ECLI:NL:RBAMS:2015:1598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
AMS 14-5168
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en boeteoplegging wegens vermeende niet-woonachtig zijn op GBA-adres

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres, die studiefinanciering ontving, werd door de minister aangemerkt als thuiswonend, wat leidde tot een herziening van haar studiefinanciering en een boete. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat eiseres niet woonachtig was op haar GBA-adres. De rechtbank stelde vast dat de bevindingen van een huisbezoek, uitgevoerd door controleurs, onvoldoende grondslag boden voor de conclusie dat eiseres niet op haar GBA-adres woonde. Eiseres had consistent verklaard dat zij vanwege de relatie met haar vader naar het GBA-adres was verhuisd en dat deze relatie inmiddels was verbeterd. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en herstelde de primaire besluiten, waardoor eiseres recht had op haar studiefinanciering en de boete werd opgeheven. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/5168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. Ҫ. Bayrak),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2014 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres vanaf 1 februari 2012 alsnog als thuiswonend aangemerkt, de vanaf 1 februari 2012 toegekende studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en een bedrag van € 5.035,28, dat als gevolg van de herziening te veel aan eiseres is betaald, teruggevorderd.
Bij besluit van 16 mei 2014 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres een boete van € 2.254,40 opgelegd.
Bij besluit van 8 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft, voor zover hier van belang, over de jaren 2012, 2013 en 2014 aan eiseres studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend, berekend naar de norm voor een uitwonende studerende. Eiseres stond vanaf 27 mei 2010 in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA, thans Basisregistratie Personen (BRP)) ingeschreven op het [adres].
1.2.
Op 10 maart 2014 hebben twee controleurs in opdracht van verweerder een huisbezoek afgelegd op het adres waar eiseres in de GBA is ingeschreven om te controleren of zij op dit adres woonachtig is. De bevindingen van dit huisbezoek zijn neergelegd in een rapportage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), misbruik uitwonendenbeurs, opgemaakt op 11 maart 2014. Op 10 maart 2014 hebben dezelfde controleurs een huisbezoek afgelegd op het adres van de ouders van eiseres, in het kader van een controle van de studerende Ozge Kaya, de nicht van eiseres. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage met afsluitdatum 10 maart 2014. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming beide rapportages betrokken.
2. Eiseres voert in beroep aan dat er onvoldoende grondig onderzoek is gedaan. Ten onrechte zijn de medebewoners en/of buren niet gehoord. Daarnaast zijn de door eiseres beantwoorde vragen over de badkamer niet in de rapportage opgenomen. Dat eiseres rond etenstijd aanwezig was in het ouderlijk huis, rechtvaardigt volgens haar niet de conclusie dat zij niet op haar GBA-adres woonachtig zou zijn. Sinds haar verhuizing is de relatie tussen eiseres en haar vader verbeterd en thans woont zij weer thuis. Sinds haar vader niet meer moeilijk deed over haar bezoeken aan het ouderlijk huis, kwam eiseres al vaker bij haar ouders. Zij heeft gedurende een korte vakantie bij haar ouders gelogeerd, hetgeen de reden is dat haar schoolspullen en laptop in het ouderlijk huis lagen. Voorts heeft zij verklaard dat zij de dag van het huisbezoek buiten de deur heeft gegeten. Eiseres vraagt zich af wat verweerder bedoelt met persoonlijke spullen die aantoonbaar aan haar toebehoren. Eiseres heeft haar kleding maat XS, tassen, schoenen, make-up, verzorgingsproducten en tandenborstel laten zien. Voorts heeft zij een poststuk van de bank laten zien. Haar administratie heeft zij in haar oude kamer bij haar ouders, omdat ze dit niet vaak gebruikt. Verder wordt een groot deel van haar administratie digitaal opgeslagen, aldus eiseres.
3. Verweerder stelt dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld om aan te tonen dat zij woonde op het gecontroleerde adres. Niet valt in te zien waarom ook medebewoners of buren zouden moeten worden gehoord. Dit was niet noodzakelijk, omdat de situatie op grond van hetgeen eiseres heeft getoond voldoende duidelijk is geworden. Verder voert verweerder aan dat er sprake is van tegenstrijdige verklaringen. Uit de rapportage blijkt niet dat eiseres tijdens het huisbezoek heeft verklaard dat zij haar schoolspullen en laptop tijdens haar vakantie had meegenomen naar haar ouderlijk adres. Voorts heeft eiseres in bezwaar gesteld dat zij die dag naar haar ouderlijk adres was gegaan om haar zusje te bezoeken. Daarnaast is het opmerkelijk dat eiseres stelt dat zij naar het GBA-adres is gegaan om de oplader voor haar telefoon op te halen, terwijl aannemelijk is dat zij de oplader ook meegenomen zou hebben indien zij zou logeren op haar ouderlijk adres. Volgens verweerder zijn er op het GBA-adres geen persoonlijke spullen aangetroffen die aantoonbaar aan eiseres toebehoren. Van de kleding, tassen, schoenen, make-up en verzorgingsproducten is niet vast te stellen aan wie dit toebehoort. Op één poststuk na is er geen administratie van eiseres aangetroffen, aldus verweerder.
