ECLI:NL:RBAMS:2015:1780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
C/13/562256 / HA ZA 14-348
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidenten van luchtvaartmaatschappijen inzake kartelvorming en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, zijn verschillende luchtvaartmaatschappijen betrokken in een geschil over vermeende kartelvorming en de daaruit voortvloeiende schadeclaims. De eiser, Stichting Cartel Compensation (SCC), heeft vorderingen ingesteld tegen meerdere luchtvaartmaatschappijen, waaronder Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V. (KLM), Martinair Holland N.V., en Société Air France S.A., met betrekking tot onrechtmatig handelen door het coördineren van brandstoftoeslagen en andere kosten in de periode van 2000 tot 2006. De rechtbank heeft op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in verschillende incidenten die door de gedaagden zijn ingediend, waaronder verzoeken tot voeging, vrijwaring en aanhouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoofdzaak en de vrijwaringszaak met elkaar verbonden zijn en heeft de verzoeken tot voeging toegewezen. De vorderingen van de luchtvaartmaatschappijen om inzage in bepaalde bescheiden te verkrijgen op grond van artikel 843a Rv zijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat deze vorderingen prematuur waren en dat de luchtvaartmaatschappijen onvoldoende hadden aangetoond dat zij deze bescheiden nodig hadden voor hun verweer. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de procedure niet aanhouding behoeft, omdat de luchtvaartmaatschappijen hun conclusies van antwoord kunnen nemen zonder dat de beschikking van de Europese Commissie onherroepelijk is. De kosten van de incidenten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De hoofdzaak en de vrijwaringszaak zijn verwezen naar de rol van 1 april 2015 voor een regiecomparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/562256 / HA ZA 14-348
Vonnis in incident van 25 maart 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING CARTEL COMPENSATION,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident/verzoek artikel 133 Rv,
verweerster in het incident/verzoek artikel 843a Rv, vrijwaring, aanhouding en voeging artikel 222 Rv,
advocaat mr. J. van den Brande,
tegen
1. de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
advocaat mr. J.S. Kortmann,
2. de naamloze vennootschap
MARTINAIR HOLLAND N.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
advocaat mr. J.S. Kortmann,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
DEUTSCHE LUFTHANSA A.G.,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
advocaat mr. R.B. Gerretsen,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LUFTHANSA CARGO AG,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland,
advocaat mr. R.B. Gerretsen,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BRITISH AIRWAYS PLC.,
gevestigd te Harmondsworth, Verenigd Koninkrijk,
advocaat mr. D.J. Beenders,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SOCIETE AIR FRANCE S.A.,
gevestigd te Tremblay en France, Frankrijk,
advocaat mr. drs. D.A.M.H.W. Strik,
7. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SINGAPORE AIRLINES LIMITED,
gevestigd te Singapore, Singapore,
advocaat mr. I.W. Verloren van Themaat,
8. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SINGAPORE AIRLINES CARGO PTE LTD,
gevestigd te Singapore, Singapore,
advocaat mr. I.W. Verloren van Themaat,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident/verzoek artikel 133 Rv,
sub 1, 2 en 6: eiseressen in het incident/verzoek artikel 843a Rv, vrijwaring, aanhouding en voeging artikel 222 Rv,
sub 3, 4, 5, 7 en 8: eiseressen in het incident/verzoek artikel 843a Rv, vrijwaring en aanhouding,
en zaaknummer / rolnummer C/13/561180 / HA ZA 14-288 (vrijwaringszaak) van
1. de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Amstelveen, advocaat mr. J.S. Kortmann,
2. de naamloze vennootschap
MARTINAIR HOLLAND N.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer, advocaat mr. J.S. Kortmann,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SOCIETE AIR FRANCE S.A.,
gevestigd te Tremblay en France, Frankrijk, advocaat mr. drs. D.A.M.H.W. Strik,
eiseressen,
tegen

1.de rechtspersoon naar buitenlands recht DEUTSCHE LUFTHANSA A.G.,

gevestigd te Keulen, Duitsland, advocaat mr. R.B. Gerretsen,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LUFTHANSA CARGO AG,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland, advocaat mr. R.B. Gerretsen,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BRITISH AIRWAYS PLC.,
gevestigd te Harmondsworth, Verenigd Koninkrijk, advocaat mr. D.J. Beenders,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SWISS INTERNATIONAL AIRLINES AG,gevestigd te Basel, Zwitserland, advocaat mr. R.B. Gerretsen,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CARGOLUX AIRLINES INTERNATIONAL S.A.,gevestigd te Sandweiler, Luxemburg, advocaat mr. A. Knigge,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SAS A.B.,
gevestigd te Stockholm, Zweden, advocaat mr. W. Heemskerk,
7. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SCANDINAVIAN AIRLINES SYSTEM DENMARK-NORWAY-SWEDEN,
gevestigd te Stockholm, Zweden, advocaat mr. W. Heemskerk,
8. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SAS CARGO GROUP A/S,
gevestigd te Kastrup, Denemarken, advocaat mr. W. Heemskerk,
gedaagden.
