In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met een babbeltruc. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om hem als dader te identificeren. De zaak betrof meerdere diefstallen uit woningen waarbij de modus operandi van de daders steeds gelijk was. De politie had een opsporingsonderzoek ingesteld na aangiften van slachtoffers, die telkens oudere bewoners waren. De daders gebruikten een smoes over problemen met de verwarming om binnen te komen en af te leiden, waarna zij de bewoners bestalen van hun sieraden en geld.
Tijdens de rechtszittingen op 23 december 2014 en 5 januari 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een gevangenisstraf van 12 maanden had geëist. De verdediging voerde aan dat de verdachte onschuldig was en dat de herkenningen door de slachtoffers niet betrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden niet voldoende specifiek was en dat er te veel twijfel bestond over zijn betrokkenheid bij de diefstallen. De rechtbank wees op de noodzaak van zorgvuldigheid bij het omgaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kon worden geïdentificeerd als de dader van de diefstallen, en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.