ECLI:NL:RBAMS:2015:1572

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
13/993089-13 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude met opzet op verkorting van de rechten van schuldeisers en valsheid in geschrift

Op 5 maart 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een failliete rechtspersoon, [onderneming 1 B.V.], is beschuldigd van faillissementsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de rechten van de schuldeisers heeft verkort door aanzienlijke geldbedragen te onttrekken aan de failliete vennootschap. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrift en het niet geven van inlichtingen bij faillissement. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op de hoogte was van de financiële problemen van de vennootschap en desondanks handelingen heeft verricht die de schuldeisers benadeelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de benadeling van de schuldeisers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993089-13 (Promis)
Datum uitspraak: 5 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D.E. Kruimel, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
1. als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, opzettelijk de rechten der schuldeisers van de failliete rechtspersoon heeft verkort;
Subsidiair:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
2. medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
3. als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen gegeven.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van de ten laste gelegde feiten

4.1.
Partiële vrijspraak van feit 1, sub D
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte van het onder 1 sub D ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, aangezien het bestaan van een vordering van [onderneming 1 B.V.] op een andere rechtspersoon niet kan leiden tot de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [onderneming 1 B.V.].
4.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[onderneming 1 B.V.] (hierna: [onderneming 1 B.V.]), voorheen [onderneming 1A B.V.], is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2009 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [curator 1] tot curator. Het faillissement is op 16 februari 2009 aangevraagd door de Ontvanger van de Belastingdienst. [2] Blijkens heeft faillissementsverslag van de curator was de schuldenpositie van [onderneming 1 B.V.] als volgt:
  • Preferente vordering van de fiscus € 1.750.934,-
  • Preferente vordering van het UWV € 27.168,32
  • Andere preferente crediteuren € 276.856,80
  • Vordering concurrente crediteuren € 1.199.335,33
De bestuurder en enig aandeelhouder van [onderneming 1 B.V.] is [Holding 1 B.V.] (hierna: [Holding 1 B.V.]). [4] De bestuurder en enig aandeelhouder van [Holding 1 B.V.] is verdachte. [5] Verdachte is tevens bestuurder van [onderneming 1B B.V.] (hierna: [onderneming 1B B.V.]) en [onderneming 1C B.V.] (hierna: [onderneming 1C B.V.]). [6]
De activiteiten van [onderneming 1 B.V.] bestaan hoofdzakelijk uit het vervoer van ontwaterd zuiveringsslib, afkomstig van waterzuiveringsinstallaties. De opdrachtgever hiervan was [onderneming 2 N.V.] [7]
Op 31 maart 2010 heeft de curator in het faillissement van [onderneming 1 B.V.] bij het Fraudemeldpunt Amsterdam melding gemaakt van het vermoeden van het plegen van bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrifte door verdachte. Voorts stelt de curator dat de boekhouding van [onderneming 1 B.V.] onvolledig is en dat daarom de (indirect) bestuurder van [onderneming 1 B.V.] – verdachte – niet aan zijn boekhoudplicht heeft voldaan. [8]
De ten laste gelegde onttrekkingen
De curator stelt dat de kantoorinventaris en de garage inrichting van [onderneming 1 B.V.] op 30 april 2009 – nadat het faillissement van [onderneming 1 B.V.] op 16 februari 2009 door de Belastingdienst was aangevraagd – zijn overgedragen aan [onderneming 1C B.V.] voor een bedrag van € 31.281,92. Deze koopprijs is in het grootboek zonder omschrijving in de rekening-courantverhouding met [onderneming 1B B.V.] verrekend. Op de bankrekening van [onderneming 1 B.V.] is voornoemde betaling niet aangetroffen. [9]