Eiseres in de hoofdzaak zal hierna SCC worden genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak zullen hierna gezamenlijk de luchtvaartmaatschappijen worden genoemd (sub 1, 2 en 6 gezamenlijk KLM c.s. en afzonderlijk KLM, Martinair en AF, sub 3 en 4 en Swiss International Airlines AG gezamenlijk Lufthansa/Swiss, sub 5 BA en sub 7 en 8 gezamenlijk SIA). De overige partijen in de vrijwaringszaak zullen hierna Cargolux en SAS worden genoemd.

1.De procedure

in de hoofdzaak
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 december 2013, met producties,
  • de incidentele conclusie houdende voeging ex artikel 222 Rv, tevens verzoek tot oproeping in vrijwaring, tevens verzoek tot aanhouding, tevens verzoek tot overlegging of afgifte van stukken ex artikel 843a Rv, van KLM c.s. van 25 juni 2014, met producties,
  • de incidentele vordering ex artikel 843a Rv tevens houdende incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring en verzoek tot aanhouding van Lufthansa van 25 juni 2014, met één productie,
  • de incidentele conclusie houdende verzoek tot verlof voor oproeping in vrijwaring, tevens vordering ex artikel 843a Rv, tevens verzoek tot aanhouding van BA van 25 juni 2014, met producties,
  • de incidentele conclusie houdende verzoek tot exhibitie ex artikel 843a Rv tevens verzoek tot aanhouding tevens verzoek tot oproeping in vrijwaring van SIA van 25 juni 2014, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende incidentele vordering tot vervallenverklaring ex artikel 133 Rv van SCC van 23 juli 2014, met producties,
  • de rolbeslissing van 23 juli 2014, waarbij het verzoek van SCC ex artikel 133 Rv is afgewezen,
  • de rolbeslissing van 20 augustus 2014, waarbij pleidooi in de incidenten is toegestaan,
  • het proces-verbaal van de op 5 februari 2015 gehouden comparitie/pleidooien en de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen.
in de vrijwaringszaak
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 april 2014,
  • het proces-verbaal van de op 5 februari 2015 gehouden comparitie/pleidooien en de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen.
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten/verzoeken.

2.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

2.1.
In documenten van diverse mededingingsautoriteiten, waaronder die in de Europese Unie, Australië, Brazilië, Zuid-Afrika en Zuid-Korea en documenten in verband met gerechtelijke procedures in Australië, Canada en de Verenigde Staten van Amerika, is opgenomen dat door betrokken kartelleden hun deelname aan een kartel is erkend en dat tussen de kartelleden, waaronder (volgens SCC) de luchtvaartmaatschappijen, concurrentiebeperkende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot al het vrachtvervoer dat tussen de kartelleden wereldwijd werd verzorgd in grotendeels dezelfde periode, in ieder geval vanaf 2000 - 2006.
2.2.
In een persbericht heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie) opgenomen dat zij in een beschikking van 9 november 2010 heeft geoordeeld dat vanaf december 1999 tot 14 februari 2006 brandstof- en veiligheidstoeslagen zijn gecoördineerd ten aanzien van vluchten van, naar en binnen de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, door diverse luchtvaartmaatschappijen (hierna: de beschikking). Aan elf luchtvaartmaatschappijen, zo is verder opgenomen in dat persbericht, zijn geldboetes opgelegd voor een totaalbedrag van € 799.445.000,-- voor deelname aan een internationaal kartel. De beschikking is tot op heden nog niet gepubliceerd. Tegen deze beschikking is door alle twintig geadresseerden daarvan, met uitzondering van Qantas Airways Limited, beroep ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie.

3.De vorderingen

in de hoofdzaak

3.1.
SCC vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven:
1. te verklaren voor recht dat de luchtvaartmaatschappijen door de introductie, onderlinge afstemming en toepassing van de brandstoftoeslag en de veiligheidstoeslag in de periode van 2000 tot en met 2006 onrechtmatig hebben gehandeld jegens de
shippers;
2. hoofdelijke veroordeling van de luchtvaartmaatschappijen tot betaling van
€ 216.942.546,77 en € 30.991.792,40 alsmede schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
Er zijn brandstoftoeslagen en andere toeslagen aan de afzenders van goederen die luchtvrachtdiensten hebben afgenomen in rekening gebracht via expediteurs, die (volgens SCC) handelen voor rekening en risico van deze
shippers. Een aantal
shippers(hierna: de
shippers) heeft hun vorderingen met betrekking tot het kartel overgedragen aan SCC, als vermeld in de als productie 32 bij dagvaarding overgelegde overdrachtsakten.
3.2.
