ECLI:NL:RBAMS:2015:190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
13-669245-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens diefstal met babbeltruc, onvoldoende bewijs voor identificatie verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met een babbeltruc. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om hem als dader te identificeren. De zaak betrof meerdere diefstallen uit woningen waarbij de modus operandi van de daders steeds gelijk was. De politie had een opsporingsonderzoek ingesteld na aangiften van slachtoffers, die telkens oudere bewoners waren. De daders gebruikten een smoes over problemen met de verwarming om binnen te komen en af te leiden, waarna zij de bewoners bestalen van hun sieraden en geld.

Tijdens de rechtszittingen op 23 december 2014 en 5 januari 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een gevangenisstraf van 12 maanden had geëist. De verdediging voerde aan dat de verdachte onschuldig was en dat de herkenningen door de slachtoffers niet betrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden niet voldoende specifiek was en dat er te veel twijfel bestond over zijn betrokkenheid bij de diefstallen. De rechtbank wees op de noodzaak van zorgvuldigheid bij het omgaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kon worden geïdentificeerd als de dader van de diefstallen, en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669245-14 (Promis)
Datum uitspraak: 19 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het (post)adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 december 2014 en 5 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Raterman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 31 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- 4, althans een aantal, ringen en/of
- een armband en/of
- 100 euro, althans enig geldbedrag,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 16 december 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen;
A
- 2 ringen en/of
- een ketting en/of
- een portemonnee met (ongeveer) 65 euro, althans enig geldbedrag, en/of
- 20 biljetten van 10 euro, althans enig geldbedrag
en/of
B
- een gereedschapskist,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
A
[slachtoffer 2] en/of
B
[slachtoffer 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 10 januari 2014 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen;
- een ring en/of
- een armband en/of
- een horloge,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Inleiding
Naar aanleiding van aangiften ter zake van diefstal uit een woning op 6 februari 2013,
31 oktober 2013 (feit 1), 21 december 2013 (feit 2) en 10 januari 2014 (feit 3) waarbij de modus operandi en het signalement van de twee daders overeenkomsten vertoonden, is door de politie een opsporingsonderzoek gestart. De daders vertelden tegen de niets vermoedende, telkens oudere, bewoners dat er problemen met de verwarming of leidingen in de woning waren. Eenmaal binnen werd aan de bewoners gevraagd of zij de verwarming of leidingen met een vloeistof wilden schoonmaken. De ene dader adviseerde de bewoners om hun gouden sieraden af te doen, omdat de vloeistof het goud kon aantasten, waarna de andere dader de bewoners afleidde en verzocht of zij een biljet van 100 euro konden wisselen voor 2 biljetten van 50 euro. Kort daarna verlieten de daders met een smoes de woning en ontdekten de bewoners dat zij waren bestolen van onder meer hun gouden sieraden. Van de diefstal op 31 oktober 2013 (feit 1) zijn beelden van een beveiligingscamera van een nabijgelegen pand veilig gesteld en deze beelden zijn op 1 april 2014 in een uitzending van het programma Opsporing Verzocht getoond. Foto’s van deze beelden zijn op de website van de politie geplaatst. Aangeefster [slachtoffer 4] (feit 3) heeft de uitzending gezien en de beide mannen herkend als de mannen die ook bij haar in huis zijn geweest. Aan aangeefster [slachtoffer 2] (feit 2) zijn foto’s van de beelden getoond en ook zij herkende de mannen.
In de maand april 2014 is via meerdere informanten bij het team Criminele Inlichtingen (tCI) van de Eenheid Den Haag de navolgende informatie over de daders binnen gekomen:
De oplichters van de bejaarde dames in Amsterdam, afgebeeld op foto 43 en 44 van de website Opsporing Verzocht, herken ik. Die op foto 43 is [persoon 1] en die op foto 44 is [verdachte] van het [woonwagenkamp A] te [plaats].
Hierna heeft de officier van justitie op 17 april 2014 toestemming gegeven om deze verdachten buiten heterdaad aan te houden.
