4.2.2Het oordeel over het onder 1, 2 primair en 4 primair ten laste gelegde
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis bespreekt de rechtbank eerst feit 2 primair en vervolgens feit 1 en feit 4 primair.
In de tenlastelegging worden bij feit 2 drie beleggers met name genoemd, te weten [persoon 1] en [bedrijf 2 Holding] (hierna: [bedrijf 2 Holding]), [persoon 2] (de rechtbank begrijpt en hierna: [persoon 2]) en [persoon 3] (hierna: [persoon 3]). Uit het dossier blijkt dat hun positie niet wezenlijk afwijkt van die van andere beleggers, die voor een deel ook als getuige zijn gehoord. Hieruit kan worden afgeleid dat WWO jegens alle beleggers vergelijkbare werkwijzen heeft toegepast. Het totaal aantal geregistreerde klanten van WWO bedraagt ongeveer 1.150. Niettemin zullen alleen de verklaringen van de drie zojuist genoemde beleggers worden besproken met het oog op de mogelijke bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
De door WWO bij beleggers gewekte indruk
WWO heeft zich gepresenteerd als een bonafide bemiddelaar in aandelen. Zij richtte zich niet tot professionele beleggers, maar tot particulieren. WWO heeft met die beleggers een relatie opgebouwd, door hen in de loop van jaren met grote regelmaat te benaderen. Zij wekte bij die beleggers op het moment waarop zij hun beleggingsbeslissing namen, de indruk dat de door haar aangeboden aandelen werden verkocht voor de werkelijke waarde, te weten de aan hen voorgespiegelde koerswaarde op dat moment. Bovendien werd de indruk gewekt dat er een redelijke verwachting was dat die aandelen snel in waarde zouden stijgen en een goed rendement zouden hebben.
Door gebruik te maken van termen, die refereren aan de gereguleerde handel in op een beurs genoteerde aandelen, is de indruk gewekt dat het om een belegging zou gaan die ook weer op het door de koper gewenste moment te gelde gemaakt zou kunnen worden. In de informatiebrochure (
customer information brochure)en de daarmee overeenstemmende inhoud van de website van WWO wordt diezelfde indruk gewekt.
Hierbij heeft WWO de indruk gewekt in de in de dagvaarding genoemde periode gevestigd te zijn op de Britse Maagdeneilanden en te werken vanuit Londen, terwijl de werkzaamheden in werkelijkheid aanvankelijk zowel vanuit Amsterdam als London plaatsvonden en die werkzaamheden vanaf mei 2006 volledig vanuit Amsterdam plaatsvonden. Post werd vanuit Amsterdam eerst verstuurd naar Engeland, daar gefrankeerd en verder verzonden. Het telefoonnummer op de Britse Maagdeneilanden was doorgeschakeld naar Amsterdam.
Aan beleggers is door het toezenden van facturen, waarop een fee vermeld was van niet meer dan 2%, de indruk gewekt dat WWO niet meer aan de transactie verdiende dan die fee. Die indruk werd versterkt, door het feit dat de beleggers hun inleg moesten overmaken op een bankrekening die was gesteld op naam van de onderneming waarvan zij aandelen kochtenen door de bereidheid van WWO bij grotere aankopen over die fee te onderhandelen.
WWO heeft de bij de beleggers gewekte indruk, dat de aandelen in waarde zouden stijgen, op verschillende manieren versterkt. Ten eerste heeft zij gewezen op de websites van die bedrijven, de daarop geplaatste berichten en de door die bedrijven uitgegeven aandeelhoudersbrieven, en heeft zij die berichten aan de beleggers voorgehouden.Die berichten hielden kort gezegd in, dat het goed ging en dat de verwachting was dat het nog beter zou gaan.Klanten werden regelmatig opgebeld (in de ten laste gelegde periode voornamelijk door verdachte), waarbij die berichten aan hen werden voorgehouden en zij het advies kregen aandelen bij te kopen. Ten tweede heeft WWO de suggestie gewekt te kunnen beschikken over
inside information, inhoudende dat er een waardestijging te verwachten was, al dan niet door het volgen van een bepaalde gedragslijn als aandeelhouder. Ten derde heeft WWO die indruk versterkt door te verwijzen naar de koers van de aandelen.
