ECLI:NL:RBAMS:2015:1603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
AMS 14_6101
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing bestuursdwang bij het verwijderen van een fiets in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toepassing van bestuursdwang door de gemeente Amsterdam. Eiser, een inwoner van Amsterdam, had zijn fiets geparkeerd op het trottoir van de Prins Hendrikkade, buiten een daarvoor bestemde parkeervoorziening. De gemeente had de fiets verwijderd op basis van een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Eiser betwistte de rechtmatigheid van de verwijdering en stelde dat de tekst op het waarschuwingsbord onduidelijk was, met name de term 'stationseiland'. Hij vond dat de term 'stationsgebied' meer op zijn plaats zou zijn, omdat het aangewezen gebied geen eiland in de gangbare betekenis betreft. De rechtbank oordeelde echter dat de tekst op het bord, hoewel verbeterd kon worden, voldoende duidelijk was voor een gemiddelde burger. Eiser had zich moeten oriënteren op de parkeermogelijkheden in de omgeving van het Centraal Station en kon niet afgaan op het feit dat andere fietsen ter plaatse waren geparkeerd. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid gebruik had kunnen maken van haar bevoegdheid tot handhaving en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de bestuursdwang rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de kosten van de bestuursdwang voor rekening van eiser moesten blijven. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de verantwoordelijkheid van burgers om zich te informeren over lokale regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/6101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te Amsterdam, eiser
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,verweerder (gemachtigde: mr. R. Kramer).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder bestuursdwang toegepast door de fiets van eiser te verwijderen.
Bij besluit van 4 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 22 april 2014 heeft een handhaver van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat de fiets van eiser op het trottoir van de Prins Hendrikkade ter hoogte van de onderdoorgang langs het Singel (vak 23) staat geparkeerd. De handhaver heeft het slot opengebroken en de fiets meegevoerd en opgeslagen bij de Algemene Fiets Afhandel Centrale (AFAC).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen het primaire besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de fiets van eiser in strijd met artikel 4.27 lid 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) buiten een voor parkeren bestemde voorziening is aangetroffen.
3.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder met toepassing van bestuursdwang ten onrechte zijn fiets van eiser heeft weggesleept. Eiser was in de veronderstelling dat hij zijn fiets mocht plaatsen en heeft ook geen hinder veroorzaakt. Eiser heeft in dat verband, samengevat, naar voren gebracht dat de tekst van het waarschuwingsbord, in het bijzonder de term stationseiland, onduidelijk is. De term stationsgebied zou meer op zijn plaats zijn, omdat het aangewezen gebied geen eiland in de gangbare betekenis van het woord betreft. Slechts in het Aanwijzingsbesluit wordt duidelijk beschreven welk gebied onder de term stationseiland valt. Het bord verwijst echter niet naar het Aanwijzingsbesluit, maar slechts naar de APV. Van een gemiddelde burger mag niet verwacht worden dat hij eerst de APV en vervolgens het Aanwijzingsbesluit raadpleegt.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat vak 23 bij het Aanwijzingsbesluit van 7 december 2010 is aangewezen als gebied waarin fietsen of bromfietsen uitsluitend in een daarvoor bestemde voorziening mogen worden geparkeerd. Op grond van artikel 4.27, vierde lid, in samenhang gelezen met het derde lid, van de APV is het verboden om een fiets in een aangewezen gebied buiten een voor parkeren bestemde voorziening te plaatsen. Aangezien de fiets van eiser in vak 23 buiten een parkeervoorziening is geplaatst, is dus sprake van een overtreding. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in beginsel van de bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan gevergd worden dit niet te doen. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld van deze rechtspraak naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT6683).
3.3.
Op de Prins Hendrikkade vóór de onderdoorgang langs Het Singel staat een waarschuwingsbord met de tekst “Let op !!” met daarbij de mededeling dat voor het Stationseiland geldt dat (brom)fietsen buiten een parkeervoorziening worden verwijderd. Daarbij is op het bord verwezen naar de artikelen 4.2 en 4.27 van de APV. De rechtbank is van oordeel dat hoewel de tekst op het waarschuwingsbord wellicht duidelijker had gekund en eiser hiervoor een aantal suggesties heeft gedaan, de tekst – mede gelet op de plaats van het bord – niet zo onduidelijk is dat eiser redelijkerwijs niet kon begrijpen wat van hem werd verwacht. Van een verkeersdeelnemer mag immers worden verwacht dat hij onderzoek doet naar de ter plaatse geldende verkeerssituatie. De rechtbank verwijst naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT0574). Dat eiser heeft nagelaten zich te oriënteren op de parkeermogelijkheden van fietsen in het gebied van de omgeving van het Centraal Station, komt voor zijn rekening. Eiser heeft daarbij niet mogen afgaan op het feit dat ter plaatse andere fietsen zijn geparkeerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het eiser voldoende duidelijk had kunnen zijn dat het verboden was om aldaar zijn fiets buiten de daarvoor bestemde parkeervoorziening te plaatsten. De tekst levert dan ook geen bijzondere situatie op in die zin dat verweerder van zijn bevoegdheid tot handhaving had moeten afzien.
3.4.
De stelling van eiser dat hij geen hinder veroorzaakte kan hem niet baten. De plek waar eiser zijn fiets heeft geparkeerd, valt onder het aangewezen gebied. Dit betekent dat fietsen die buiten de daarvoor bestemde parkeervoorziening staan geparkeerd kunnen worden verwijderd. Het veroorzaken van hinder is hierbij geen vereiste.
3.5.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval van bestuursdwang had moeten afzien. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten de fiets van eiser te verwijderen. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Eiser heeft vervolgens betoogd dat de kosten van de bestuursdwang voor rekening van verweerder moeten blijven.
4.2.
Dit betoog slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling de uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen gaan. Het staat het bestuursorgaan echter vrij bij wijze van uitzondering bestuursdwang aan te zeggen, in die zin dat de kosten van het effectueren daarvan niet of gedeeltelijk in rekening van de aangeschrevene komen. Het bestuursorgaan dient in dit kader alle betrokken belangen af te wegen. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan indien kan worden geoordeeld dat de aangeschrevene geen verwijt valt te maken ten aanzien van de ontstane situatie en indien bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moeten worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of gedeeltelijk voor rekening van de aangeschrevene moeten komen. Als voorbeeld van deze vaste rechtspraak verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AU2988). Hetgeen eiser heeft aangevoerd, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen dusdanig bijzondere omstandigheid dat dit verweerder had dienen te nopen tot het maken van een uitzondering op de hierboven weergegeven regel dat uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal samengaan. De beroepsgrond faalt.
5. Eiser heeft nog verzocht om wijziging van het beleid en aanpassing van de waarschuwingsborden. Hiervoor bestaat echter geen grondslag.
6. Hetgeen eiser overigens ter zitting naar voren heeft gebracht kan aan het voorgaande niet afdoen. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Oosterhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.