden toen hij naar buiten liep en de omstandigheid dat het vuurwapen schietklaar was, leidt de rechtbank af dat verdachte het vuurwapen niet ter afschrikking had meegebracht, maar met het doel dit te gebruiken.
Naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderlinge samenhang bezien kunnen de genoemde gedragingen worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen, die blijk geven van een vooropgezet plan om de situatie, waarin [persoon 1] het volgens verdachte op zijn kinderen gemunt had, te beëindigen door op [persoon 1] te schieten.
Verdachte heeft voldoende tijd gehad voor bezinning, namelijk vanaf het moment dat hij het vuurwapen bij zich hield toen [persoon 1] de wijk in kwam of – ten minste – vanaf het moment dat verdachte zich in de woning bevond en besloot naar buiten te gaan om [persoon 1] te confronteren. Hij heeft aldus gelegenheid gehad om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, waaronder de aanmerkelijke kans dat als verdachte op [persoon 1] zou schieten, [persoon 1] daardoor zou overlijden. Gelet op de omstandigheid dat verdachte van korte afstand en gericht op [persoon 1] zijn semi-automatisch vuurwapen heeft leeggeschoten, heeft verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard.
De rechtbank heeft acht geslagen op aanwijzingen voor de mogelijkheid dat het handelen van verdachte, zoals ook de verdediging heeft betoogd, het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, en mitsdien acht geslagen op mogelijke contra-indicaties voor voorbedachte raad. Door de verdediging is gewezen op dergelijke aanwijzingen, te weten dat verdachte werd blootgesteld aan een plotseling ontstane situatie van dreiging en dat de confrontatie niet door verdachte was te voorzien. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat [persoon 1] een vuurwapen droeg en dit aan hem toonde en dat hij in reactie daarop heeft geschoten. Die verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte deze verklaring niet direct, doch eerst in een later stadium van het onderzoek heeft afgelegd, terwijl het voor de hand had gelegen dat, als verdachte een wapen bij [persoon 1] had gezien, hij hiervan meteen melding had gemaakt. Aan de verklaring van [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), die met verdachte is meegelopen naar [persoon 1] , en heeft verklaard bij [persoon 1] een wapen te hebben gezien, kent de rechtbank op dit punt geen bewijskracht toe, nu [persoon 4] wisselend heeft verklaard over welk onderdeel van het wapen hij heeft gezien, wat voor wapen het was en op welke wijze het wapen zichtbaar werd.
De verklaring van [persoon 5] , die na het schietincident vanuit een slaapkamerraam zou hebben gezien dat een onbekende man, komend vanaf de [adres 2] , een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liet vallen, biedt geen ondersteuning voor de juistheid van de verklaring van verdachte.
Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte anderszins werd blootgesteld aan een plotseling ontstane situatie van dreiging. Uit de stukken blijkt dat [persoon 1] – weliswaar fel – reageerde en zich omdraaide op aanroepen van verdachte. Mogelijk heeft verdachte dat als dreigend ervaren. Echter, nu verdachte, gezien zijn conflictueuze verleden met [persoon 1] , bekend was met de houding en reputatie van [persoon 1] en hij had gehoord dat [persoon 1] vlak daarvoor geagiteerd over hem sprak, kon de reactie van [persoon 1] niet plotseling en onverwacht voor verdachte zijn.
Voorts volgt uit de door de rechtbank vastgestelde en hierboven geschetste toedracht niet dat verdachte vlak voor of ten tijde van de schietpartij bang was dat hem op dat moment iets zou worden aangedaan, maar dat hij de situatie, die hem niet zinde, wilde beëindigen.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet kan worden bewezen verklaard, nu niet is komen vast te staan dat verdachte heeft gepoogd [persoon 2] met voorbedachte raad van het leven te beroven. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [persoon 2] zou overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. De rechtbank weegt daarbij de volgende omstandigheden mee.
