ECLI:NL:RBALK:2011:BP0419

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810442-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herkenning van verdachte op camerabeelden en bewijsminimum in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar op 11 januari 2011, stond de verdachte M. X. terecht op beschuldiging van poging tot overval en diefstal. De zaak kwam voort uit een incident op 9 maart 2010, waarbij een geldloper van een supermarkt in Alkmaar werd bedreigd door twee jongens, waarvan één een mes en de ander een vuurwapen bij zich had. De jongens probeerden de deur van het kantoor van de supermarkt open te duwen en riepen dat het een overval was. De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering, die voornamelijk berustte op de herkenning van de verdachte door twee verbalisanten aan de hand van camerabeelden. De officier van justitie stelde dat de herkenning voldoende bewijs opleverde voor een veroordeling, terwijl de verdediging de betrouwbaarheid van deze herkenningen betwistte.

De rechtbank concludeerde dat de herkenning door verbalisant [verbalisant 2] niet objectief en betrouwbaar genoeg was om als bewijs te dienen. De herkenning door verbalisant [verbalisant 1] werd ook als onvoldoende beoordeeld, omdat de kenmerken die hij gebruikte om de verdachte te identificeren niet specifiek genoeg waren en de omstandigheden van de herkenning niet betrouwbaar waren. De rechtbank stelde vast dat er geen ander bewijs was dat de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot overval kon aantonen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de misdrijven had gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Straf
Parketnummer : 14.810442-10
Datum uitspraak : 11 januari 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[M. X.],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 december 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken voor het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en voorts dat de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf van 2 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft door gebracht;
- hetgeen door de verdachte en door mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam en raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 09 maart 2010 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen in of uit een winkelfiliaal van de [supermarkt] (gelegen aan de [adres], aldaar) geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [onderneming] en/of de [supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of een of meerdere medewerker(s) van de [supermarkt], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of een of meerdere medewerker(s) van de [supermarkt] te dwingen tot de afgifte van geld en/of (een) goed(eren), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [onderneming] en/of de [supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen en/of gewapend met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of een mes, althans een daarop gelijkend (scherp en/of puntig) voorwerp achter die [slachtoffer 1] is/zijn aangelopen en/of - toen die [slachtoffer 1] een (kassa)kantoor van de [supermarkt] was binnengelopen - heeft/hebben getracht de deur van dat/een (kassa)kantoor open te duwen en/of een voet tussen die deur te zetten en/of daarbij dat/een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft/hebben gericht en/of gericht ehouden op die [slachtoffer 1] en/of een of meer van de [supermarkt] medewerker(s)
en/of daarbij geroepen: "Overval, dit is een overval", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2010 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scooter (merk Piaggio), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bij die scooter behorende contactsleutel, zijnde een sleutel tot welk gebruik hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op op een tijdstip in of omstreeks de periode van 14 januari 2010 tot en met 09 maart 2010 in de gemeente Amsterdam en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een scooter (merk Piaggio) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die scooter wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, worden deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. VRIJSPRAAK
3.1. Ten aanzien van feit 1
Op 9 maart 2010 is geprobeerd een ATM geldloper te overvallen die geld kwam afleveren bij de [supermarkt], gelegen aan [adres] te Alkmaar. Op het moment waarop de geldloper door een medewerkster van de [supermarkt] in het kantoor werd binnengelaten, kwamen twee jongens aangerend. Volgens getuigen had één van hen een mes bij zich en de ander een vuurwapen. Er werd geroepen: “overval, dit is een overval”. Eén van de jongens probeerde de deur van het kantoor open te duwen. Nadat de medewerkster van de [supermarkt] en de geldloper de deur van het kantoor wisten te sluiten en te vergrendelen, zijn de daders gevlucht. In eerste instantie probeerden zij op een scooter te vluchten; toen deze niet wilde starten, zijn ze weggerend.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat één van de overvallers een licht getinte man was van ongeveer 18 tot 20 jaar oud met een Noord Afrikaans uiterlijk. De man was ongeveer 1.75 tot 1.80 meter lang en hij droeg een zwarte baseballpet.
Van beide overvallers zijn beeldopnamen gemaakt door de beveiligingscamera van de [supermarkt]. Van deze opnamen zijn fotoafdrukken opgenomen in een digitale nieuwsbrief die wordt uitgegeven door de Dienst Regionale Recherche van het politiekorps Amsterdam-Amstelland. Op 11 maart 2010 heeft verbalisant [verbalisant 1] de afdrukken bekeken en op één van de drie foto’s één van de overvallers herkend als de hem ambtshalve bekende [M. X.], zijnde verdachte. Hij kende verdachte omdat hij in de periode van januari 2006 tot januari 2010 heeft gewerkt op bureau Oud-West, gelegen in een buurt waar verdachte toentertijd woonde en omdat hij hem een keer (op 7 november 2009) had staande gehouden. Verbalisant [verbalisant 1] herkende verdachte op de foto aan zijn ovaalvormige, haast langwerpige gezicht en aan het feit dat hij bijna altijd een baseballpet draagt. Diezelfde dag heeft verbalisant [verbalisant 1] telefonisch contact opgenomen met [verbalisant 2], zijn oud-collega van bureau Oud-West, met de vraag of hij de linkerpersoon op pagina 2 van de desbetreffende nieuwsbrief herkende. Bij het zien van deze foto herkende [verbalisant 2] de man op de foto als één van de broers [X.]. Hij wist echter niet direct wie van de vijf broers [X.] hij herkende. Toen [verbalisant 1] hem vroeg of hem de naam [M.] bekend voorkwam, herkende hij de persoon op de foto als [M. X.], zijnde verdachte. Beide verbalisanten zijn bij de rechter-commissaris als getuige gehoord, waarbij zij hebben verklaard bij hun eerdere herkenningen van verdachte te blijven.