Uit de administratie van [onderneming 1 B.V.] blijkt voorts dat vanaf 10 juli 2008 – ongeveer een jaar voor faillissement – tot aan het faillissement van [onderneming 1 B.V.] ten gunste van [Holding 1 B.V.] betalingen zijn gedaan van in totaal € 886.964,-. Deze betalingen zijn verwerkt in het grootboek, maar de onderliggende stukken waaruit de rechtmatigheid van deze betalingen kan blijken, zijn volgens de curator niet aangetroffen. [10] Daarnaast is op 19 maart 2009 een bedrag van € 249.161,- op de door [onderneming 1 B.V.] aangehouden bankrekening overgemaakt naar de bankrekening van [onderneming 1B B.V.] met als omschrijving “OVB aflossing schuld g-rekening”. Deze betaling is door de curator vernietigd als zijnde paulianeus, aangezien de faillissementsaanvraag een maand daarvoor was aangevraagd. [11]
Op verzoek van de curator heeft Deloitte Bijzonder Onderzoek en Integriteitsadvies B.V. (hierna: Deloitte) een onderzoek ingesteld naar de rekening-courantverhouding van [onderneming 1 B.V.] met [onderneming 1B B.V.]. In het rapport van Deloitte staat dat in het tweede halfjaar 2008 mutaties hebben plaatsgevonden in de rekening-courant verhouding tussen [onderneming 1 B.V.] en [onderneming 1B B.V.] ter grootte van € 2,4 miljoen. Het rekening-courant saldo is hierbij omgeslagen van een vordering van [onderneming 1 B.V.] per 6 juli 2008 ad € 1.945.247 naar een schuld aan [onderneming 1B B.V.] ad € 406.902. Deloitte heeft uit de bescheiden van [onderneming 1 B.V.] de juistheid van de uitgevoerde boekingen niet kunnen vaststellen, waarna [onderneming 1B B.V.] is verzocht om dit middels bescheiden aan te tonen. Verdachte heeft vervolgens namens [onderneming 1B B.V.], enkele overzichten [12] van doorbelaste kosten aan de curator toegezonden. Volgens de curator komen slechts enkele bedragen in de verstrekte overzichten overeen met de in rekening-courant geboekte bedragen. Van de overige in de overzichten vermelden bedragen ontbreken de onderliggende bescheiden, zodat de curator deze bedragen niet kan verifiëren. [13]
4.3.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, op grond van de verweren zoals genoemd in haar pleitnotities. De verweren bespreekt de rechtbank hierna – indien nodig – in haar oordeel.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
4.5.1.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Algemeen
Verdachte heeft verklaard dat het contract met [onderneming 2 N.V.] niet winstgevend is geweest en alleen geld heeft gekost. [14] [persoon 1], werkneemster bij [onderneming 1 B.V.], heeft verklaard dat het bedrijf altijd op de rand van de afgrond verkeerde en er structureel te weinig geld was. [15] Volgens haar was het faillissement onontkoombaar op het moment dat de eerste herinnering van de Belastingdienst binnen kwam. Deze herinnering kwam ongeveer een jaar voor het faillissement van 7 juli 2009 binnen. [16] Zoals uit de hiervoor in rubriek 4.2. weergegeven bewijsmiddelen volgt, zijn vanaf 10 juli 2008 tot en met de faillissementsdatum door [onderneming 1 B.V.] betalingen verricht ten gunste van [Holding 1 B.V.].
Onder A)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 30 april 2009 – nadat het faillissement van [onderneming 1 B.V.] is aangevraagd – de kantoorinventaris en de garage inrichting van [onderneming 1 B.V.] zijn overgedragen aan [onderneming 1C B.V.] voor een bedrag van € 31.281,92. Op de bankrekening van [onderneming 1 B.V.] is deze betaling echter niet aangetroffen. Daarentegen is de koopprijs in het grootboek zonder omschrijving in de rekening-courantverhouding met [onderneming 1B B.V.] – een andere B.V. van verdachte – verrekend. Uit de door verdachte overgelegde administratie van [onderneming 1 B.V.] is niet gebleken wat de reden is geweest van deze verrekening.
Gezien het feit dat deze handeling heeft plaatsgevonden nadat het faillissement van [onderneming 1 B.V.] was aangevraagd en de overboeking niet in de afschriften is terug te vinden, is de rechtbank van oordeel dat [onderneming 1 B.V.] de kantoorinventaris en garage-inrichting om niet heeft overgedragen aan een andere rechtspersoon.
Onder B)
In de periode van 10 juli 2008 tot en met de datum van het faillissement van [onderneming 1 B.V.] zijn diverse betalingen gedaan door [onderneming 1 B.V.] ten gunste van [Holding 1 B.V.] voor een bedrag van in totaal
€ 886.964,-. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bankafschriften van [Holding 1 B.V.] blijkt dat hiermee salarissen en bepaalde kosten door de Holding zijn betaald.