Verdachte heeft op de openbare weg, in een woonwijk, terwijl daar een feestje gaande was en veel mensen zich op straat bevonden, met een semi-automatisch vuurwapen elf maal op [persoon 1] geschoten. Hij heeft dat gedaan, terwijl zich op korte afstand van [persoon 1] , in de schootsrichting ook anderen bevonden, waaronder [persoon 2] . Het is een feit van algemene bekendheid dat op het moment dat je met een vuurwapen schiet, er een aanmerkelijke kans is dat personen in de schootsrichting dodelijk geraakt worden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen heeft hij die aanmerkelijke kans dan ook aanvaard.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte heeft gepoogd [persoon 2] – voorwaardelijk – opzettelijk van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Ten tijde van de schietpartij stond ter hoogte van [adres 2] de Opel Vectra van [persoon 3] geparkeerd. Aan dit voertuig is door rechercheurs van de Forensische Opsporing een lakbeschadiging geconstateerd die positief is getest op lood. Aangever heeft twee kleine deuken en twee verkleuringen van de lak geconstateerd. Gelet op de aard van de schade, de positie van de auto ten opzichte van de plaats waar verdachte schoten heeft gelost en de verklaring van [persoon 3] dat hij zijn auto onbeschadigd heeft achtergelaten, kan het niet anders dan dat de schade het gevolg is van een of meer door verdachte geloste schoten. Hetgeen hiervoor met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde aangaande het voorwaardelijk opzet van verdachte is overwogen, dient mutatis mutandis te worden toegepast op het onder 3 ten laste gelegde.
Derhalve acht de rechtbank bewezen dat verdachte – voorwaardelijk – opzettelijk en wederrechtelijk de auto van [persoon 3] heeft beschadigd.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 2 impliciet primair is ten laste gelegd, te weten de poging tot moord, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 4 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachte raad [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels in de richting van die [persoon 1] geschoten waardoor die [persoon 1] in het hoofd en de borst werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 1] is overleden;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 4 mei 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in de richting van het lichaam van die [persoon 2] heeft geschoten;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 4 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Opel, gekentekend [kenteken 1] , toebehorende aan [persoon 3] , heeft beschadigd door met een vuurwapen kogels te schieten, waarna een aantal hulzen is afgeketst op die auto.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen bevinden zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde:
1.
Een proces-verbaal meldkamergesprek van 6 mei 2014 (doorgenummerde pagina’s 46-51).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in een gesprek tussen de mobilofonist en verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2014 heeft verdachte contact opgenomen met de meldkamer van de eenheid Amsterdam.
MK: Noodlijn politie, wat is er aan de hand?
VD: Politie, u spreekt met [verdachte] .
VD: Ik heb, rustig, ik heb iemand neergeschoten.
VD: Ik kon het niet meer hebben.
MK: Wat is het adres waar de politie naartoe moet?
VD: [adres 1] .
MK: Ok. En wat is jouw naam?
VD: [verdachte] , [verdachte] .
MK: Ok. Wat is je geboortedatum [verdachte] ?
VD: [geboortedatum 1] .
MK: Ok. En is er iemand gewond?
VD: ja, waar ligt hij?
VD: Die ligt buiten.
MK: Hoe heet het slachtoffer? Weet je hoe hij heet?
VD: Ja, die heet [persoon 1] .
MK: Kan je dat voor mij spellen?
VD: Ik weet het niet, [persoon 1] ofzo.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2014 (doorgenummerde pagina’s 27‑28).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2014 omstreeks 03.15 uur hoorde ik middels de mobilofoon dat politie-eenheden werden gestuurd naar [adres 2] ter hoogte van perceel [nummer] te Amsterdam alwaar zou zijn geschoten. Ik zag dat er een man op de grond lag. De man vertoonde geen tekenen van leven meer.
Ik zag dat een man naar mij toe kwam lopen. Ik zag dat hij enigszins mank liep. Ik hoorde de man zeggen dat hij aan zijn been gewond was. Ik zag dat na enige minuten ambulancepersoneel ter plaatse kwam en dat zij kennelijk medische handelingen begonnen te verrichten. Ik zag dat deze handelingen vrij snel werden gestaakt. Ik hoorde een van de ambulancemedewerkers tegen mij zeggen dat de man die op de grond lag was overleden en dat zij verder niets meer konden doen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 mei 2014 (doorgenummerde pagina’s 60-69).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, afgelegd op 4 mei 2014, zakelijk weergegeven:
Mijn kinderen werden geterroriseerd door hem
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1] ). Mijn kinderen moeten het niet ontgelden. Mijn kinderen moeten veilig zijn. Ik heb mij twee maanden opgesloten. Het is geknapt. We waren buiten aan het zitten, dat was gisteravond rond 23.00 uur. Er was een feestje aan de overkant. Ik hoorde dat de [bijnaam persoon 1] naar binnen was. Die jongens noemen hem [bijnaam persoon 1] , maar dat is [persoon 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1] ). Toen kwam [persoon 1] weer buiten. Die buurjongen liep naar hem toe. Hij probeerde [persoon 1] te kalmeren en hem te laten stoppen. Ik heb een camera die naar de parkeerplaats staat gericht. Ik hoorde [persoon 1] praten. Ik hoorde via de tv dat hij zei: “Neem grote dingen mee. Geen kleine dingen, geen speelgoed”. Ik hoorde dat mijn buurjongen zei: “Knal mij maar voor mijn kop”. Ik zag dus op de camera dat hij op de parkeerplaats nabij mijn tuin stond. [persoon 1] stond op het pleintje. Ik heb tegen hem gezegd dat het vandaag de laatste keer is geweest, dat het genoeg was. Ik heb mijn pistool gepakt, dat ik in mijn zakken had zitten. In die zakken heb ik het pistool doorgeladen. Ik heb geschoten. Ik zag hem weer opstaan. Ik ging gewoon door.