Door dit alles heeft WWO de indruk gewekt een bonafide bemiddelaar in aandelen te zijn, bij wie aandelen worden gekocht tegen de marktwaarde, met de verwachting deze via haar op enig moment ook tegen de marktwaarde weer zouden kunnen worden verkocht.
Doel beleggers: rendement
Het is van algemene bekendheid dat beleggers in aandelen, welke strategie zij ook kiezen, beleggen in aandelen om die aandelen op een zeker moment weer te kunnen verkopen en daarmee rendement te behalen, en dat zij een bepaald aandeel niet zouden kopen als zij van te voren wisten dat dit niet of slechts met verlies weer zou kunnen worden verkocht. Dit is zo vanzelfsprekend dat aan geen van de getuigen de vraag is gesteld, of zij de aandelen die zij hebben gekocht ook zouden hebben gekocht als zij van te voren zouden hebben geweten dat zij die niet of slechts met zeer groot verlies weer zouden kunnen verkopen.
De in de tenlastelegging genoemde beleggers hebben na ontvangst van een factuur voor de door hen gekochte aandelen de daarop vermelde geldbedragen naar de op de factuur aangegeven bankrekening overgeschreven als koopprijs voor die aandelen.Uit hetgeen ze hebben verklaard kan worden afgeleid, dat zij in ieder geval de bedoeling hadden de aandelen op enig moment te verkopen en daarmee winst te behalen. Zij hebben op dit punt het volgende verklaard.
[bedrijf 2 Holding]
De investeringen leken beter dan op de gewone beurs. En de aandelen zouden veel stijgen als je vanaf het begin meedeed, volgens WWO.
U vraagt mij wat er over de aandelen door ‘Witter Walwyn’ is gezegd. Er is gezegd dat ze zich goed zouden ontwikkelen, dat het goed zou gaan met die bedrijven.
[persoon 2]
In 2001/2002 belde Witter Walwyn voor de eerste keer en vertelde over het zakelijk idee met kleuterscholen/crèches en hij vertelde verder over een waardestijging van 5 tot 20 USD in een paar jaar.
[persoon 3]
[naam 1] claimed that Witter Walwyn was a brokerage that brought forward developing companies. (…) He introduced the company called [bedrijf 3 Inc.] (…) He said that the share price was steadily rising and was at about US$ 5 at the time of the conversation. It was expected to continue to rise.
Hoewel geen van deze getuigen expliciet verklaart bij WWO te hebben belegd vanwege het te verwachten rendement, is uit het feit dat zij melding maken van de winstkansen die WWO aan hen heeft voorgespiegeld af te leiden dat dit voor hen ook de reden is geweest om via WWO te beleggen.
Zowel de bedrijven waarin werd geïnvesteerd, als de aandelen in die bedrijven bestaan werkelijk en de gekochte aandelen werden ook daadwerkelijk door WWO aan de kopers geleverd. De werkelijkheid was echter op de volgende punten anders dan de gewekte indruk.
-
koerswaarde was niet reëel
De aandelen hadden een waarde van nominaal $ 1 per stuk en werden verkocht voor een hogere waarde, in het geval van [bedrijf 3 Inc.] bijvoorbeeld voor bedragen uiteenlopend van $ 5 tot $ 10,35.Dit werd gepresenteerd als de koers van het aandeel ten tijde van de aankoop door de belegger. Geen van de aandelen waarin WWO handelde was genoteerd op enige beurs. Dat had tot gevolg dat de eisen die aan een beursnotering worden gesteld ten aanzien van het verstrekken van financiële informatie voor de betrokken bedrijven niet gold. Wel was een deel van de bedrijven genoteerd op de zogenaamde Pink Sheets. Dit houdt evenwel in dat handelaren opgave kunnen doen van een onderhandse verkoop van die aandelen. Dit kan echter geen betrouwbare indicatie van de werkelijke waarde zijn, als er slechts geringe vraag is naar het aandeel enerzijds en het aanbod in verhouding tot de hoeveelheid uitstaande aandelen beperkt wordt gehouden anderzijds.Beide was naar hierna zal blijken het geval. Verdachte heeft verklaard dat er weinig handel was in het aandeel [bedrijf 3 Inc.].Er was dus weinig vraag naar dit aandeel. Het aanbod werd laag gehouden door het bedrijfsbeleid van WWO, dat er op gericht was zo veel mogelijk te voorkomen dat aandelen verkocht zouden worden.