SCC legt aan haar vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. De luchtvaartmaatschappijen hebben in de relevante periode 2000 - 2006 verboden prijsafspraken gemaakt. Zij maakten deel uit van een wereldwijd kartel dat de introductie, handhaving en toepassing van een brandstoftoeslag en andere toeslagen voor goederenvervoer door de lucht tot doel had (hierna: het kartel). Diverse luchtvaartmaatschappijen hebben inmiddels in nationale procedures (Australië, Brazilië, Zuid-Afrika, Amerika, Canada, Zuid-Korea) erkend dat zij betrokken zijn geweest bij het kartel. De Europese Commissie heeft in haar persbericht bevestigd dat er sprake is van een internationaal kartel en van onderlinge contacten om ervoor te zorgen dat internationale luchtvrachtbedrijven voor alle zendingen een vaste toeslag per kilo berekenden. Een groot aantal partijen heeft schade geleden door de activiteiten van het kartel, onder meer door de brandstoftoeslag die door de kartelleden in rekening werd gebracht boven de ‘
base rate’ voor luchtvrachtdiensten. Deze kosten kwamen ten laste van de afzenders van goederen, die al dan niet door tussenkomst van expediteurs luchtvrachtdiensten hebben afgenomen. Een aantal afzenders (hiervoor en hierna: de
shippers) heeft vorderingen met betrekking tot het kartel overgedragen aan SCC, als vermeld in de als productie 32 bij dagvaarding overgelegde overdrachtsakten. Zowel in het geval dat de
shippersrechtstreeks met de luchtvaartmaatschappijen hebben gecontracteerd als in het geval dat de
shippersen de luchtvaartmaatschappijen gebruik hebben gemaakt van een expediteur, zijn de volledige toeslagen bij de
shippersin rekening gebracht en door hen betaald. Voornoemde handelwijze is in strijd met het kartelverbod als neergelegd in onder meer (thans) artikel 101 VWEU (voorheen artikel 85 respectievelijk artikel 81 EG-verdrag), artikel 6 Mededingingswet en de mededingingswetgeving van andere landen buiten de EU alsmede onrechtmatig in de zin van de artikelen 6:162 BW en 6:163 BW. De
shippershebben hun vorderingen overgedragen aan SCC. De in deze procedure gevorderde schade betreft de aan de
shippersopgelegde toeslagen. Voor wat betreft de brandstoftoeslag is in ieder geval schade geleden van ruim € 245 miljoen.
in de incidenten
3.3.
KLM c.s. vordert, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • voeging met de vrijwaringsprocedure op grond van artikel 222 Rv,
  • oproeping in vrijwaring van in het petitum genoemde luchtmaatschappijen en de mogelijkheid tot uitbreiding van de in vrijwaring op te roepen luchtvaartmaatschappijen,
  • afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv als gespecificeerd in het petitum van de conclusie,
  • aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan dan wel is vernietigd,
  • aanhouding tot de openbaarmaking van de beschikking,
  • kostenveroordeling.
3.4.
Lufthansa vordert, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • oproeping in vrijwaring van in het petitum genoemde luchtvaartmaatschappen en de mogelijkheid om een aanvullend vrijwaringsincident op te werpen,
  • afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv als gespecificeerd in het petitum van de conclusie, op straffe van een dwangsom,
  • aanhouding totdat nadere partijen in vrijwaring opgeroepen moeten worden,
  • aanhouding tot de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan,
  • aanhouding tot de publicatie van de beschikking,
  • kostenveroordeling.
3.5.
BA vordert, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • oproeping in vrijwaring van de in het petitum genoemde luchtvaartmaatschappijen en de mogelijkheid tot uitbreiding van de in vrijwaring op te roepen partijen,
  • afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv als gespecificeerd in het petitum van de conclusie, op straffe van een dwangsom,
  • aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan,
  • kostenveroordeling.
3.6.
SIA vordert, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • oproeping in vrijwaring van in het petitum genoemde luchtvaartmaatschappijen en de mogelijkheid tot uitbreiding van de in vrijwaring op te roepen partijen,
  • afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv als gespecificeerd in het petitum van de conclusie, op straffe van een dwangsom,
  • aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan,
  • aanhouding ter bestudering van de hiervoor bedoelde bescheiden,
  • kostenveroordeling.
3.7.
SCC vordert, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • vervallenverklaring van het recht van de luchtvaartmaatschappijen om in de hoofdzaak een conclusie van antwoord te nemen op grond van artikel 133 Rv,
  • kostenveroordeling.
3.8.
De vorderingen van de onderscheiden partijen zullen gezamenlijk worden behandeld in die zin dat achtereenvolgens aan de orde zullen komen artikel 133 Rv, artikel 222 Rv, artikel 843a Rv, vrijwaring en aanhouding.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank bevoegd is van de hoofdzaak kennis te nemen.
in het incident/verzoek ex artikel 133 Rv
4.2.
SCC vordert op grond van artikel 133 Rv het recht van de luchtvaartmaatschappijen om in de hoofdzaak een conclusie van antwoord te nemen vervallen te verklaren, althans vast te stellen dat dat recht is vervallen.
4.3.
SCC stelt hiertoe, samengevat, dat de luchtvaartmaatschappijen een tweede uitstel hebben gekregen voor het nemen van de conclusie van antwoord op de rolzitting van 25 juni 2014 en dat die conclusie niet is genomen. Op grond van artikel 133 lid 4 Rv en de in de incidentele conclusie door SCC genoemde jurisprudentie is het recht van de luchtvaartmaatschappijen om de conclusie van antwoord te nemen op 25 juni 2014 vervallen. Artikel 6 EVRM en de goede procesorde bieden geen basis voor een nader uitstel. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op dit verzoek reeds door de rolrechter is beslist, verzoekt SCC de rechtbank om op die beslissing, die niet is gemotiveerd en heeft te gelden als een tussenvonnis, terug te komen. Aldus steeds SCC.
4.4.
De luchtvaartmaatschappijen hebben aangevoerd dat het verzoek van SCC al door de rolrechter is afgewezen. Er is óf sprake van een rolbeslissing, waartegen geen hoger beroep mogelijk is, óf van een voor hoger beroep vatbaar vonnis, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, aldus de luchtvaartmaatschappijen.