Ik zat buiten en hij kwam met veel vertoon weer in de wijk. Ik ben naar binnen gegaan en heb het pistool bij mij gehouden. Ik heb whiskey en cognac gedronken.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 4 mei 2014 (doorgenummerde pagina’s 16-19).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
Ergens tussen 03.00 uur en 03.30 uur kwam ik bij het huis waar het feestje was op [adres 2] . Buiten, bij een soort van kinderspeelplaats tussen [adres 1] en [adres 2] , stond een groep mensen heftig te discussiëren. Ik stond met [persoon 1] aan de zijde van [adres 2] en zag dat er een man aan kwam lopen. De man stond ongeveer 4-5 meter bij ons vandaan. Ik zag en hoorde dat de man [persoon 1] aanriep. Ik zag dat [persoon 1] reageerde en in de richting van de man liep. Ik zag dat de man een pistool in zijn hand hield en zag en hoorde dat hij gericht op [persoon 1] schoot. Ik merkte dat ik aan de voorzijde van mijn rechterbeen een natte broek kreeg en dat ik dus geraakt was. Ik heb in totaal minstens vijf maar mogelijk wel acht schoten gehoord. Daarna merkte ik dat de achterzijde van mijn broek ook nat was en toen wist ik dat de kogel door mijn been was geschoten. Op een gegeven moment kon ik niet meer blijven staan door de pijn.
Bij deze doe ik aangifte van poging tot doodslag/zware mishandeling tegen de schutter en stel ik hem volledig aansprakelijk voor mijn geleden schade.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
5.
Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer 2014110407-17 van 26 mei 014 (ongenummerde pagina’s).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2014 werd door ons een forensisch onderzoek verricht in verband met een doodslag/moord gepleegd op zondag 4 mei 2014 te 03:26 uur. Het onderzoek werd verricht op de openbare weg [adres 2] te Amsterdam . Ten behoeve van de identificatie van het slachtoffer werd door ons, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , een dactyloscopisch signalement vervaardigd.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014110407-20 van 5 mei 2014 (ongenummerde pagina’s).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant J.D. Teer, zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2014 werd door [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , allen technisch rechercheur, een dactyloscopisch signalement vervaardigd van het stoffelijk overschot van een man, vermoedelijk genaamd: [persoon 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1982 te [geboorteplaats] . Dit dactyloscopisch signalement heb ik vergeleken met het dactyloscopisch signalement ten name van [persoon 1] , zoals dit voorkomt onder biometriedossier nummer: 310001623104 in het geautomatiseerde vingerafdrukken- en handpalmensysteem HAVANK.
Bij de vergelijking van de vingerafdrukken op het dactyloscopisch signalement van het stoffelijk overschot met de vingerafdrukken op het dactyloscopische signalement van [persoon 1] , heb ik uitsluitend dactyloscopische overeenkomsten waargenomen, zonder onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Hierdoor staat vast dat beide dactyloscopische signalementen werden vervaardigd van dezelfde persoon.
7.
Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 13 mei 2014 opgemaakt door A. Maes en drs. R. Georgieva, beiden arts en patholoog (doorgenummerde pagina’s 16-30 van de bijlage NFI/Forensisch laboratorium).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Overledene: [persoon 1] , [geboortedatum 2] 1982. De overledene is overleden te [adres 2] in Amsterdam op 4 mei 2014 omstreeks 03.30 uur.
Er waren zeventien schotletsels aan het lichaam, bij leven opgelopen. Er werden twee kogels in het lichaam aangetroffen. Aan het lichaam werden tien schotkanalen herleid. Er waren twee schotkanalen door het hoofd, met daarbij perforatie van grote en kleine hersenen en van de hersenstam. De bovenste holle ader bevond zich in een van de schotkanalen en er was daarbij veel bloed in de rechterborstholte verloren. Het overlijden wordt zonder meer verklaard door hersenfunctie-verlies ten gevolge van schotverwondingen door het hoofd. Massaal bloedverlies als gevolg van de schotletsels door de borst hebben aan het overlijden bijgedragen.