Of de bedrijven waarvan de aandelen verkocht werden ook daadwerkelijk de aan de beleggers medegedeelde positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt, is niet onderzocht. Ook als dat zo zou zijn, leidt dat echter op grond van de hierna te noemen omstandigheden (vooral het afromen) nog niet tot de conclusie dat de door WWO aangeboden aandelen daadwerkelijk de door haar genoemde waarde hadden en bovendien uitzicht boden op een goede koersontwikkeling, zodat deze uiteindelijk met een zodanige winst verkocht zouden kunnen worden dat een (goed) rendement ontstond.
-
afromen
Uit een interne boekhoudinstructieen uit de geconstateerde geldstromenkan worden afgeleid dat de ontvangen inleg van beleggers werd afgeroomd. De beleggers moesten de betalingen voor de aangekochte aandelen storten op verschillende buitenlandse bankrekeningen die direct aan WWO gerelateerd waren of die op naam van de Amerikaanse bedrijven stonden, waarin de beleggers was verteld dat zij zouden investeren.Vervolgens werd het grootste deel van hun inleg doorbetaald aan met WWO verbonden bedrijven dan wel aan [medeverdachte 1] en [verdachte].Van de betalingen door beleggers in 2006 en 2007 van totaal $ 9,4 miljoen is ongeveer $ 4,3 miljoen aan [medeverdachte 1] ter beschikking gekomen en ongeveer $ 900.000 aan [verdachte].
Uit het feit dat er op de hiervoor beschreven wijze werd afgeroomd, volgt reeds dat de aan beleggers voorgespiegelde koers geen reële was. Als de bedrijven waarin werd geïnvesteerd immers in staat zouden zijn hun nieuw uitgegeven aandelen op de markt aan belangstellenden te verkopen voor bijvoorbeeld $ 5 of zelfs $ 10,35per stuk, is er geen reden te bedenken waarom zij in plaats daarvan die aandelen zouden verkopen aan WWO en voor slechts 20% of 25% van de marktwaarde.
-
bestaan bedrijfsactiviteiten
Of de bedrijven waarvan WWO de aandelen verhandelde daadwerkelijk noemenswaardige bedrijfsactiviteiten ontplooiden, is niet onderzocht. Op grond van het dossier bestaat hierover twijfel. Van elk van de bedrijven waarvan WWO aandelen verkocht (behalve [bedrijf 1]) was [persoon 4] de bestuurder. [persoon 5] heeft verklaard dat de bedrijven van [persoon 4] waardeloos waren.
Ik heb toen zelf onderzoek gedaan en het bleek mij dat [persoon 4] geld van de aandeelhouders in ontvangst nam, maar feitelijk geen echt bedrijf opbouwde.
Met uitzondering van het feit, dat het bordspel waarbij [bedrijf 3 Inc.] betrokken was, daadwerkelijk bestaat, is uit onafhankelijke bron geen enkele bevestiging gevonden van het bestaan van bedrijfsactiviteiten, laat staan van de daarin jegens beleggers geschetste (gerealiseerde dan wel te verwachten) positieve ontwikkelingen. Nu zoals gezegd op dit punt behoudens het bovenstaande geen onderzoek is gedaan, zal de rechtbank het mogelijk niet of nauwelijks bestaan van bedrijfsactiviteiten niet aan de beslissing ten grondslag leggen.
-
bedrijfsbeleid gericht op tegengaan verkoop aandelen door beleggers
Ten tijde van de verkoop van aandelen aan beleggers werd de indruk gewekt dat de aandelen ook desgewenst via WWO door hen weer verkocht zouden kunnen worden. [persoon 3] verklaart bijvoorbeeld: “
In het algemeen werd de indruk gewekt dat de aandelen gewoon verhandelbaar waren.”Ook kan dit worden afgeleid uit de informatie die bij het aangaan van de beleggingsrelatie werd verstrekt, zoals de “Client trading account agreement”, waarvan artikel 1 luidt: “
This agreement contains the terms governing an account(s) in any name for the purchase and sale of securities and bonds.” en artikel 5: “
The buy and sell order …”. Ook verklaren verschillende getuigen dat zij een kopie van de certificaten van gekochte aandelen ontvingen en dat het origineel bij WWO achterbleef.Ook hierdoor werd de indruk gewekt dat WWO betrokken zou willen zijn bij een verkoop.
