In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening en terugvordering van studiefinanciering. Eiseres was vanaf 1 januari 2012 als thuiswonend aangemerkt, wat leidde tot een herziening van haar studiefinanciering en een terugvordering van € 5.026,04. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 20 februari 2015 heeft eiseres aangevoerd dat zij wel degelijk op het GBA-adres woonachtig was, ondersteund door verklaringen van derden. De verweerder stelde echter dat eiseres niet op het GBA-adres woonde op het moment van het huisbezoek op 12 februari 2014, en dat zij geen onomstotelijk bewijs had geleverd voor haar woonadres.
De rechtbank oordeelde dat de herziening van de studiefinanciering een belastend besluit was voor eiseres, en dat de bewijslast bij de verweerder lag. De rechtbank concludeerde dat eiseres tot 5 februari 2014 feitelijk op het GBA-adres woonde, en dat de verweerder ten onrechte geen toepassing had gegeven aan de hardheidsclausule. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 januari 2012 herleefde. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.