[persoon 1] is overleden als gevolg van meermalen bij het leven opgelopen schotverwondingen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
8.
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 6 mei 2014 opgemaakt door drs. M. Balai, forensisch arts (doorgenummerde pagina 125).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende [persoon 2] . Datum incident: 4 mei 2014. Er is een schotverwonding geweest met in en uitschotopening. Letsels: rechter bovenbeen, voorzijde, schotverwonding, diameter ongeveer 1 cm; rechter bovenbeen, achterzijde, schotverwonding, afmetingen van 2,5 bij 1,5 cm.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
9.
Een proces-verbaal van aangifte van 7 mei 2014 (doorgenummerde pagina’s 99-100).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3] , zakelijk weergegeven:
Op 2 mei 2014 heb ik mijn auto geparkeerd aan de [adres 2] ter hoogte van [nummer] te Amsterdam . Ik heb mijn auto hier zonder schade geparkeerd. Op 3 mei 2014 zag ik dat mijn auto nog steeds zonder schade geparkeerd stond.
Op 4 mei 2014 omstreeks 03.30 uur heeft er bij mij voor de deur een schietincident plaatsgevonden. Door rechercheurs van de Forensische Opsporing werd schade aan mijn auto geconstateerd, vermoedelijk ten gevolge van het schietincident. De schade is vermoedelijk ontstaan door afketsende patronen, dan wel hulzen. Aan de linker achterkant van de auto zitten twee kleine deuken en op de achterklep zitten twee verkleuringen op de lak, vermoedelijk van de warmte. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Voertuig: personenauto, merk Opel, kenteken [kenteken 1] .
10.
Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer 2014110407-17 van 26 mei 2014 (ongenummerde pagina’s).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Op zondag 4 mei 2014 werd door ons een forensisch onderzoek verricht in verband met een doodslag/moord gepleegd op zondag 4 mei 2014 te 03:26 uur. Het onderzoek werd verricht op de openbare weg [adres 2] te Amsterdam .
Ter hoogte van nummer [nummer] stond een personenauto van het merk Opel Vectra, kenteken [kenteken 1] , geparkeerd, met de voorzijde in de richting van de voordeur van nummer [nummer] . Wij troffen nabij de Opel Vectra hulzen aan. Op de Opel Vectra zagen wij linksachter op het spatscherm, net boven de wielkast, een lakbeschadiging van ongeveer 1 bij 1 centimeter. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb de beschadiging met behulp van een indicatieve test voor schotbeschadigingen getest. Deze test was positief op lood.
11.
Een aanvullend proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer 2014110407-63 van 26 november 2014 (ongenummerde pagina’s).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Dit aanvullend proces-verbaal is opgemaakt naar aanleiding van een schietincident op 4 mei 2014 op de openbare weg [adres 2] ter hoogte van huisnummer [nummer] . Van het onderzoek op de plaats delict op 4 mei 2014 werd door ons proces-verbaal opgemaakt onder nummer 2014110407-17.
Wij troffen 12 hulzen aan. Op het spatscherm, linksachter, van een Opel Vectra, die geparkeerd stond ter hoogte van [adres 2] , zagen wij een ricochet. De beschadiging zou veroorzaakt kunnen zijn door een kogel. De beschadiging was ontstaan door een projectiel.

8.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

8.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep op noodweer(exces) gedaan. Hij heeft betoogd – kort en zakelijk weergegeven – dat aannemelijk is dat [persoon 1] een vuurwapen droeg en de confrontatie met verdachte zocht, waarna verdachte uit doodsangst heeft geschoten. Verdachte kon onder de gegeven omstandigheden niet anders. Verdachte verkeerde in shocktoestand en is blijven schieten. De stelling dat het blijven schieten voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging, voornamelijk angst, wordt ondersteund door het rapport van het NIFP, waarin het handelen uit angst en boosheid wordt verklaard.