De rechtbank stelt vast dat een onderbouwing van de stelling dat deze bedragen dienden ter betaling van de salarissen van de werknemers ontbreekt, zoals onderliggende stukken ten aanzien van de taakverdeling tussen de vennootschappen, de overeenkomsten van die werknemers met een vennootschap van verdachte alsmede de betrokken facturen. Verder kan niet worden vastgesteld dat namens [Holding 1 B.V.] jegens [onderneming 1 B.V.] een juridisch opeisbare verplichting bestond om al de salarissen van werknemers van [onderneming 1 B.V.] te betalen. Het lijkt er veeleer op dat verdachte gepoogd heeft zoveel mogelijk liquide middelen aan [onderneming 1 B.V.] te onttrekken om te voorkomen dat de betrokken gelden in het faillissement terecht zouden komen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte tijdens zijn verhoor van 5 oktober 2010 heeft verklaard dat de betalingen aan [Holding 1 B.V.] zijn verricht omdat dit moest van de Rabobank, aangezien de rekening van de Holding soms negatiever stond dan die van [onderneming 1 B.V.]. [persoon 2], werkzaam bij de Rabobank, heeft verklaard dat de Rabobank nooit expliciet tegen verdachte heeft gezegd gelden door te boeken naar de rekening van [Holding 1 B.V.]. [17] Tevens is vastgesteld – in tegenstelling tot wat verdachte heeft verklaard – dat de rekening-courant rekening van [Holding 1 B.V.] vrijwel permanent een saldo ten gunste van [Holding 1 B.V.] vertoonde. [18] Tot slot heeft [persoon 1] over de overboekingen verklaard dat de geldbedragen direct werden overgeboekt naar de bankrekening van [Holding 1 B.V.] zodat kon worden voorkomen dat de Belastingdienst overal beslag op kon leggen. [19] Verdachte volstaat ermee een en ander te ontkennen, zonder dat hij een inzichtelijke verklaringen geeft voor het overboeken van gelden van [onderneming 1 B.V.] naar [Holding 1 B.V.].
De rechtbank leidt uit het voorgaande af, in onderlinge samenhang bezien, dat [onderneming 1 B.V.] onverschuldigd geldbedragen heeft overgeboekt naar de bankrekening van [Holding 1 B.V.].
Onder C)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de curator heeft vastgesteld dat de rekening-courant verhouding tussen [onderneming 1 B.V.] en [onderneming 1B B.V.] in een tijdsspanne van zes maanden van een vordering van € 1.945.247,- is omgezet in een schuld van € 406.902,-. Op de datum van het faillissement van [onderneming 1 B.V.] bedroeg de totale schuld € 515.189,26. De raadsvrouw heeft hierover aangevoerd dat tussen de verschillende vennootschappen van verdachte werd doorbelast, hetgeen deze mutatie verklaart.
De rechtbank stelt voorop dat het doorbelasten van kosten tussen vennootschappen niet naar believen kan worden gedaan. Zo kunnen niet allerlei kosten, ook van andere vennootschappen, zonder enige uitsplitsing en onderbouwing, voor rekening van [onderneming 1 B.V.] worden gebracht (terwijl de opbrengsten van [onderneming 1 B.V.] naar andere vennootschappen worden overgeboekt). Verdachte heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het doorbelasten van kosten rechtmatig was terwijl in de administratie van [onderneming 1 B.V.] voor deze doorbelastingen geen onderbouwing is aangetroffen. Deloitte heeft immers uit de bescheiden van [onderneming 1 B.V.] de juistheid van de uitgevoerde boekingen niet kunnen vaststellen. Verder heeft de curator een aantal van deze (memoriaal)boekingen betwist, omdat ter zake van deze boekingen geen onderliggende documenten zijn overgelegd waaruit de juistheid hiervan kan worden vastgesteld. De rechtbank acht hier mitsdien bewezen dat bedragen onverschuldigd zijn overgemaakt door [onderneming 1 B.V.] aan [onderneming 1B B.V.] als gevolg waarvan een vordering van [onderneming 1 B.V.] is tenietgedaan en omgezet in een schuld van [onderneming 1 B.V.] aan [onderneming 1B B.V.].