De verdachte heeft verklaard dat hij niets te maken heeft met de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde diefstallen. Hij herkent zich niet op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden en foto 44.
Voor de rechtbank staat vast dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd en ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte één van de twee daders is en wel de kleine, blanke, gezette man met bruin of zwart haar van ongeveer 45 jaar.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Uit de stukken van het dossier is duidelijk geworden dat het verdachte is, die met zijn mededader de kwetsbare oudere slachtoffers telkens met dezelfde babbeltruc en list hebben gedupeerd. Na de uitzending van het programma Opsporing Verzocht en het plaatsen van foto’s op de website van de politie is verdachte herkend door de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]. Hoewel verdachte op de ter terechtzitting van 23 december 2014 getoonde camerabeelden niet goed is te herkennen, zijn er naast de herkenningen van de aangevers en de tCI-informatie ook herkenningen van drie opsporingsambtenaren.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren alsmede oplegging van de door reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat deze hoofdelijk kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
4.3.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar haar pleitaantekeningen, dat verdachte van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft deze feiten uitdrukkelijk ontkend en is zeer stellig dat hij niet de persoon is, welke op de camerabeelden staat afgebeeld.
Verdachte is aangehouden op basis van onder meer een anoniem briefje waarop stond vermeld dat de ‘zaak in Amsterdam’ gepleegd zou zijn door [verdachte] en [persoon 2]. Uit het dossier blijkt vervolgens dat met [verdachte] mogelijk wordt bedoeld: [verdachte] of [persoon 3]. Het onderzoek heeft zich niet op [persoon 3] gericht, terwijl de door de aangevers opgegeven signalementen op belangrijke punten niet overeenkomen met het uiterlijk van verdachte. De aangevers zijn niet geconfronteerd met verdachte. Het overtuigende bewijs kan niet worden afgeleid uit de door de aangevers opgegeven signalementen nu deze op onderscheidende aspecten afwijken van de uiterlijke kenmerken van verdachte.
De verbalisanten hebben na de verhoren van verdachte, waarbij zij hem van dichtbij hebben waargenomen, de camerabeelden bekeken. Zij hebben verdachte gedurende de verhoren goed en doelbewust waargenomen en herkennen verdachte op twee uiterlijke kenmerken, te weten de kaaklijn en het gezette postuur. Dat is te weinig onderscheidend om van een betrouwbare herkenning te kunnen spreken. Bovendien is dit, onder verwijzing naar een vonnis van deze rechtbank van 16 mei 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:BW9154) geen objectieve gang van zaken. De rechtbank Alkmaar (ECLI:NL:RBALK:2011:BP0419) heeft in een vonnis van 11 januari 2011 eveneens overwogen dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan en dat geldt des te meer als die herkenningen, zoals in casu, de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde kunnen aantonen.
In deze zaak valt op dat sprake zou zijn van een duo dat steeds op dezelfde wijze heeft gehandeld. De signalementen van de verschillende getuigen beschrijven steeds ongeveer dezelfde verdachten, waarbij één van de mannen bij herhaling is omschreven als een korte, gezette man met bruin of zwart haar in een kuifje. Dat is ook zo beschreven door aangever [slachtoffer 5], maar ten tijde van het feit waarvan zij slachtoffer was geworden, was verdachte gedetineerd. Dit betreft een contra-indicatie en sluit de mogelijkheid niet uit dat de kleine, gezette dader een ander persoon is geweest.
Tenslotte verzoekt de raadsvrouw de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank betrekt in haar vrijspraakoverwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie en raadsvrouw aangevoerde standpunten.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer als deze herkenningen de belangrijkste bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Daarvan is in dit geval sprake. Immers, beslissend in deze zaak is of verdachte één van de twee mannen is, die te zien is op de camerabeelden.
Door drie verbalisanten, die verdachte op 17 en 18 november 2014 als verdachte hebben gehoord, is verklaard dat zij hem op de camerabeelden van 31 oktober 2013 hebben herkend. Blijkens de processen-verbaal van herkenning is deze herkenning evenwel slechts gebaseerd op de kaaklijn en het gezette postuur. De rechtbank acht deze twee kenmerken onvoldoende specifiek om met een voldoende mate van zekerheid een herkenning op te baseren.