8.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie meent dat aan verdachte geen beroep op noodweer(exces) toekomt. Het is niet aannemelijk geworden dat [persoon 1] een wapen droeg. De verklaring van [persoon 5] is daarvoor onvoldoende. Dat verdachte in een shocktoestand verkeerde, is gesteld, maar niet onderbouwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces wordt niet gehonoreerd. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Dat sprake was van een noodweersituatie, inhoudende dat [persoon 1] in zijn broeksband een wapen droeg en zijn shirt omhoog trok en zijn arm bewoog in de richting van dat wapen, is, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet aannemelijk geworden. Uit het dossier kan ook overigens niet worden afgeleid dat sprake was van een ogenblikkelijke of ogenblikkelijk dreigende wederrechtelijke aanranding zoals door verdachte beschreven.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals vervat onder de bewijsmotivering, komt aan verdachte geen beroep op noodweerexces toe. Het beroep wordt weerlegd door de bewezenverklaring van moord.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond dan wel schulduitsluitingsgrond is aldus niet aannemelijk geworden. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of verdachte uitsluit. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Verdachte is ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren met aftrek van voorarrest. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het ontnemen van een leven de hoogste strafbedreiging kent, dat in dit geval sprake is geweest van een executie en dat dit heeft plaatsgevonden op de openbare weg, hetgeen strafverzwarend dient te werken. Verdachte is eerder, weliswaar langer geleden, meerdere malen veroordeeld tot lange gevangenisstraffen voor geweldsdelicten, waaronder moord. Bij verdachte is een stoornis geconstateerd, die volgens deskundigen in enige mate het gedrag van verdachte heeft beïnvloed. De officier van justitie kan zich niet vinden in de conclusie van de deskundigen.
Voorts acht de officier van justitie van belang dat verdachte geen enkel inzicht in de verwerpelijkheid van zijn daden heeft getoond. Mede gezien de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd, acht de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 jaren met aftrek van voorarrest passend.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – bij strafoplegging – rekening te houden met alle omstandigheden in deze zaak, waaronder de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft de laatste zeven à acht jaren voor zijn kinderen gezorgd, hij beschouwde de veiligheid van zijn kinderen als zijn grootste zorg. Het recidivegevaar wordt door de onderzoekers niet als hoog ingeschat. Het is met name afhankelijk van situationele factoren. De onderzoekers achten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, maar zien uitdrukkelijk geen aanleiding voor het opleggen van een TBS-maatregel. Uit alles blijkt dat het herhaaldelijk dreigend optreden van [persoon 1] uiteindelijk in belangrijke mate de oorzaak is geweest voor de fatale gebeurtenissen. Ook moet worden meegewogen dat verdachte na de schietpartij zelf de politie heeft gebeld en zich onmiddellijk heeft aangegeven. De raadsman acht de eis van de officier van justitie disproportioneel en ongefundeerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 4 mei 2014 heeft verdachte de 31-jarige [persoon 1] van het leven beroofd door vanaf korte afstand een semi-automatisch vuurwapen op hem leeg te schieten. [persoon 1] heeft geprobeerd aan de aanval te ontkomen door van verdachte weg te lopen, maar verdachte is al schietend achter het slachtoffer aangelopen. [persoon 1] is minimaal 10 keer geraakt en aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht van eenieder, het recht op leven, en heeft daarmee geen enkel respect getoond voor het menselijk bestaan. Dit feit op zichzelf rechtvaardigt, zo niet eist – blijkens de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd – onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van zeer lange duur.
Verdachte heeft – desgevraagd – telkenmale herhaald dat zijn handelen een reactie was op het ‘terroriseren’ van zijn kinderen door [persoon 1] . Verdachte heeft zijn handelen aldus gegrond op zijn vaderschap, maar desalniettemin geen enkele rekenschap gegeven van het vaderschap van het slachtoffer.
De dood van [persoon 1] heeft bij alle nabestaanden groot en onomkeerbaar leed veroorzaakt. De moeder, broer en zus van [persoon 1] hebben ter terechtzitting geëmotioneerd verklaard geschokt, verbitterd en onherstelbaar beschadigd te zijn. De slachtofferverklaringen geven blijk van hun gevoelens van onmacht en verdriet. De aanwezigheid ter terechtzitting van een groot aantal familieleden en vrienden van het slachtoffer geeft aan dat de dood van [persoon 1] ook in bredere kring een schok teweeg heeft gebracht. Überhaupt is aannemelijk dat door een dergelijk ernstig feit in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid worden veroorzaakt.
Daarbij spelen de omstandigheden waaronder het feit is begaan een grote rol. Verdachte heeft in een woonwijk, terwijl daar net een feestje ten einde was gekomen en meer mensen zich op straat bevonden, een semi-automatisch wapen getrokken en daarmee op het slachtoffer, die omgeven werd door anderen, een groot aantal kogels afgevuurd. Zulk handelen brengt een groot risico met zich, welk risico zich heeft geopenbaard. Immers is [persoon 2] door een kogel in zijn been geraakt. De kogel heeft zijn dijbeen doorboord. De gevolgen zijn ook voor [persoon 2] groot: pijn, ongemak en een langdurige herstelperiode. Voorts heeft [persoon 2] blijkens zijn slachtofferverklaring ruim drie maanden na de schietpartij nog last van de psychische gevolgen.