Gebleken is echter dat het bedrijfsbeleid van WWO erop was gericht zo veel mogelijk te voorkomen dat aandelen verkocht zouden worden. Dat is door verdachte ter terechtzitting erkenden vindt bevestiging in het dossier. Hiertoe stonden verschillende
scriptster beschikking.Dit waren door [medeverdachte 1] geschreven standaardteksten die door [verdachte] gebruikt moesten worden in de door hem met de beleggers te voeren gesprekken. Zo was er een script inhoudende dat het verstandig is het advies van de deskundige beleggingsadviseur van WWO op te volgen en niet te laat te kopen of te vroeg te verkopen. Een ander script houdt in dat de strategie van WWO is om te profiteren van
strength in numbersen de gehele collectieve positie in een keer te verkopen.Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat de belegger soms ook werd weerhouden van verkoop met het argument, dat er een betere opbrengst zou zijn te behalen door de juiste gelegenheid om te verkopen af te wachten, bijvoorbeeld een op handen zijnde fusie.Soms werd de belegger verteld dat er geen kopers waren.Ook kwam het voor dat de schijn werd gewekt dat de verkoop in gang werd gezet. De belegger werd de keus gegeven tussen een
market-orderen een
limit-order. De meeste beleggers kozen op advies van WWO voor een limit-order en hun werd dan verteld, dat er voor de door hen bepaalde prijs nog geen verkoop had plaatsgevonden.Dit bedrijfsbeleid is door verdachte ter zitting bevestigd.
Het feit dat WWO niet overging tot verkoop op de vrije markt is verklaarbaar, omdat dat zou onthullen dat de aandelen onverkoopbaar dan wel vrijwel waardeloos waren. Voor zover klanten al geld hebben terugontvangen, is dat mogelijk gebeurd door aandelen van een klant die wilde verkopen te doen stellen op naam van een klant die wilde kopen.Van prijsvorming op de vrije markt is in dat geval geen sprake. Ook zou WWO uit haar vermogen de koopprijs terug hebben kunnen betalen. Of het ook ooit tot verkoop van de aandelen op de vrije markt is gekomen, is niet onderzocht; de rechtbank acht dat hoogst onwaarschijnlijk.
-
vestigingsplaats, valse namen
WWO heeft de indruk gewekt in de in de dagvaarding genoemde periode gevestigd te zijn op de Britse Maagdeneilanden en te werken vanuit Londen, terwijl de werkzaamheden in werkelijkheid eerste vanuit zowel Londen als Amsterdam en later uitsluitend vanuit Amsterdam plaatsvonden.De rechtbank acht aannemelijk dat het doel van deze geheime vestigingsplaats en ook het gebruik van valse namen (waaronder [naam 2] voor [medeverdachte 1]) was om de opsporing van de activiteiten en om verhaal door gedupeerden te bemoeilijken. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat de voorgewende vestigingsplaats bedoeld was om de indruk te wekken dat het ging om een ter zake kundige en bonafide beleggingsadviseur.
-
2% fee
Aan beleggers is door het toezenden van facturen, waarop een fee vermeld was van niet meer dan 2%, de indruk gewekt dat WWO niet meer aan de transactie verdiende dan die fee. Die indruk werd versterkt door het feit dat de beleggers hun inleg moesten overmaken op een bankrekening die was gesteld op naam van de onderneming waarvan zij aandelen kochtenen door de bereidheid van WWO over die fee bij grotere aankopen te onderhandelen.In werkelijkheid werd, zoals hiervoor vermeld ,de inleg afgeroomd en kwam deze grotendeels toe aan WWO.
Aan de beleggers is bij hun verhoren door de politie of de rechter-commissaris niet voorgehouden, dat hun inleg op genoemde wijze werd afgeroomd. Wel is hen voorgehouden welke provisie aan verdachte toekwam, te weten percentages variërend van 7% tot 25%. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij die provisies heeft ontvangen.Geen van de beleggers, die met dit gegeven is geconfronteerd, heeft verklaard dat hij, als hij met die provisie bekend zou zijn geweest, ook zou hebben belegd bij WWO. De in de tenlastelegging genoemde beleggers hebben op dit punt het volgende verklaard.