4.5.
Op het verzoek van SCC op grond van artikel 133 Rv is reeds afwijzend beslist door de rolrechter. De door de luchtvaartmaatschappijen ingeleide incidenten zijn naar aard, strekking en inhoud zodanig dat daarover vooraf moet worden beslist en dat het antwoord in de hoofdzaak na de beslissing in het incident kan worden genomen. Voor zover SCC betoogt dat tot heroverweging van die beslissing moet worden overgegaan, wordt geoordeeld dat het door SCC gestelde niet tot de conclusie kan leiden dat die beslissing op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust. Evenmin brengen de eisen van een goede procesorde mee dat tot heroverweging moet worden overgegaan. Het verzoek van SCC wordt dan ook afgewezen.
in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
4.6.
KLM c.s. vordert op grond van artikel 222 Rv voeging van de hoofdzaak met de vrijwaringszaak.
4.7.
SCC refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.8.
Voor voeging op grond van artikel 222 Rv is vereist dat beide procedures aanhangig zijn bij dezelfde rechter, dat sprake is van verknochtheid tussen beide procedures en dat beide procedures zich nog in een beginstadium bevinden. Met KLM c.s. is de rechtbank van oordeel dat aan deze vereisten in het onderhavige geval is voldaan. Zowel de hoofdprocedure als de vrijwaringsprocedure is bij deze rechtbank aanhangig en de voeging wordt gevorderd vóór alle weren. De te voegen procedures bevinden zich nagenoeg in hetzelfde stadium, zodat de voeging niet zal leiden tot een hinderlijke vertraging van deze procedures. Verder is aan de eis van verknochtheid voldaan. Het gaat in beginsel om juridische geschilpunten die voortvloeien uit hetzelfde gestelde feitencomplex, namelijk het (beweerdelijk) deelnemen van KLM c.s. en andere luchtvaartmaatschappijen aan een kartel. Beide procedures zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de hoofdprocedure staat immers centraal de hoofdelijke aansprakelijkheid van KLM c.s., terwijl in de vrijwaringsprocedures zal moeten worden beoordeeld in hoeverre een eventuele hoofdelijke veroordeling van KLM c.s. tot schadevergoeding kan worden afgewenteld op de gedaagden in de vrijwaringsprocedure. Een separate behandeling van beide procedures zou kunnen leiden tot het risico van een onwenselijke inconsistentie in de uitspraken, zodat voeging ook in het belang van de doelmatigheid en proceseconomie moet worden geacht. Het verzoek tot voeging wordt op grond van het voorgaande dan ook toegewezen.
in het incident ex artikel 843a Rv
4.9.
De luchtvaartmaatschappijen vorderen op grond van artikel 843a Rv afschrift van bescheiden, zoals nader gespecificeerd in hun conclusies (zoals luchtvrachtbrieven/
air waybills,(raam)overeenkomsten en facturen en documentatie met betrekking tot cessies). Zij stellen daarbij een rechtmatig belang te hebben ter onderbouwing van hun verweer. De gevraagde luchtvrachtbrieven/
air waybills,(raam)overeenkomsten en facturen zijn nodig voor de bepaling van het toepasselijk recht, de eventuele verjaring van de vorderingen, de temporele en geografische reikwijdte van de vorderingen, de al dan niet een-op-een doorberekening van de toeslagen, de in vrijwaring op te roepen partijen en de identiteit van de expediteurs. Verder zijn de onderliggende cessieovereenkomsten nodig om te kunnen achterhalen waaruit de vermeende schade zou kunnen bestaan, om welke specifieke vluchten het gaat, met welke expediteur is gecontracteerd en welke luchtvaartmaatschappij de desbetreffende vlucht heeft uitgevoerd. Aldus steeds de luchtvaartmaatschappijen.
4.10.
SCC verzet zich tegen afgifte van de door de luchtvaartmaatschappijen gevorderde bescheiden en voert hiertoe samengevat het volgende aan. De vordering is prematuur omdat het processuele debat in de hoofdzaak nog niet is gevoerd. Het is nu nog onduidelijk of er aan bewijslevering zal worden toegekomen en, zo ja, met betrekking tot welke feiten en omstandigheden. Bovendien is de vordering slechts ingesteld om de procedure te vertragen en gegrond op vermoedens en twijfels, een “fishing expedition” naar mogelijke verweren, waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld. Daarbij komt dat de luchtvaartmaatschappijen de verzochte bescheiden niet nodig hebben voor het nemen van de conclusie van antwoord.
Verder gaat het naar schatting om miljoenen pagina’s en onzeker is of en, zo ja, in welke mate alle bescheiden nog aanwezig zijn. Het betreft derhalve een langdurige en kostbare aangelegenheid. Niet alle bescheiden zijn voldoende bepaald omschreven. Verder stellen de luchtvaartmaatschappijen ten onrechte dat zij van SCC kunnen verlangen dat zij haar stellingen op dit punt onderbouwt. Voor zover de luchtvaartmaatschappijen betogen dat zij
air waybillsnodig hebben om te kunnen beoordelen welke luchtvaartmaatschappijen in vrijwaring moeten worden opgeroepen, geldt dat zij deel uitmaakten van het kartel en dus weten wie bij die afspraken betrokken waren. Bovendien blijkt de identiteit en de betrokkenheid bij het kartel van vele luchtvaartmaatschappijen ook uit de stukken die in verschillende procedures (wereldwijd; bijvoorbeeld onderzoek van mededingingsautoriteiten en gerechtelijke procedures gericht op handhaving) zijn overgelegd. Aldus steeds SCC.