Met betrekking tot verdachte is een triple rapportage opgesteld. Blijkens de betreffende Pro Justitiarapportage van 19 januari 2015 is bij verdachte vastgesteld dat sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale en theatrale trekken. Dit beïnvloedde in enige mate het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De beïnvloedingsmogelijkheden worden, gezien verdachtes persoonlijkheid, zijn motivatie en zijn leeftijd, ingeschat als beperkt, aldus de deskundigen.
De rapporteurs merken echter ook op dat verdachte gedurende het onderzoek beperkt openheid van zaken heeft gegeven. Onwelgevallige zaken zijn door verdachte weggemaakt of ontkend of volledig geschoven naar zijn ‘voorbije’ criminele leven. Bovendien heeft hij informatie van derden met betrekking tot zijn voorgeschiedenis niet beschikbaar willen maken voor de onderzoekers. In hoeverre boosheid en krenking een rol hebben gespeeld bij het overgaan tot geweld is daardoor niet volledig aan het licht gekomen tijdens het onderzoek. De deskundigen merken desalniettemin op dat verondersteld kan worden dat sprake is geweest van forse boosheid. Verdachte werd bedreigd in zijn rol van verzorgende en beschermende vader, aan welke rol hij de afgelopen jaren vrijwel zijn volledige identiteit heeft ontleend. Toen [persoon 2] niet alleen verdachte maar ook zijn kinderen ging lastig vallen, waarbij sprake was van angst en verdriet bij de kinderen van betrokkene, had verdachte het gevoel te falen. Het is mogelijk dat boosheid en agressie hieromtrent zo hoog hebben kunnen oplopen dat het uiteindelijk, op de avond van het ten laste gelegde, tot een uitbarsting is gekomen. Verdachtes krenkbaarheid zorgt in algemene zin voor een verhoogd risico op agressie en geweld. Situationele factoren, zoals bij het ten laste gelegde conflict met [persoon 2] spelen een grote rol bij het recidiverisico. Situationele factoren kunnen betrokkene in zijn zelfbeeld bedreigen, hetgeen kan bijdragen aan gevoelens van boosheid en agressie. De rapporteurs zijn van mening dat de stap naar ernstig geweld dan nog een grote stap is, op grond waarvan zij het risico op herhaling voortkomend uit de stoornis inschatten als weliswaar verhoogd, maar nog altijd niet hoog.
Gelet op de houding en verklaring van verdachte ter terechtzitting, ziet de rechtbank – het voorgaande in ogenschouw genomen – aanleiding om in grotere mate dan geadviseerd rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Daar staat tegenover dat de rechtbank het recidiverisico hoger inschat, nu situaties als die waaronder de schietpartij zich heeft voorgedaan zich vaker in het leven van verdachte kunnen voordoen.
Al het voorgaande moet worden bezien tegen de achtergrond van het justitiële verleden van verdachte. Hoewel verdachte heeft verklaard afstand te hebben genomen van de criminaliteit kan de rechtbank niet buiten beschouwing laten dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2015 – reeds meerdere malen is veroordeeld voor geweldsdelicten, zij het lang geleden, waaronder eenmaal voor een vergelijkbaar misdrijf. Aan verdachte is voor dat misdrijf een relatief lichte straf opgelegd. Daarnaast werd aan hem een TBR-maatregel opgelegd, welke maatregel een behandelverplichting omvatte. Ondanks dat verdachte kennelijk een behandeling heeft doorlopen, heeft verdachte zich nogmaals schuldig gemaakt aan een zeer ernstig gewelddelict, waarbij aan een ander het leven is ontnomen.
Klaarblijkelijk hebben de eerder opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen er niet toe geleid dat verdachte zich heeft onthouden van het plegen van geweldsdelicten. In ieder geval heeft de TBR-maatregel, met als doel speciale preventie, onvoldoende effect gehad. Nu sprake is van een hoog recidiverisico op gewelddadig en antisociaal gedrag en er thans geen behandeling is geïndiceerd, acht de rechtbank uitsluitend langdurige, onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming passend en geboden.
De rechtbank kan zich echter niet vinden in hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en zal – gelet op al het voorgaande – in afwijking van die vordering aan verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.