Ter terechtzitting van 23 december 2014 heeft de rechtbank de camerabeelden bekeken en kunnen vergelijken met de aanwezige verdachte. Daarbij zijn door de rechtbank, evenals door de politie, overeenkomsten waargenomen in postuur en kaaklijn tussen de persoon op de camerabeelden en verdachte. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat verdachte de persoon op de beelden is. Echter, de kwaliteit van de beelden is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat verdachte daarin onomstotelijk kan worden herkend. Daarvoor zijn op de beelden onvoldoende onderscheidende kenmerken van de betreffende persoon waar te nemen. De mogelijkheid bestaat dan ook dat een andere persoon met een overeenkomstige lichaamsbouw en kaaklijn de diefstallen heeft gepleegd.
Deze twijfel wordt verder versterkt door de volgende punten:
  • Op 13 februari 2013 heeft aangeefster [slachtoffer 5] aangifte gedaan van diefstal op 6 februari 2013. Aangezien de modus operandi overeenkomsten vertoonde met de ten laste gelegde diefstallen, heeft de politie contact opgenomen met voornoemde [slachtoffer 5]. Nadat [slachtoffer 5] aandachtig de foto’s op de website van www.politie.nl had bekeken, welke foto’s eerder waren vertoond tijdens een uitzending van het programma Opsporing Verzocht op 1 april 2014, verklaarde [slachtoffer 5] dat zij dacht dat dit de mannen waren die de enveloppe met geld uit haar woning hebben gestolen. Nu uit de stukken van het dossier duidelijk is geworden dat verdachte in de periode van 28 december 2012 tot 9 april 2013 gedetineerd was, kan verdachte dit feit niet hebben gepleegd en is dus kennelijk een ander dan verdachte betrokken geweest bij deze diefstal. Dit leidt tot de conclusie dat er kennelijk een persoon is betrokken bij dit soort diefstallen die gelijkenis vertoont met verdachte.
  • Op 15 mei 2014 heeft de politie [plaats] een enveloppe van een anonieme afzender ontvangen, inhoudende onder meer de informatie: zaak 2013269268 A?DAM 2013, woonplaats [plaats], [persoon 2]. Daders [persoon 2] en [verdachte]. De rechtbank stelt vast dat het nummer 2013269268 het proces-verbaal nummer is van de aangifte van [slachtoffer 1] (feit 1). Na onderzoek via de wijkagent te [plaats] kwam op de vraag of hij wist wie er (onder meer) bedoeld zou kunnen worden met [verdachte] van het [woonwagenkamp B] te [plaats] als reactie: [verdachte] of [persoon 3]. De rechtbank stelt vast dat geen nader onderzoek is verricht naar de persoon [persoon 3] en dat derhalve niet kan worden uitgesloten dat voornoemde [persoon 3] als dader betrokken is geweest bij de diefstallen;
  • Voorts is nagelaten de slachtoffers te confronteren met (een foto van) verdachte, al dan niet door middel van een meervoudige (foto)confrontatie. Aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben slechts de mannen op de beelden herkend als de mannen die ook bij hun thuis zijn geweest. Zij hebben niet één van beide mannen geïdentificeerd als verdachte.
  • Evenmin is er enig ander onderzoek verricht zoals bijvoorbeeld forensisch beeldonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut. Dergelijk onderzoek zou meer aanwijzingen kunnen opleveren of de persoon op de beelden wel of niet verdachte is.
4.5.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zijn de benadeelde partijen [slachtoffer 1] (feit 1), [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 3] (feit 2) en [slachtoffer 4] (feit 3), niet-ontvankelijk in de vorderingen

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] (feit 1), [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 3] (feit 2) en [slachtoffer 4] (feit 3), niet ontvankelijk in de vorderingen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 24 december 2014. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2015.