[bedrijf 2 Holding]
U vraagt mij of er ook een vergoeding door ‘Witter Walwyn’ in rekening werd gebracht. Ja, ze berekenden een commissie van 2%, maar soms was het ook wat minder.
[verbalisant] toont een document met de naam D112, dat laat zien hoeveel geld [verdachte] verdiende aan de zaak van 1,2 miljoen, 227.000 USD.
[persoon 1] wordt heel boos als hij begrijpt hoeveel [verdachte] heeft verdiend door hem te bedriegen. Hij voelt zich op zijn minst erg dom.
[recherche] – Had u geïnvesteerd als u wist hoeveel [verdachte] aan de zaak verdiende.[persoon 1] – Natuurlijk niet.
[persoon 2]
Over de commissie is gesproken in die zin dat hij 2% zou bedragen, maar dat die lager zou zijn als er grotere beleggingen werden gedaan. Ik heb ook een prospectus van ‘Witter Walwyn’ gehad, waarin dat staat vermeld. Ik weet niet meer wanneer ik die prospectus heb ontvangen. Hij is hoogstwaarschijnlijk verstuurd in de envelop, waar ik hem nu in heb zitten. Op die envelop staat een datumstempel van 10 oktober 2007. Ik zie trouwens dat op de achterkant van die envelop een afzenderadres van de Britse Maagdeneilanden is vermeld.
Op vragen van de officier van justitie, mr. J. Mooijen, antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of, als de commissie van ‘Witter Walwyn’ in werkelijkheid niet 1% of 2% geweest zou zijn, maar 10% procent, ik ook met hen zaken zou hebben gedaan. Nee, zeker niet.
[persoon 3]
heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat niet expliciet is gesproken over de vergoeding die WWO in rekening bracht. Op de afrekeningen was te zien dat ze een bedrag in rekening brachten van 3%. De rechter-commissaris wijst [persoon 3] erop dat hij eerder gesproken heeft over 2%. Dit percentage stemt ook overeen met het bewijsstuk dat [persoon 3] toont. [persoon 3] verklaart: “
Ik vond het in ieder geval een aanvaardbaar bedrag.” Later wordt hem voorgehouden dat verdachte een commissie van 25% heeft gehad voor de verkoop aan hem. [persoon 3] verklaart dan: “
U vraagt mij of als ik geweten had dat er dergelijke bedragen aan commissie werden gerekend, ik nog zaken had gedaan met ‘Witter Walwyn’. Zeker niet.”
-
waardestijging van de aandelen
Zoals hierboven is uiteengezet, kan reeds uit de afroming van 75% à 80% van de inleg van de beleggers nog onmogelijk sprake zijn van een renderende belegging. De bij beleggers gewekte indruk, dat de aandelen in waarde zouden stijgen door positieve persberichten, inside information en door de door WWO genoemde koersenkunnen daarom geen ander doel hebben gehad dan de beleggers de indruk te geven dat zij een goede belegging hadden gedaan en dat niet de verkoop maar juist het vasthouden van de aandelen tot de hoogste opbrengst zou leiden. Dat deze persberichten en de met de beleggers gedeelde inside information op waarheid berustten, is niet uit onafhankelijke bron bevestigd en gezien hetgeen hierboven is vermeld over de bedrijfsactiviteiten van de betrokken ondernemingen onwaarschijnlijk (mogelijk met uitzondering van de aandelen [bedrijf 1]).
De gestelde koersen zijn voor een deel van de verhandelde aandelen geheel oncontroleerbaar, nu daarin geen enkele notering was, voor een deel was er een notering op de hiervoor reeds genoemde Pink Sheets, maar was de omzet gering, zodat dit geen betrouwbare prijsindicatie kon zijn, nog daargelaten dat de notering berustte op de enkele mededeling van handelaren. Gezien wat overigens in dit dossier over de werkwijze van [persoon 4] en WWO bekend is, kan niet worden uitgesloten dat dit handelaren zijn geweest uit de kringen van [persoon 4] of WWO.