Onder E)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte een zodanige administratie heeft gevoerd en bewaard, dat hieruit ten alle tijde een betrouwbaar inzicht in de vermogenstoestand en de rechten en verplichtingen van [onderneming 1 B.V.] kon worden verkregen.
De curator heeft in zijn melding van 31 maart 2010 gesteld dat de administratie van [onderneming 1 B.V.] onvolledig is en geen volledig inzicht geeft in de rechten en verplichtingen. Zo heeft de curator onder meer geen documenten aangetroffen inzake:
  • het verrekenen van rekening-courant vorderingen tussen de verschillende vennootschappen;
  • de facturen inzake het doorbelasten van brandstof door [onderneming 1B B.V.];
  • de facturen inzake de doorbelasting van gebruik van containers.
Volgens [persoon 1] was de administratie van [onderneming 1 B.V.] een drama, was nooit iets op orde en bestond er een grote achterstand. Dit was al zolang zij bij [onderneming 1 B.V.] werkte en verdachte was hiervan op de hoogte. [21]
Gelet op de aangifte van de curator, de bevindingen van Deloitte en de verklaring van [persoon 1], stelt de rechtbank vast dat de administratie van [onderneming 1 B.V.], die inzicht moet geven in de rechten en verplichtingen van de vennootschappen, niet op orde was. Dat betekent dat [onderneming 1 B.V.] niet heeft voldaan aan zijn administratie verplichting als bedoeld in artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek. Hoewel verdachte binnen [onderneming 1 B.V.] niet direct belast is geweest met het voeren van de administratie, was hij daarvoor als bestuurder wel verantwoordelijk en volgt uit de bewijsmiddelen dat hij zich van deze onvolledig en onjuist gevoerde administratie wel degelijk bewust is geweest. Ook dient verdachte er als bestuurder van [onderneming 1 B.V.] voor zorg te dragen dat de gehele administratie correct aan de curator wordt overgedragen. Dat dat niet is gebeurd is aan zijn schuld te wijten.
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het voorgaande af, in samenhang bezien, dat verdachte vanaf juli 2008 weet had van het aankomende faillissement. Met die wetenschap heeft verdachte voorafgaand aan het faillissement, maar ook nadat deze al was aangevraagd, de hiervoor besproken onttrekkingen uit de bedoel gedaan. Door zo te handelen stevende [onderneming 1 B.V.] niet alleen op een faillissement af met daarin een boedelschuld, ook leidt de rechtbank hieruit af dat verdachte zich ervan bewust moet zijn geweest dat de schuldeisers van [onderneming 1 B.V.] door de ten laste gelegde onttrekkingen in hun verhaal zouden worden benadeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers en acht bewezen dat verdachte, als bestuurder van [onderneming 1 B.V.], opzet heeft gehad op de bedrieglijke bankbreuk ter verkorting van de crediteuren van [onderneming 1 B.V.].
4.4.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De curator heeft, nadat hij verdachte heeft verzocht om inlichtingen te geven, onder meer de onder 2 ten laste gelegde facturen van verdachte ontvangen. Over deze facturen heeft de curator opgemerkt dat hierop het bankrekeningnummer en het BTW-nummer van [onderneming 1B B.V.] – in plaats van [onderneming 1 B.V.] – staan vermeld.
Voorts vallen de volgende zaken op [22] :
Ten aanzien van factuur 90201 en 90205 is van het correspondentieadres de ‘L’ van [plaats] niet zichtbaar, terwijl deze wel zichtbaar is op de overige facturen;
Ten aanzien van alle ten laste gelegde facturen – verstuurd door [onderneming 1 B.V.] – staat tweemaal een correspondentieadres vermeld, waarbij opvalt dat in het bovenste correspondentieadres [Postbus A] (van [onderneming 1B B.V.] en [onderneming 1C B.V.]) en in het onderste correspondentieadres [Postbus B] (van [onderneming 1 B.V.]) staat vermeld;
Het factuurnummer van een factuur van [onderneming 1 B.V.] aan [onderneming 1C B.V.] begint met het jaartal 2009. De ten laste gelegde facturen vermelden factuurnummers ‘90201’ tot en met ‘90206’;
De facturen van na 25 mei 2009 – de datum waarop de naam [onderneming 1A B.V.] is gewijzigd in [onderneming 1 B.V.], dragen als briefhoofd [onderneming 1A B.V.];
Op alle ten laste gelegde facturen staat het bankrekeningnummer van [onderneming 1B B.V.] vermeld, alsmede het BTW nummer van [onderneming 1B B.V.];
Alle ten laste gelegde facturen zijn verstuurd nadat [onderneming 1 B.V.] in staat van faillissement is verklaard;
Op alle ten laste gelegde facturen staat – in tegenstelling tot andere facturen – onderaan extra vermeld dat de betaling moet plaatsvinden op bankrekening [bankrekeningnummer A].