10.Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, opgenomen op de beslaglijst onder nummers 1 tot en met 7, zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, opgenomen op de beslaglijst onder nummers 9 tot en met 26, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van al deze voorwerpen, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen, het bewezen geachte is begaan en die gezamenlijkheid van voorwerpen van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet dan wel het algemeen belang.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, opgenomen op de beslaglijst onder nummers 8 en 27, zullen aan verdachte worden geretourneerd.

11.De vorderingen van de benadeelde partijen

11.1
[moeder van persoon 1] , moeder van [persoon 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, [moeder van persoon 1] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, als nabestaande van [persoon 1] , rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade als volgt.
Anders dan de raadsman van verdachte acht de rechtbank de vordering voor een groot deel toewijsbaar. Weliswaar is niet elke uitgave met stukken onderbouwd, maar dat is volgens vaste jurisprudentie niet vereist. De volgende schadeposten acht de rechtbank redelijk en voldoende onderbouwd en zullen worden toegewezen.
Lijkbezorging
  • Uitvaartkosten: 2661,10 euro (factuur 1);
  • Onderhoudsbijdrage begraafplaats: 1263,50 euro (factuur 2);
  • Kosten aflegvereniging (het gereed maken van het slachtoffer voor de uitvaart): 375 euro (factuur 3);
  • Overlijdensbericht radio apintie: 300 euro vanaf (5-4 tot 15-4-15) Suriname;
  • Overlijdensberichten radio mart: 250 euro vanaf (5-4 tot 15-4-15) Amsterdam;
  • Overlijdensberichten radio stanvaste: 280 euro vanaf (5-4 tot 15-4-15) Rotterdam;
  • Dankbetuiging apintie stanvaste mart: 250 euro vanaf (19-5 tot 23-5-15) incl. aankondiging “aitie dei”;
  • Huur begrafenisauto voor vervoer nabestaanden: 545 euro;
  • Vuurwerk ten tijde van de uitvaart: 200 euro;
  • Huur tent/stoelen: 550 euro;
  • DVD-opname uitvaart: 250 euro;
  • Dia uitvaart: 100 euro;
  • T-shirts met opdruk “rip [persoon 1] ”: 400 euro (totaal 200 shirts);
  • Catering ritueel gedenkfeest “Singi netie”: 170 euro
Diverse kosten direct verband houdende met de lijkbezorging:
 Albert Heijn/slager: 273,99 euro
 Lidl/Dirk vd br/orientel/wah nam: 338,68 euro
Ten aanzien van de overige schadeposten overweegt de rechtbank als volgt.
Het gevorderde bedrag ter vergoeding van de kosten voor de aanschaf van een grafsteen is niet onderbouwd. De rechtbank zal bij wijze van voorschot een bedrag van € 1.500,00 toewijzen.
De overige gevorderde kosten verband houdende met de lijkbezorging acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
De gevorderde vergoeding voor gederfd levensonderhoud wordt niet toegewezen, nu niet met stukken is onderbouwd dat de benadeelde partij door [persoon 1] (voor een deel) in haar levensonderhoud werd voorzien en de vermindering van het arbeidsloon van benadeelde partij niet kan wordt aangemerkt als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor rechtsbijstand overweegt de rechtbank dat het een benadeelde partij in beginsel vrij staat te kiezen voor gefinancierde rechtsbijstand. Dit is een keuze die niet aan de benadeelde partij kan worden tegengeworpen mits deze kosten niet exorbitant hoog zijn. De rechtbank dient de gevorderde kosten te beoordelen naar maatstaven van subsidiariteit en proportionaliteit.
Door de benadeelde partij is een voorschot van € 5.000,00 gevorderd ter vergoeding van de kosten voor de rechtsbijstand. De rechtbank acht dat bedrag disproportioneel hoog, in aanmerking genomen de hoogte van de totale vordering en het geldende liquidatietarief zoals dat in strafzaken wordt gehanteerd. De rechtbank zal de vergoeding voor rechtsbijstand toewijzen tot een bedrag dat aansluit bij genoemd liquidatietarief. Zij kent voor het opstellen van de vordering en het geven van een toelichting op die vordering ter terechtzitting in totaal drie punten toe. Gelet op de hoogte van de vordering minus de gevorderde advocaatkosten, te weten (€ 37.190,17 – € 5.000,00 =) € 32.190,17, sluit de rechtbank aan bij het liquidatietarief van € 579,00 per punt. De rechtbank begroot de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand daarom op (3 x € 579,00 =) € 1.737,00.