Als beleggers van de hiervoor genoemde omstandigheden op de hoogte zouden zijn geweest, zouden zij tot geen andere conclusie hebben kunnen komen dan dat de door WWO aangeboden aandelen niet de voorgespiegelde waarde hadden, maar geen of hooguit een zeer veel lagere waarde, zodat zij daarop onmogelijk winst zouden kunnen maken en zouden zij van aankoop hebben afgezien.
Uit het voorafgaande kan worden afgeleid dat WWO haar klanten heeft bewogen tot afgifte van de aan hen in rekening gebrachte koopsommen van de aan hen verkochte aandelen.
In de tenlastelegging worden de wettelijke oplichtingsmiddelen in vier feitelijke gedragingen uitgewerkt:
- voorwenden dat de ingelegde bedragen daadwerkelijk zouden worden geïnvesteerd in de bedrijven waarvan de beleggers aandelen kochten;
- voorwenden dat de verdiensten van WWO niet meer dan 2% van het geïnvesteerde bedrag zouden zijn;
- het voorwenden van een andere dan de werkelijke vestigingsplaats en het gebruik van de valse naam [naam 2];
- het nalaten mede te delen dat de eenmaal aangekochte aandelen niet of nauwelijks meer verkoopbaar waren.
Geen van beleggers heeft verklaard dat de identiteit van de aan WWO verbonden personen een reden is geweest om te beleggen bij WWO. Dat betekent dat causaal verband tussen deze onwaarheid en het beleggen ontbreekt. Dit oplichtingsmiddel kan dan ook niet worden bewezen.
Uit het voorafgaande volgt dat de door WWO aangenomen hoedanigheid van bonafide bemiddelaar in aandelen een valse hoedanigheid was. Het aannemen van een valse hoedanigheid is ten laste gelegd, maar de wijze waarop dat zou zijn gedaan is niet nader in feitelijke gedragingen uitgewerkt, zodat op dit punt geen bewezenverklaring mogelijk is.
Samenweefsel van verdichtselen en listige kunstgrepen
Uit het voorafgaande kan worden afgeleid dat WWO en [verdachte] met listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels de klanten hebben bewogen tot afgifte van de aan hen in rekening gebrachte koopsommen van de aan hen verkochte aandelen.
Het afromen in combinatie met de facturen waarop een fee van 2% was vermeld, leidt tot bewezenverklaring van de eerste twee ten laste gelegde gedragingen, die met elkaar samenhangen. Het afromen betekent immers enerzijds dat veel meer dan 2% aan elke transactie werd verdiend (de tweede gedraging) en heeft er anderzijds toe geleid dat de door de beleggers betaalde koopsommen niet zoals hun was voorgewend werden geïnvesteerd (de eerste gedraging). Onder investeren moet in dit verband worden verstaan, dat het door de belegger ingelegde geld daadwerkelijk ten goede komt aan het bedrijf waarvan hij de aandelen koopt. Vast staat dat het ingelegde geld van beleggers uiteindelijk grotendeels niet bij die bedrijven terecht kwam.
Hoewel er een getuige is die verklaart dat het feit dat de werkelijke vestigingsplaats werd verhuld de integriteit raakt, heeft geen van beleggers verklaard dat de vestigingsplaats of de identiteit van de aan WWO verbonden personen een reden is geweest om te beleggen bij WWO. Dat betekent dat causaal verband tussen deze onwaarheden en het beleggen ontbreekt. De derde gedraging kan daarom niet bewezen worden verklaard.
De vierde gedraging kan wel worden bewezen, nu het een ervaringsregel is dat beleggers in aandelen – indien zij niet op het tegendeel worden gewezen – ervan uitgaan dat zij die aandelen, als zij dat wensen, ook weer kunnen verkopen. Zoals hiervoor overwogen, zou het beleggers van aankoop hebben weerhouden mede te delen dat verkoop niet of nauwelijks mogelijk zou zijn. Het nalaten van die mededeling, tegen de achtergrond van de wel voorgespiegelde positieve verwachtingen, heeft beleggers bewogen tot afgifte van de koopsom van de aangeboden aandelen, die zij zeker niet zouden hebben betaald als zij juist waren ingelicht over de verkoopmogelijkheden. Anders gezegd, het bedrijfsbeleid van WWO was dat verkoop zo veel mogelijk werd ontraden en gefrustreerd, omdat verkoop op grote schaal niet mogelijk was tegen de koers die beleggers werd genoemd, omdat de aandelen in werkelijkheid die (markt)waarde - reeds door de afroming - niet hadden. De oplichting kon alleen lucratief zijn voor WWO indien en voor zover de beleggers hun aandelen niet zouden kunnen verkopen. De beleggers zijn bewogen tot aankoop van aandelen die zij niet gekocht zouden hebben als hun niet de essentiële informatie over de verkoopbaarheid van die aandelen zou zijn onthouden.