4.1.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2799) dat sprake is van een belastend besluit. Wil een herziening en boeteoplegging als hier aan de orde in rechte stand kunnen houden dan moet verweerder in het kader van de herziening aannemelijk maken en in het kader van de boeteoplegging aantonen dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 zijn gesteld.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport misbruik uitwonendenbeurs van 11 maart 2014 blijkt dat aan de conclusie dat eiseres niet woonde op het GBA-adres de volgende bevindingen ten grondslag liggen. Er zijn geen spullen op dit adres aangetroffen waarvan overduidelijk is door middel van naam dat zij van eiseres zijn. Er zijn geen persoonlijke spullen, studieboeken of administratie aangetroffen, behalve één poststuk. Haar laptop is in het ouderlijk huis aangetroffen. Verder heeft eiseres verklaard dat ze zeven dagen per week op het uitwonende adres eet, terwijl zij rond etenstijd bij het ouderlijk adres aanwezig was. Tevens heeft zij verklaard dat ze ruzie heeft met haar vader, maar is zij op het ouderlijk adres aangetroffen alwaar haar vader aanwezig was. Haar telefoon is aangetroffen in haar oude kamer op haar ouderlijk adres. Verder zouden eiseres en haar nicht hun schoenen gemeenschappelijk kunnen dragen, omdat zij dezelfde schoenmaat hebben.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de bevindingen in het rapport misbruik uitwonendenbeurs van 11 maart 2014, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende grondslag voor verweerders standpunt dat eiseres niet woonde op het door haar opgegeven GBA-adres. Bij dat oordeel is het volgende van belang. Eiseres heeft van meet af aan en consistent verklaard dat zij vanwege de relatie met haar vader is verhuisd naar het GBA-adres en dat sindsdien deze relatie is verbeterd. De rechtbank acht deze verklaring niet op voorhand ongeloofwaardig. Weliswaar was volgens het verslag van het huisbezoek eiseres rond etenstijd op haar ouderlijk adres aanwezig, maar uit dit verslag blijkt niet dat zij daar etend is aangetroffen. Eiseres heeft als verklaring voor haar aanwezigheid gesteld dat zij bij haar moeder en zusje langsging. Dat eiseres op het adres van haar ouders is aangetroffen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat eiseres niet op haar GBA-adres woont.
Verder wijst de rechtbank erop dat uit het rapport blijkt dat eiseres op het GBA-adres haar kleding in de kledingkast op haar slaapkamer, jassen, schoenen, handtassen, sieraden, tandenborstel, overige verzorgingsspullen en een brief van de bank van 3 maart 2014 heeft laten zien. Deze bevindingen maken naar het oordeel van de rechtbank dat niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat er geen persoonlijke spullen van eiseres op haar GBA-adres zijn aangetroffen. Als de controleurs twijfelden aan de herkomst van de getoonde spullen, had het in de rede gelegen nader onderzoek hiernaar te verrichten. Aan de omstandigheid dat ten tijde van het huisbezoek aan het adres van de ouders van eiseres aldaar haar mobiele telefoon, laptop, telefoonlader, administratie en schoolboeken aanwezig waren, komt naar het oordeel van de rechtbank evenmin doorslaggevend gewicht toe. In dat verband acht de rechtbank van belang dat eiseres hiervoor een verklaring heeft gegeven, die de rechtbank niet op voorhand ongeloofwaardig acht. Zo blijkt uit de rapportage dat eiseres heeft verklaard dat zij vorige week vakantie heeft gehad en zij haar schoolspullen in haar ouderlijk huis heeft laten liggen waar zij toen verbleef. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat zij haar mobiele telefoon altijd bij zich draagt en vanwege een lege batterij haar mobiele telefoon heeft opgeladen, hetgeen de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat er op het ouderlijk adres van eiseres behoudens de hiervoor genoemde voorwerpen, persoonlijke spullen van eiseres zijn aangetroffen. Aldus moet tot de conclusie worden gekomen dat het onderzoek te summier is uitgevoerd dan wel dat in het daarvan gemaakte verslag onvoldoende bijzonderheden zijn vermeld, om de op basis daarvan getrokken conclusies te kunnen dragen. Als verweerder op grond van de bevindingen van de controleurs twijfelde of eiseres feitelijk woonde op het GBA-adres, had het op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres te doen.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder noch aannemelijk gemaakt noch aangetoond dat eiseres niet woonachtig was op haar GBA-adres. Dit betekent dat er geen grondslag is om de studiefinanciering van eiseres te herzien en aan eiseres een boete op te leggen. Reeds hierom behoeven de overige gronden die eiseres heeft aangevoerd, geen bespreking meer.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding de primaire besluiten 1 en 2 te herroepen nu aan deze besluiten hetzelfde gebrek kleeft en niet valt in te zien hoe verweerder het gebrek zal kunnen herstellen. De rechtbank zal derhalve zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Niet is gebleken van proceskosten in bezwaar die voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart de bezwaren gegrond, herroept de primaire besluiten 1 en 2 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.