De vordering kan aldus worden toegewezen tot een bedrag van € 11.444,27 (elfduizend vierhonderd vierenveertig euro en zevenentwintig cent) ter vergoeding van materiële schade.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [moeder van persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Dat geldt niet voor de kosten die de benadeelde partij in verband met rechtsbijstand heeft gemaakt, nu deze niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade. De rechtbank zal daarom een schadevergoedingsmaatregel opleggen gelijk aan het toegewezen bedrag minus de kosten voor rechtsbijstand, te weten (€ 11.444,27 – € 1.737,00 =) € 9.707,27.
11.2
[persoon 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij, [persoon 2] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade als volgt.
De vordering is ten aanzien van de materiële schade voldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag van € 786,00 ter vergoeding van de materiële schade zal dan ook worden toegewezen. Het bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden gematigd tot € 2.000,00.
Blijkens de geneeskundige verklaring van 27 juni 2014 was [persoon 2] drie weken na de schietpartij nog steeds gewond en beperkt in zijn doen en laten. Hij heeft gedurende die drie weken pijnstillers geslikt. Uit de genoemde letselverklaring blijkt dat een langdurige herstelperiode wordt verwacht. Het is voor de rechtbank onduidelijk of de situatie van [persoon 2] intussen is geconsolideerd. Uit de slachtofferverklaring van [persoon 2] , gedateerd op 6 augustus 2014, kan worden afgeleid dat [persoon 2] ook toen nog gevolgen ondervond van de schietpartij. De rechtbank heeft geen zicht op hoe de situatie van [persoon 2] sindsdien is verbeterd of verslechterd. Zij zal de schade daarom begroten tot de laatstgenoemde datum.
De gevorderde immateriële schadevergoeding voor psychische schade is ten dele gegrond op het feit dat de benadeelde partij zijn vriend heeft zien sterven. Op die grond kan de vordering niet worden toegewezen, nu affectieschade in het Nederlands rechtssysteem niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ook ten aanzien van de shockschade kan geen vergoeding worden toegekend, omdat de vordering op dat punt onvoldoende is onderbouwd.
Op grond van de gevolgen van het onder 2 bewezen geachte feit voor [persoon 2] tot 6 augustus 2014 acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 2.000,00 passend.
De vordering kan aldus worden toegewezen tot een bedrag van € 2.786,00 (tweeduizend zevenhonderd en zesentachtig euro), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 mei 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
11.3
[persoon 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, [persoon 3] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 544,50 (vijfhonderd en vierenveertig euro en vijftig cent) ter vergoeding van materiële schade aan de auto van de benadeelde partij redelijk en voldoende onderbouwd. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 287, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het al voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet primair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
moord;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
poging tot doodslag;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
STK Beker
STK Beker
2.00 STK Beker
STK Rookwaar, Marlboro
STK Beker
STK Verpakkingsmateriaal, blikje
2.00 STK Beker
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
9. STK Pistool, Glock
10. STK Huls
11. STK Huls
12. STK Huls
13. STK Huls
14. STK Munitie, kogelpunt
15. STK Munitie, kogelpunt
16. STK Munitie, kogelpunt
17. STK Munitie, kogeldelen
18. STK Huls
19. STK Huls
20. STK Huls
21. STK Huls
22. STK Huls
23. STK Huls
24. STK Huls
25. STK Munitie, kogelpunt
26. STK Munitie, kogelpunt
Gelast de teruggave aan verdachte van:
8. STK USB-stick (memorykaart)
27. STK Zaktelefoon, Nokia
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [moeder van persoon 1] , wonende op het adres [adres, te plaats] toe tot een bedrag van € 11.444,27 (elfduizend vierhonderd vierenveertig euro en zevenentwintig cent).
Veroordeelt verdachte aan [moeder van persoon 1] , voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij, [moeder van persoon 1] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, [moeder van persoon 1] , te betalen de som van € 9.707,27 (negenduizend zevenhonderd en zeven euro en zevenentwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 83 (drieëntachtig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 2] , wonende op het adres [adres, te plaats] toe tot een bedrag van € 2.786,00 (tweeduizend zevenhonderd en zesentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 mei 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] , voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij, [persoon 2] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, [persoon 2] , te betalen de som van € 2.786,00 (tweeduizend zevenhonderd en zesentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 mei 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 3] , wonende op het adres [adres, te plaats] toe tot een bedrag van € 544,50 (vijfhonderd en vierenveertig euro en 50 cent).
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] , voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, [persoon 3] , te betalen de som van € 544,50 (vijfhonderd en vierenveertig euro en 50 cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2015.