Wetenschap verdachte; medeplegen
De hierboven omschreven werkwijze van WWO en [medeverdachte 1] moet worden aangemerkt als oplichting. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de rol van verdachte hierin zodanig is geweest, dat hij als medepleger moet worden beschouwd. Dit vereist dat verdachte bekend was met de oplichting en dat zijn rol kan worden gezien als nauwe en bewuste samenwerking met WWO en [medeverdachte 1]. De rechtbank weegt de volgende omstandigheden mee:
- Het is verdachte geweest die met de drie in de dagvaarding genoemde personen in de ten laste gelegde pleegperiode contact heeft gehad en aan hen aandelen heeft verkocht; hij heeft bovendien in de pleegperiode contacten gehad met vele andere klanten en een omzet behaald van ongeveer $ 7 miljoen.Hij heeft daarmee belangrijke uitvoeringshandelingen verricht.
- Verdachte was ervan op de hoogte dat niet, zoals de beleggers dachten, op grond van de hen toegezonden factuur een fee van 2% werd ingehouden, maar dat WWO er beduidend meer aan verdiende. In de eerste plaats volgde dat uit het feit dat hij aanvankelijk 7%, later 10 % en in bepaalde gevallen zelfs 17,5% of zelfs 25% commissie ontving.Daar komt bij dat hij bekend was met de luxe levensstijl van [medeverdachte 1], die buitengewoon gul was en die naar zijn inschatting miljoenen bezat.Verdachte heeft moeten begrijpen dat een en ander niet uit een normale
renumeration feevan de vennootschappen waarvan de aandelen verkocht werden afkomstig kon zijn en dat alleen al uit het feit dat hij een dergelijke provisie ontving volgde dat de beleggers werden opgelicht.
- Verdachte was er van op de hoogte dat voor zover er in de aandelen die hij verkocht al een notering was, er in die aandelen nauwelijks handel was.Hij moest dus weten dat de koers niet reëel was.
- Verdachte heeft de hem voorgelegde scripts, persberichten et cetera nimmer op welke wijze dan ook gecontroleerd. Hij adviseerde over de aankoop van aandelen zonder te beschikken over de financiële gegevens van de vennootschappen waarvan hij aandelen verkocht.
- Verdachte moet voorts hebben geweten op grond van het feit, dat hij verschillende scripts moest toepassen om beleggers te weerhouden van het verkopen van hun aandelen en de hem bekende bedrijfspolicy om verkopen zoveel mogelijk tegen te gaan, dat van een normale en bonafide belegging geen sprake was. Dat is te meer het geval nu die scripts met elkaar in tegenspraak waren en hij dus moet hebben geweten dat het daarin gestelde niet op waarheid kon berusten.
- Verdachte was er van op de hoogte dat de beleggers misleid werden ten aanzien van de vestigingsplaats van WWO en dat jegens de beleggers stelselmatig valse namen werden gebruikt, waaronder de naam [naam 2] in plaats van [medeverdachte 1].
- Uit een met [medeverdachte 1] gevoerde telefoongesprek is af te leiden dat [medeverdachte 1] en verdachte ([verdachte]) het hebben over [bedrijf 2 Holding]. Het gesprek luidt voor zover hier van belang als volgt:
[verdachte]: He sold his father’s company, that his father started up in 1951, and he sold it two years ago.
[medeverdachte 1]: So, he inherited the money.
[verdachte]: Yeah.
[medeverdachte 1]: So, he is just pissing it all away, that’s perfect.
[verdachte]:(laughing) Uhm...
[medeverdachte 1]: We are gonna end up with his father’s empire.
[verdachte]: We ’ll have our own empire.