4.11.
Op grond van artikel 843a Rv kan een partij bij een juridische procedure inzage, afgifte of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden wanneer hij daarbij een rechtmatig belang heeft en de bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij hij partij is. Artikel 843a lid 4 Rv bepaalt dat er geen gehoudenheid bestaat om aan de vordering te voldoen als dat niet nodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling. Aldus kunnen de belangen van partijen worden afgewogen.
De belangenafweging bij een schadevergoedingsvordering, zoals de onderhavige, is nader uitgewerkt door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ) in de zaak Bundeswettbewerbsbehörde/Donau Chemie AG (HvJ 6 juni 2013/C-536/11): enerzijds het belang van verzoeker bij inzage in de gevraagde stukken met het oog op de voorbereiding van zijn beroep tot schadevergoeding, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de andere mogelijkheden die eventueel te zijner beschikking staan en anderzijds met de concrete nadelige gevolgen voor openbare belangen of gerechtvaardigde belangen van anderen waartoe inzage kan leiden.
Verder is in geval van kartelschade de Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (hierna: de Richtlijn) relevant, en met name artikel 5 lid 3 dat over de toegang tot bewijsmateriaal gaat. De Richtlijn wordt nog geïmplementeerd, maar biedt in dit stadium (overeenkomstig het geldende recht) inzichten, beginselen en aanknopingspunten voor de beoordeling.
In het kader van voornoemde bepaling dient het verlenen van toegang tot bewijsmateriaal beperkt te worden tot wat evenredig is, waarbij rekening dient te worden gehouden met de rechtmatige belangen van alle betrokken partijen en derden. Met name moet rekening worden gehouden met de volgende elementen: (a) de mate waarin de claim of het verweer waarmee het verzoek om toegang tot bewijsmateriaal wordt gerechtvaardigd, wordt ondersteund door beschikbare feiten en beschikbaar bewijsmateriaal, (b) de omvang en de kosten van toegang, in het bijzonder voor betrokken derden, om te voorkomen dat gezocht moet worden naar niet-specifieke informatie waarvan het niet waarschijnlijk is dat zij relevant is voor de partijen in de procedure en (c) of het bewijsmateriaal waartoe toegang wordt gevraagd, al dan niet vertrouwelijke informatie bevat, in het bijzonder over derden, en welke regelingen ter bescherming van dergelijke vertrouwelijke informatie van toepassing zijn.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat een afweging van de belangen van partijen met inachtneming van de hiervoor onder 4.11. genoemde uitgangspunten maakt dat de vordering van de luchtvaartmaatschappijen op dit moment moet worden afgewezen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De vordering is prematuur omdat de luchtvaartmaatschappijen nog geen conclusie van antwoord hebben genomen. Als de luchtvaartmaatschappijen de stellingen van SCC voldoende betwisten, ligt het vervolgens op de weg van SCC om haar stellingen, onder meer met betrekking tot de causaliteit en de omvang van de schade (welk nadeel is geleden door de cedenten en waarom is dit nadeel veroorzaakt door de luchtvaartmaatschappijen), nader toe te lichten. Een onderdeel van die toelichting zal betrekking moeten hebben op een analyse van alle relevante marktomstandigheden en in het bijzonder het werkelijke prijspeil dat ten laste is gekomen van de cedenten en het hypothetische prijspeil dat door de cedenten zou zijn betaald indien de gewraakte handelingen van de luchtvaartmaatschappijen achterwege zouden zijn gebleven (waarbij relevante inzichten mogelijk kunnen worden ontleend aan het
‘Werkdocument van de diensten van de Commissie, Praktische Gids betreffende begroting van schade bij schadeacties wegens inbreuken op artikel 101 of 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bij de Mededeling van de Commissie betreffende de begroting van schade bij schadeacties wegens inbreuken op artikel 101 of 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie’). In een later stadium kan dan eventueel, afhankelijk van de bewijslevering, de afgifte van bescheiden alsnog aan de orde komen.
4.13.
Verder overweegt de rechtbank dat in het geval van toewijzing het verzamelen van de gevraagde - naar onvoldoende weersproken schatting miljoen - documenten zeer veel tijd in beslag zal nemen en zeer hoge kosten zal meebrengen. Hierdoor zal de procedure bovendien in aanzienlijke mate worden vertraagd (zo vraagt SIA een termijn van een jaar om de bescheiden te bestuderen), terwijl het nog maar de vraag is of alle bescheiden waarvan afschrift wordt gevorderd nodig zijn voor het verweer.
Aan de luchtvaartmaatschappijen kan worden toegegeven dat SCC haar vorderingen op belangrijke punten summier heeft onderbouwd, maar zij hebben zelf naar het oordeel van de rechtbank tot op heden onvoldoende gesteld, mede gelet op de belangen van SCC als hiervoor omschreven, om in dit stadium van de procedure hun vorderingen ex artikel 843a Rv toegewezen te krijgen. De luchtvaartmaatschappijen kunnen immers in hun antwoord op de tot op heden geponeerde stellingen van SCC volstaan met een betwisting die recht doet aan die stellingen (zie 4.21 en verder hierna). Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
in het incident tot oproeping in vrijwaring
4.14.