[persoon 1] heeft verklaard dat zij de facturen herkent, maar dat zij deze niet heeft opgesteld. De facturen zijn volgens haar opgemaakt omdat bij een eerder faillissement (van [onderneming 1 B.V.]) duidelijk was geworden dat er facturen ten grondslag moeten liggen aan doorbelastingen tussen de verschillende vennootschappen. [23] [persoon 3], werknemer bij [onderneming 1 B.V.], heeft verklaard dat tot 5 juni 2009 alle (uitgaande) facturen van [onderneming 1 B.V.] door hem werden gemaakt. Hij herkent de hem getoonde facturen echter niet en verklaart dat deze niet door hem zijn opgesteld. Op de vraag wat hij kan verklaren over de juistheid van deze facturen, heeft hij geantwoord dat het slechte vervalsingen betreffen. [24]
Gelet op het voorgaande en het feit dat verdachte de ten laste gelegde facturen op verzoek van de curator en na faillissement heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze facturen vals zijn en dat verdachte hiervan opzettelijk gebruik heeft gemaakt, als ware deze facturen als echt en onvervalst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.4.3.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De curator heeft verdachte bij brieven van 23 juli 2009, 3 september 2009 [25] en 17 september 2009 [26] gesommeerd hem gedocumenteerd, middels overlegging van verifieerbare bescheiden, inlichtingen te verstrekken over mutaties met betrekking tot de vorderingen van [onderneming 1B B.V.] op [onderneming 1 B.V.]. Voorts heeft de curator om een groot aantal stukken, zoals bankafschriften, grootboekkaarten en overeenkomsten met groepsmaatschappijen verzocht. Verdachte heeft op al deze vragen geen genoegzaam antwoord gegeven, aldus de curator. [27]
Hoewel kan worden vastgesteld dat door of namens verdachte inlichtingen zijn verstrekt aan de curator, blijkt uit de brieven van de curator dat verdachte de door hem expliciet verzochte bescheiden niet heeft overgelegd. Naast het weigeren van het geven van vereiste inlichtingen, heeft verdachte ook opzettelijk verkeerde inlichtingen gegeven. Verdachte heeft immers ter onderbouwing van rekening-courant boekingen tussen [onderneming 1 B.V.] en [onderneming 1B B.V.], de onder 2 ten laste gelegde valse facturen aan de curator overgelegd.
Gelet op de hiervoor aangehaalde geschriften van de curator en de door verdachte overgelegde valse facturen aan de curator, is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde,
als bestuurder van [onderneming 1 B.V.], voorheen [onderneming 1A B.V.], verder te noemen '[onderneming 1 B.V.]', die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam d.d. 7 juli 2009 in staat van faillissement is verklaard,
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 maart 2010 te Amsterdam en te [plaats],
tezamen en in vereniging met rechtspersonen, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [onderneming 1 B.V.];
goederen aan de boedel heeft onttrokken en goederen om niet heeft vervreemd en niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
hebbende hij, verdachte en zijn mededaders;
A. goederen, waaronder kantoorinventaris en garage inrichting, om niet overgedragen/laten overdragen aan een andere rechtspersoon en
onverschuldigd geldbedragen van de bankrekening van [onderneming 1 B.V.] overgeboekt en/of laten overboeken naar de bankrekening van;
a. [Holding 1 B.V.] en
b. [onderneming 1B B.V.] en
in de boekhouding diverse memoriaal boekingen gedaan/laten doen als gevolg waarvan de vordering van [onderneming 1 B.V.] op [onderneming 1B B.V.] is omgezet in een schuld van [onderneming 1 B.V.] aan [onderneming 1B B.V.] en
E. geen volledige en geheel juiste administratie gevoerd en desgevraagd niet de gehele
administratie van [onderneming 1 B.V.] overgelegd aan de curator,
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
hij op 18 augustus 2009 te [plaats] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van 6 valse facturen, te weten,
- een factuur 90201 d.d. 1-5-2009 en
- een factuur 90202 d.d. 1-5-2009 en
- een factuur 90203 d.d. 1-6-2009 en
- een factuur 90204 d.d. 1-6-2009 en
- een factuur 90205 d.d. 1-7-2009 en
- een factuur 90206 d.d. 1-7-2009,