Hoewel verdachte aan dit gesprek de uitleg heeft gegeven, dat hij alleen opgetogen was omdat [bedrijf 2 Holding] meer geld bleek te hebben dan hij dacht, kan de rechtbank aan dit gesprek geen andere uitleg geven dan dat beide gesprekspartners het voornemen hadden zoveel mogelijk aandelen aan [bedrijf 2 Holding] te verkopen, terwijl zij wisten dat die geen reële waarde hadden, zodat dat tot het einde van het imperium van [bedrijf 2 Holding] zou leiden en zij in zijn plaats zijn geld en dus zijn imperium zouden verwerven.
- Verdachte was gewaarschuwd. WWO stond op een waarschuwingslijst over boilerrooms van de
lrish Financial Services Regulatory Aythority.Hij heeft willens en wetens de hem ter beschikking staande informatie niet onderzocht.
Uit het voorafgaande blijkt dat verdachte te kwader trouw was en dat hij ervan op de hoogte was dat de beleggers werden opgelicht. De rol van verdachte in die oplichting is gedurende de ten laste gelegde pleegperiode een essentiële geweest, nu hij in overwegende mate de contacten met klanten heeft onderhouden en hun de aandelen heeft verkocht. Dat die rol essentieel is, blijkt ook uit de omvang van de daarvoor ontvangen provisie. Uit het voorafgaande kan al met al worden afgeleid dat verdachte als medepleger kan worden beschouwd, die in nauwe en bewuste samenwerking met WWO en [medeverdachte 1] de oplichting heeft gepleegd.
Afkomstig uit enig misdrijf
De rechtbank heeft bij het onder 2 primair ten laste gelegde overwogen dat verdachte samen met een ander drie beleggers heeft bewogen tot afgifte van grote geldbedragen door middel van oplichting. Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring van deze oplichting komt en verdachte daarvoor commissie ontving, is deze commissie uit misdrijf verkregen. De commissie is door omzetting van de betalingen van beleggers ontstaan. Dit betekent dat deze commissie middellijk uit oplichting afkomstig is.
Verdachte werkte vanaf 1 september 2006 bij WWOen op 5 november 2007 is hij aangehouden.In de tussenliggende periode ontving hij tijdens zijn werkzaamheden voor WWO commissie van 7% tot 25% van de behaalde verkoop.Deze verkoop zag niet alleen op de drie in feit 2 genoemde beleggers.
Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen een selectie van beleggers te maken met betrekking tot het ten laste leggen van de oplichting. Uit het dossier blijkt dat de werkwijze van WWO er in het algemeen op gericht was beleggers onder valse voorwendselen te bewegen tot afgifte van geldbedragen. Dit was niet anders ten aanzien van niet in de tenlastelegging genoemde beleggers. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat alle commissie die verdachte heeft ontvangen uit door hem medegepleegde oplichting afkomstig is.
Medeplegen van overdragen
Tussen verdachte en [medeverdachte 1] zijn afspraken gemaakt over de betalingen van de commissie. De commissie werd in de regel naar drie buitenlandse bankrekeningen van verdachte overgeboekt. Desgevraagd ontving verdachte voorschotten van [medeverdachte 1] in de vorm van contant geld.Uit het voorafgaande kan worden afgeleid dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met WWO en [medeverdachte 1] bij het overdragen van geldbedragen.
Pleegplaats
Op grond van het dossier wordt aangenomen dat de opdracht tot bovenbedoelde betalingen werd gegeven vanuit Amsterdam, waar WWO en de administratie van WWO waren gevestigden [medeverdachte 1] en verdachte woonden. Bovendien is een deel van de commissie vanaf een Nederlandse bankrekening van [bedrijf 4 Ltd.] naar verdachte overgemaakten is een ander deel contant aan verdachte uitgekeerd in Amsterdam.
Wetenschap en gewoonte
Nu verdachte wist dat zijn verdiensten afkomstig waren uit de door hem medegepleegde oplichting, zoals overwogen onder feit 2 primair, en gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van opzetwitwassen bewezen kan worden. Dat geldt ook voor de verdiensten van de niet ten laste gelegde oplichtingen. Gelet op de frequentie waarmee verdachte commissie ontving, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn mededader van het witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Feit 4 primair
De rechtbank acht het onder 4 primair ten laste gelegd feit bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzittingen het in zijn fouillering aangetroffen document.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.