KLM c.s., Lufthansa, BA en SIA vorderen andere luchtvaartmaatschappijen in vrijwaring op te roepen. Zij stellen daartoe, samengevat, dat voor zover de rechtbank zal oordelen dat zij door deelname aan het kartel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor enige schade, andere luchtvaartmaatschappijen mede draagplichtig zijn.
Daarnaast verzoeken zij in de gelegenheid te worden gesteld om hun vordering op dit punt uit te breiden tot meer partijen als na ontvangst van de bescheiden ex artikel 843a Rv meer duidelijkheid zal zijn verkregen van SCC welke maatschappijen voor het onderhavige geschil relevant zijn.
4.15.
SCC refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.16.
Maatstaf voor de toewijsbaarheid van een vordering tot oproeping in vrijwaring is of de gedaagde partij in de hoofdzaak (voldoende onderbouwd) stelt dat de in vrijwaring op te roepen derde krachtens zijn rechtsverhouding tot hem verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.17.
De luchtvaartmaatschappijen hebben voldoende gemotiveerd gesteld dat als gevolg van deelname aan het kartel voor de andere luchtvaartmaatschappijen mogelijk een (gedeeltelijke) verplichting tot vrijwaring bestaat. Verder is de oproeping in vrijwaring gevorderd vóór alle weren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering tot oproeping van andere luchtvaartmaatschappijen toewijsbaar is, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
4.18.
Afwijzing van de vordering ex artikel 843a Rv brengt mee dat de daarmee samenhangende verzoeken tot uitbreiding van de in vrijwaring op te roepen partijen dan wel het opwerpen van een aanvullend vrijwaringsincident, eveneens in dit stadium zullen worden afgewezen (in een later stadium kunnen zij zo nodig opnieuw aan de orde worden gesteld).
in het incident/verzoek tot aanhouding
4.19.
De luchtvaartmaatschappijen verzoeken de behandeling van de onderhavige procedure aan te houden totdat de beschikking van de Commissie in kracht van gewijsde is gegaan dan wel is vernietigd dan wel totdat de Commissie de procedure met betrekking tot het publiceren van informatie uit het dossier overeenkomstig artikel 30 Verordening 1/2003 heeft afgerond dan wel tot de publicatie van de beschikking dan wel ter nadere bestudering van de ex artikel 843a Rv bedoelde bescheiden.
Hiertoe doen zij een beroep op het arrest van het HvJ van 20 september 2001, zaak
C-344/98 (het Masterfoods-arrest). De luchtvaartmaatschappijen stellen dat de beschikking relevant is voor de onderhavige procedure omdat SCC zich ter onderbouwing van haar vorderingen met name op de beschikking beroept.
4.20.
SCC verzet zich tegen aanhouding en voert hiertoe samengevat aan dat zij haar vorderingen niet alleen baseert op de beschikking, die immers slechts ziet op het Europese deel van het kartel, maar ook op andere mededingingsgrondslagen. Verder wijst SCC op het arrest van het hof Amsterdam van 24 september 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:3013) in de Equilib-zaak (486440 / HA ZA 11-944).
4.21.
De rechtbank acht het in de onderhavige zaak aangewezen dat eerst wordt onderzocht welke onderwerpen of onderdelen van het geschil zich lenen voor behandeling en beoordeling in dit stadium, waarin de beschikking nog niet onherroepelijk vaststaat, en dat de luchtvaartmaatschappijen daartoe eerst een conclusie van antwoord nemen. Dit kan op beperkte wijze plaatsvinden (vergelijk het voornoemde arrest van het hof Amsterdam van 24 september 2013); voor zover SCC in haar dagvaarding summier is ingegaan op punten in het onderhavige geschil, kunnen de luchtvaartmaatschappijen volstaan met een korte betwisting die recht doet aan hetgeen door SCC naar voren is gebracht. In het geval SCC op een later moment nieuwe stellingen inneemt, zullen de luchtvaartmaatschappijen in de gelegenheid worden gesteld daarop te antwoorden. Hun verweer zal alsdan niet als tardief worden beoordeeld.
4.22.
Voor zover de luchtvaartmaatschappijen betogen dat zij op het verweer reeds in hun incidentele conclusies zijn vooruitgelopen, geldt dat die conclusies van antwoord in de hoofdzaak in dat geval niet veel tijd in beslag zullen nemen. Als de luchtvaartmaatschappijen de stellingen van SCC voldoende betwisten, ligt het vervolgens op de weg van SCC om haar stellingen, onder meer met betrekking tot de causaliteit en de omvang van de schade, nader toe te lichten (zoals hiervoor is overwogen onder 4.12 en verder). Dit betreft kwesties van nationaal recht, staat los van de beschikking, kan in aanmerkelijke mate bijdragen aan een nadere invulling van het debat tussen partijen (dat zich steeds meer moet toespitsen op specifieke gedragingen van de luchtvaartmaatschappijen (routes, vluchten, etc.) en specifieke activiteiten van de (beweerdelijke) cedenten). Er bestaat dan ook geen reden om de procedure in dit stadium aan te houden, zodat het verzoek tot aanhouding zal worden afgewezen.
slotsom (alle incidenten/verzoeken)
4.23.