De rechtbank stelt – met de officier van justitie en de raadsman – vast dat het in het dossier aanwezige bewijs van betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde poging tot overval uitsluitend berust op de herkenning van verdachte vanaf de fotoprints door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of deze herkenningen, zoals beschreven in de door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en zoals bevestigd tijdens het verhoor van de verbalisanten door de rechter-commissaris, voldoende zijn voor het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit inderdaad het geval is.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de genoemde herkenningen betwist en vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde bepleit.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer als deze herkenningen – zoals in casu – de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. De rechtbank stelt daarbij vast dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de oprechtheid van de verbalisanten, die hebben verklaard op één van de fotoprints verdachte te herkennen als één van de daders van de poging tot overval. De cruciale vraag is echter of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Ten aanzien van de herkenning door verbalisant [verbalisant 2] is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende objectief en betrouwbaar is om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Verbalisant [verbalisant 1] heeft zijn oud-collega [verbalisant 2] attent gemaakt op de desbetreffende nieuwsbrief en hij is daarbij in zodanige mate sturend opgetreden dat aan de betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 2] in grote mate afbreuk wordt gedaan. [verbalisant 1] heeft immers exact aangegeven welke van de drie foto’s [verbalisant 2] moest bekijken en hij heeft daarbij naar eigen zeggen een opmerking gemaakt in de trant van: volgens mij staat er iemand op die wij kennen of kijk jij eens, volgens mij is dit iemand uit West. Vervolgens
heeft [verbalisant 1] – nadat [verbalisant 2] in de persoon op die foto (slechts) één van de vijf broers [X.] herkende – de naam [M.], de voornaam van verdachte genoemd. Vervolgens reageerde [verbalisant 2] daarop door te zeggen: ja, dat is hem. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft de verbalisant het aldus omschreven: Het kwam in één keer op toen hij die naam noemde, toen wist ik dat het klopte.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank deze herkenning niet gebruiken voor het bewijs.
Ten aanzien van de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] overweegt de rechtbank het volgende.
Verbalisant [verbalisant 1] herkende verdachte op de desbetreffende foto aan zijn ovaalvormige, haast langwerpige gezicht en zijn kaaklijn en aan het feit dat hij bijna altijd een baseballpet draagt. Deze, overigens weinig specifieke, onderscheidende kenmerken zijn op de foto niet duidelijk zichtbaar. Op de foto waarop verbalisant [verbalisant 1] meent verdachte te herkennen, staat een persoon afgebeeld die niet recht de camera inkijkt. Zijn blik is schuin naar beneden gericht. Bovendien draagt hij een baseballpet waardoor een deel van zijn hoofd en met name de voor een persoon vaak kenmerkende haarlijn, aan de waarneming wordt onttrokken. [verbalisant 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de desbetreffende foto die hij destijds bij de herkenning heeft gezien, digitaal was en aanzienlijk scherper dan de fotoprint die in het dossier zit. Dit neemt echter niet weg dat de voorstelling op de foto dezelfde blijft; namelijk een dusdanig beperkte weergave van het gezicht/hoofd van de dader dat een betrouwbare herkenning daardoor wordt bemoeilijkt.
Verbalisant [verbalisant 1] herkende verdachte voorts aan het feit dat hij altijd een baseball-pet draagt. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank geen specifiek, onderscheidend kenmerk. Dit geldt te meer nu verdachte op de verschillende observatiefoto’s in het dossier – die dateren van 23 maart 2010, derhalve korte tijd na de poging tot overval op de [supermarkt] – telkens staat afgebeeld zonder hoofddeksel. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij – anders dan jaren geleden – tegenwoordig geen petjes meer draagt.
Ten slotte stelt de rechtbank vast, dat in deze zaak geen sprake is van een situatie waarin de verbalisant verdachte goed kent in die zin dat hij frequent of langdurig contact met hem heeft gehad. Immers, blijkens zijn verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verbalisant [verbalisant 1] verdachte in de periode van januari 2006 tot januari 2010, in welke periode de verbalisant werkzaam was op bureau Oud-West enige malen zien lopen en daarnaast heeft hij hem een keer, op 7 november 2009 en dus vier maanden voor de bewuste herkenning, staande gehouden.
De enkele herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 1] – aan welke herkenning blijkens het bovenstaande geen volledige overtuigingskracht toekomt – is bij gebreke van ondersteuning in het overige bewijsmateriaal naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de slotsom van betrokkenheid van verdachte bij het onder 1. ten laste gelegde te kunnen onderbouwen.
De rechtbank concludeert op grond van al het voorgaande dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
3.2 Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair:
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat er geen wettig bewijs is voor enige betrokkenheid van verdachte bij het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
4. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2011.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.