zijnde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat de facturen zijn overgelegd aan de curator en bestaande die valsheid hierin dat:
- melding wordt gemaakt van doorbelasting van kosten, waaronder salariskosten en
vrachtkosten, voor welke doorbelasting geen legitieme grondslag bestaat/bestond en
- een bankrekeningnummer en een BTW nummer welke wordt vermeld van een andere entiteit,
te weten van [onderneming 1B B.V.] en
- gebruik wordt gemaakt van briefhoofd '[onderneming 1A B.V.]' terwijl deze naam
vanaf 25 mei 2009 was gewijzigd in [onderneming 1 B.V.] en niet meer in gebruik was en
- de lay-out en correspondentieadressen en factuurnummers afwijken van de reguliere facturen
van deze rechtspersoon,
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde,
hij op tijdstippen in de periode van 23 juli 2009 tot en met 31 maart 2010 te Amsterdam en te [plaats],
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [onderneming 1 B.V.], hierna: '[onderneming 1 B.V.]', en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, terwijl [onderneming 1 B.V.] op 7 juli 2009 door de arrondissementsrechtbank te Amsterdam in staat van faillissement was verklaard
telkens heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft hij niet voldaan aan de diverse verzoeken van de, door de rechter aangewezen, curator in het faillissement, [curator 1], om onder andere:
- correcte informatie over de grondslag van de in rekening-courant plaatsgevonden mutaties
met betrekking tot de vorderingen van [onderneming 1B B.V.] op [onderneming 1A B.V.]
te verstrekken en
- schriftelijke/digitale stukken waaronder diverse ING bankafschriften en grootboekkaarten
2008 en overeenkomsten met groepsmaatschappijen en intercompany facturen vanaf
oprichtingsdatum en onderliggende berekeningen en nadere onderbouwingen/nadere
informatie met betrekking tot vragen van de curator dan wel eerder verstrekte informatie te
verstrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een werkstraf. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor faillissementsfraude. Daarnaast is verdachte geen bestuurder meer van een bedrijf, waardoor de kans op recidive nihil is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als bestuurder van een vennootschap samen met andere rechtspersonen zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Terwijl verdachte wist dat deze vennootschap in zwaar weer verkeerde, heeft hij aanzienlijke geldbedragen onttrokken aan die vennootschap. Door zijn handelen heeft verdachte de crediteuren van zijn vennootschap benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het in zijn hoedanigheid als bestuurder van de failliete vennootschap niet voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige en juiste administratie aan de curator te overleggen. Daarnaast heeft verdachte, ondanks verzoeken daartoe door de curator, niet de volledige administratie aan die curator overhandigd en zelfs opzettelijk verkeerde inlichtingen gegeven. Dergelijke gedragingen schenden het handelsverkeer en verdachte heeft hiermee tevens blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten opzichte van de vermogensbelangen van zijn schuldeisers. Met zijn handelen heeft verdachte het de curator moeilijk gemaakt om het faillissement op juiste wijze af te wikkelen.
Ten slotte heeft de verdachte ter onderbouwing van diverse doorbelastingen zich bediend van valse facturen, om alsnog te proberen deze doorbelastingen geaccepteerd te krijgen door de curator. Hiermee heeft verdachte het vertrouwen dat curators moeten kunnen stellen in de juistheid van de aan hen verstrekte administratie ernstig geschaad.
Door zijn handelwijze heeft verdachte meerdere schuldeisers van zijn failliete bedrijf financieel
benadeeld en is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstige schade toegebracht. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Ter zitting heeft verdachte geen inzicht in het verwerpelijke van zijn handelen getoond.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten en het nadeel dat in deze is toegebracht ten bedrage van ruim 3,2 miljoen euro, nu het faillissement van [onderneming 1 B.V.] is opgeheven bij gebrek aan baten.