De slotsom van al het voorgaande is dat de incidentele vorderingen tot voeging en tot oproeping in vrijwaring zullen worden toegewezen en dat het gevorderde in de incidenten/verzoeken voor het overige zal worden afgewezen. Nu de vordering ex artikel 843a Rv wordt afgewezen, delen de daarmee samenhangende verzoeken tot aanhouding tot oproeping in vrijwaring van andere partijen en tot bestudering van bescheiden, dit lot.
4.24.
BA heeft verzocht hoger beroep tegen dit vonnis open te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding daartoe. Het daartoe strekkende verzoek van BA zal dan ook worden afgewezen.
4.25.
In de omstandigheid dat de luchtvaartmaatschappijen kan worden toegegeven dat SCC haar vorderingen in de hoofdzaak tot op heden summier heeft onderbouwd (en de over en weer gevraagde informatie op zichzelf relevant lijkt) en in de omstandigheid dat de incidenten/verzoeken tot aanhouding en ex artikel 843a Rv worden afgewezen en die tot voeging en oproeping in vrijwaring worden toegewezen, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in de verzoeken/incidenten te compenseren als hierna onder de beslissing is vermeld.
in de hoofdzaak
4.26.
Op gezamenlijk verzoek van partijen is een regiecomparitie gepland op 1 april 2015. De hoofdzaak en de vrijwaringszaak zullen naar de rol van 1 april 2015 worden verwezen. Uit het voorgaande volgt dat de luchtvaartmaatschappijen daarna een conclusie van antwoord kunnen nemen, tenzij partijen (op of naar aanleiding van de regiecomparitie) anders afspreken of de rechtbank anders bepaalt. De rechtbank bepaalt, zoals tijdens de zitting van 5 februari 2015 aan de orde is gekomen, dat de luchtvaartmaatschappijen voor wat betreft de gemeenschappelijke onderdelen van hun betoog (gemeenschappelijke feitelijke stellingen, gemeenschappelijke thema’s, gemeenschappelijke juridische argumenten) moeten volstaan met één conclusie van antwoord. Dit geldt ook voor de volgende processtukken. De rolrechter zal hierop toezien.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
5.1.
voegt de hoofdzaak (zaaknummer/rolnummer C/13/562256 / HA ZA 14-348) met de vrijwaringszaak (zaaknummer/rolnummer C/13/561180 / HA ZA 14-288),
in het incident tot oproeping in vrijwaring (zaak 14-348)
5.2.
staat aan KLM/Martinair/AF toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van 30 september 2015:
  • Singapore Airlines Cargo Pte Ltd, gevestigd te Singapore, Singapore;
  • Singapore Airlines Limited, gevestigd te Singapore, Singapore;
  • LATAM Airlines Group S.A., voorheen LAN Airlines S.A., gevestigd te Santiago, Chili;
  • LAN Cargo S.A., gevestigd te Miami, Florida, Verenigde Staten van Amerika;
  • Air Canada, gevestigd te Saint-Laurent, Canada;
  • Cathay Pacific Airways Limited, gevestigd te Hong Kong, Hong Kong;
  • Japan Airlines Co. Ltd, gevestigd te Tokyo, Japan;
  • Qantas Airways Limited, gevestigd te Mascot, Australië;
  • SAS Danmark A/S, gevestigd te Århus, Denemarken;
  • SAS Norge A/S, gevestigd te Gardermoen, Akerhus, Noorwegen;
  • SAS Sverige AB, gevestigd te Stockholm, Zweden;
  • Korean Air Lines Co., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea;
  • Asiana Airlines Inc., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea;
  • Nippon Cargo Airlines Co. Ltd., gevestigd te Tokyo, Japan;
  • All Nippon Airways Co. Ltd., gevestigd te Tokyo, Japan;
  • Polar Air Cargo LLC, gevestigd te Purchase, New York, Verenigde Staten van Amerika;
  • Polar Air Cargo World Inc., gevestigd te Purchase, New York, Verenigde Staten van Amerika;
  • Thai Airways International Public Co. Ltd, gevestigd te Bangkok, Thailand,
5.3.