Verder is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel Justitiële Documentatie van 13 januari 2015 eerder is veroordeeld voor fraude en valsheid in geschrift. Kennelijk heeft dit verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan feiten als de onderhavige.
De rechtbank heeft laten meewegen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn met ongeveer tien maanden is overschreden. Gelet op de ingewikkeldheid van het dossier, zal de rechtbank hier geen rechtsgevolgen aan verbinden en volstaan met de enkele constatering hiervan.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarop de raadsvrouw zich heeft beroepen, leiden niet tot een ander oordeel. Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw dergelijke feiten zal plegen, wordt aanleiding gezien een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57, 63, 194, 225 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, medeplegen van
het onttrekken van enig goed aan de boedel
en
het vervreemden van goederen om niet
en
het niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, in dat artikel bedoeld
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2015.
Mr. J.L. Hillenius is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal vonnis faillissement van 7 september 2011 (AH-09) en een geschrift, te weten een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector civiel recht, van 7 juli 2009 (D-22).
3.Een geschrift, te weten een faillissementsverslag tevens eindverslag van 12 mei 2010, p. 4 (D-018).
4.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel (D-016).
5.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel (D-017).
6.Een proces-verbaal OPV van 25 april 2013, p. 2 (OPV).
7.Een proces-verbaal OPV van 25 april 2013, p. 3 (OPV).
8.Een geschrift, te weten een melding van het vermoeden van faillissementsfraude inzake [onderneming 1 B.V.] (D-015).
9.Een proces-verbaal onttrekking van de inventaris van 24 augustus 2010 (AH-04).
10.Een proces-verbaal overboekingen naar [Holding 1 B.V.] van 23 augustus 2011 (AH-03) en een proces-verbaal analyse bankrekening [bankrekeningnummer B] van 10 september 2012 (AH-013).
11.Een proces-verbaal overboeking naar [onderneming 1B B.V.] van 24 augustus 2011 (AH-05) en een geschrift, te weten een brief inzake het faillissement [onderneming 1 B.V.] van [curator 1] van 17 september 2009 (D-009).
12.O.a. de geschriften, te weten facturen 90201 tot en met 90206 (D-02 tot en met D-07).
13.Een proces-verbaal inzake fakturen met onjuist bankrekeningnummer van 23 augustus 2011 (AH-02), een geschrift, te weten een faillissementsverslag tevens eindverslag van 12 mei 2010 (D-018-2).
14.Een proces-verbaal verhoor van een verdachte [verdachte] van 5 oktober 2011, p. 3 (V01-01).
15.Een proces-verbaal verhoor van [persoon 1] bij de rechter-commissaris van 3 juni 2014.
16.Een proces-verbaal verhoor van een getuige [persoon 1] van 20 juni 2012, p. 2 (G-01).
17.Een proces-verbaal verhoor van een getuige [persoon 2] van 13 februari 2013, p. 4 (G-04-01).
18.Een proces-verbaal analyse bankrekening [bankrekeningnummer B] van 10 september 2012, p. 3 (AH-013).
19.Een proces-verbaal verhoor van een getuige [persoon 1] van 20 juni 2012, p. 3 (G-01).
20.Een proces-verbaal inzake incomplete administratie van 6 september 2011 (AH-06),
21.Een proces-verbaal verhoor van een getuige [persoon 1] van 20 juni 2012, p. 2 (G-01).
22.Een proces-verbaal van gebruik vermoedelijk valse fakturen van 7 september 2011 (AH-08), geschriften, te weten facturen D-002 tot en met D-007) en een aanvangsproces-verbaal van 12 juli 2011, p. 3 (AH-01).
23.Een proces-verbaal verhoor van een getuige [persoon 1] van 20 juni 2012, p. 4 (G-01).
24.Een proces-verbaal verhoor van een getuige [persoon 3] van 28 januari 2013, p. 2 en 3 (G03-01).
25.Een geschrift, te weten een brief inzake het faillissement [onderneming 1 B.V.] van 3 september 2009 (D-020)
26.Een geschrift, te weten een brief inzake het faillissement [onderneming 1 B.V.] van 17 september 2009 (D-009)
27.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van 10 november 2009 (D-21)