staat Lufthansa toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van 30 september 2015:
  • Air Canada, gevestigd te Saint-Laurent, Canada;
  • Air France-KLM S.A., gevestigd te Parijs, Frankrijk;
  • British Airways PLC, gevestigd te Harmondworth, Verenigd Koninkrijk;
  • Cargolux Airlines International S.A., gevestigd te Sandweiler, Luxemburg;
  • Cathay Pacific Airways Limited, gevestigd te Hong Kong, Hong Kong;
  • Japan Airlines Co. Ltd, gevestigd te Tokyo, Japan;
  • Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V., gevestigd te Amstelveen;
  • LATAM Airlines Group S.A., voorheen LAN Airlines S.A., gevestigd te Santiago, Chili;
  • LAN Cargo S.A., gevestigd te Miami, Florida, Verenigde Staten van Amerika;
  • Martinair Holland N.V., gevestigd te Haarlemmermeer;
  • Qantas Airways Limited, gevestigd te Mascot, Australië;
  • SAS AB, gevestigd te Stockholm, Zweden;
  • SAS Cargo Group A/S, gevestigd te Kastrup, Denemarken;
  • Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden, gevestigd te Stockholm, Zweden;
  • SAS Denmark A/S, gevestigd te Kastrup, Denemarken;
  • SAS Norge AS, gevestigd te Gardermoen, Noorwegen;
  • SAS Sverige AB, gevestigd te Stockholm, Zweden;
  • Singapore Airlines Limited, gevestigd te Singapore, Singapore;
  • Singapore Airlines Cargo Pte Ltd, gevestigd te Singapore, Singapore;
  • Société Air France, gevestigd te Roissy Charles-de-Gaulle CEDEX, Frankrijk;
  • Korean Air Lines Co. Ltd., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea;
  • Asiana Airlines Inc., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea;
  • Nippon Cargo Airlines Co. Ltd., gevestigd te Tokyo, Japan;
  • All Nippon Airways Co. Ltd., gevestigd te Tokyo, Japan;
  • Thai Airways International Public Company Limited, gevestigd te Bangkok, Thailand;
  • Polar Air Cargo Worldwide Inc., gevestigd te Purchase, New York, Verenigde Staten van Amerika;
  • Polar Air Cargo LLC, gevestigd te Purchase, New York, Verenigde Staten van Amerika,
5.4.
staat BA toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van
30 september 2015:
  • Air Canada, gevestigd te Saint-Laurent, Canada;
  • Air France-KLM Group, gevestigd te Parijs, Frankrijk;
  • Société Air France S.A., gevestigd te Roissy Charles-de-Gaulle CEDEX, Frankrijk;
  • Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V., gevestigd te Amstelveen;
  • Cargolux Airlines International S.A., gevestigd te Sandweiler, Luxemburg,
  • Cathay Pacific Airways Limited, gevestigd te Hong Kong, Hong Kong,
  • Japan Airlines Co. Ltd, gevestigd te Tokyo, Japan;
  • LAN Airlines S.A., gevestigd te Santiago, Chili;
  • LAN Cargo S.A., gevestigd te Miami, Florida, Verenigde Staten van Amerika;
- Lufthansa Cargo AG, gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland;
  • Deutsche Lufthansa AG, gevestigd te Keulen, Duitsland;
  • Swiss International Air Lines AG, gevestigd te Basel, Zwitserland;
  • Martinair Holland N.V., gevestigd te Haarlemmermeer;
  • Qantas Airways Limited, gevestigd te Mascot, Australië;
  • SAS AB, gevestigd te Stockholm, Zweden;
  • SAS Cargo Group A/S, gevestigd te Kastrup, Denemarken;
  • Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden, gevestigd te Stockholm, Zweden;
  • Singapore Airlines Cargo Pte Ltd, gevestigd te Singapore, Singapore;
  • Singapore Airlines Limited, gevestigd te Singapore, Singapore;
  • Korean Air Lines Co. Ltd., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea;
  • Asiana Airlines Inc., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea;
  • Polar Air Cargo LLC, gevestigd te Purchase, New York, Verenigde Staten van Amerika;
  • Nippon Cargo Airlines Co. Ltd., gevestigd te Tokyo, Japan;
  • All Nippon Airways Co. Ltd., gevestigd te Tokyo, Japan;
  • Thai Airways International Public Company Limited, gevestigd te Bangkok, Thailand,
5.5.
staat SIA toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van
30 september 2015:
  • Air Canada, gevestigd te Saint-Laurent, Canada;
  • Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V., gevestigd te Amstelveen;
  • Air France, gevestigd te Roissy Charles-de-Gaulle CEDEX, Frankrijk;
  • Air France-KLM Group, gevestigd te Parijs, Frankrijk;
  • Martinair Holland N.V., gevestigd te Haarlemmermeer;
  • British Airways PLC, gevestigd te Harmondworth, Verenigd Koninkrijk;
- Lufthansa Cargo AG, gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland;
  • Cargolux Airlines International S.A., gevestigd te Sandweiler, Luxemburg,
  • Cathay Pacific Airways Limited, gevestigd te Hong Kong, Hong Kong,
  • Japan Airlines Co. Ltd, gevestigd te Tokyo, Japan;
  • LATAM Airlines Group S.A., gevestigd te Santiago, Chili;
  • LAN Cargo S.A., gevestigd te Miami, Florida, Verenigde Staten van Amerika;
  • Qantas Airways Limited, gevestigd te Mascot, Australië;
  • SAS Denmark-Norway-Sweden, gevestigd te Stockholm, Zweden;
  • SAS AB, gevestigd te Stockholm, Zweden;
  • SAS Cargo Group A/S, gevestigd te Kastrup, Denemarken;
  • Swiss International Air Lines AG, gevestigd te Basel, Zwitserland;
  • Korean Air Lines Co. Ltd., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea;
  • Asiana Airlines Inc., gevestigd te Seoul, Zuid-Korea,
in de incidenten/verzoeken voorts:
5.6.
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
5.8.
verwijst de zaken naar de rol van 1 april 2015 voor de reeds geplande regiecomparitie,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes, mr. H.J. Fehmers en mr. R.A. Dudok van Heel, rechters, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.
*