ECLI:NL:RBAMS:2015:1334

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
AMS 13-5262
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering aan ambtenaar wegens verwijtbare werkloosheid door alcoholverslaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat eiseres, die kampt met een alcoholverslaving, verantwoordelijk was voor haar gedrag dat leidde tot haar ontslag. De ex-werkgever had haar meerdere keren gewaarschuwd en pogingen ondernomen om haar te begeleiden, maar eiseres voldeed niet aan de verwachtingen en bleef ongepast gedrag vertonen op de werkvloer. De rechtbank concludeerde dat er zowel een objectieve als een subjectieve dringende reden voor het ontslag aanwezig was, en dat eiseres in overwegende mate verantwoordelijk was voor haar situatie. Het beroep van eiseres tegen de weigering van de WW-uitkering werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat een alcoholverslaving op zich geen verontschuldiging biedt voor verwijtbaar gedrag, tenzij er sprake is van een psychisch defect dat het gedrag verklaart. De rechtbank volgde de conclusies van de psychiater die had vastgesteld dat eiseres in staat was om de onjuistheid van haar handelen in te zien. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/5262

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2015 in de zaak tussen

[naam eiseres], te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.A. Helmer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.A.H. Smithuysen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Staatssecretaris van Financiën,ex-werkgever van eiseres
(gemachtigde: R.H. Laurs).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Bij besluit van 9 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkgever van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de WW-uitkering van eiseres per 20 september 2013 beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft de rechtbank geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken aan de ex-werkgever die medische gegevens over eiseres bevatten. De rechtbank heeft om die reden, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, besloten dat de kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2014, gelijktijdig met de behandeling van de beroepszaak van eiseres geregistreerd onder zaaknummer AMS 14/3290 (ontslagzaak). Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor de ex-werkgever zijn verschenen de gemachtigde, [naam leidinggende], leidinggevende, en [naam leidinggevende 1], leidinggevende.
Ter zitting heeft eiseres de rechtbank toestemming gegeven om niet slechts in bedekte termen over haar medische klachten te spreken, alsook in de uitspraak niet slechts in algemene termen daarover te schrijven, nu deze al bij de ex-werkgever bekend zijn.
Op 23 oktober 2014 heeft deze rechtbank (in dezelfde samenstelling) een samenhangende beroepszaak van eiseres met zaaknummer AMS 13/2054 (weigering uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)) ter zitting behandeld. Met partijen is overeengekomen dat de rechtbank in de drie zaken gelijktijdig uitspraak zal doen.

Overwegingen

1. Eiseres is in 1990 in dienst getreden als administratief medewerkster bij de Belastingdienst te Amsterdam (hierna: de Belastingdienst). Bij besluit van 29 januari 2013 (het ontslagbesluit) heeft de ex-werkgever aan eiseres per 4 maart 2013 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de vervulling van haar functie anders dan wegens ziekte. De ex-werkgever heeft daaraan, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende continuïteit in haar aanwezigheid kan brengen, wat een negatieve weerslag heeft op haar eigen functioneren, alsmede op het functioneren van haar team en daarmee de dienst. Daarnaast legt eiseres volgens de ex-werkgever een onevenredige druk op de bedrijfsvoering. Omdat uit psychiatrisch onderzoek is gebleken dat geen sprake is van een ziekte of gebrek als gevolg waarvan het gedrag van eiseres haar niet valt toe te rekenen, heeft de ex-werkgever geconcludeerd dat eiseres de eigenschappen, de mentaliteit en de instelling mist die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Het bezwaar van eiseres tegen het ontslagbesluit is ongegrond verklaard. Het beroep dat eiseres daartegen heeft ingesteld is bij uitspraak van deze rechtbank van heden ongegrond verklaard (AMS 14/3290).
2. Verweerder heeft in eerste instantie bij het primaire besluit een WW-uitkering aan eiseres toegekend. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van de ex-werkgever tegen deze toekenning, heeft verweerder onderzoek gedaan naar het recht op WW-uitkering van eiseres. Verweerder heeft, verwijzend naar de op het ontslag betrekking hebbende stukken, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres verwijtbaar werkloos is geraakt, als gevolg waarvan zij – bij nader inzien – toch geen recht heeft op een WW-uitkering. Er is volgens verweerder niet gebleken van een ontbrekend besef van de onjuistheid van haar handelen. Er was zowel een objectieve als een subjectieve dringende reden voor het ontslag, aldus verweerder.
3. Eiseres is het niet met het bestreden besluit eens. Volgens eiseres was er noch een objectieve, noch een subjectieve dringende reden voor het ontslag.
4. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, weigert het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het Uwv de uitkering niet over de volledige duur van de uitkering, doch over ten hoogste een periode van 26 weken over de helft van het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan.
5. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in een reeks uitspraken van 18 februari 2009 (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387) een toetsingskader geformuleerd in zaken waarin een dringende reden voor ontslag een rol speelde. De Raad heeft – kort samengevat – overwogen dat verweerder inhoudelijk moet beoordelen of aan de werkloosheid zowel een objectieve als een subjectieve dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is de wijze waarop het dienstverband is beëindigd niet doorslaggevend. Vervolgens moet verweerder, in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, ook beoordelen of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst ook op vaste rechtspraak van de Raad waarin wordt geoordeeld dat verweerder ten aanzien van zowel het onderzoek naar de feiten, als ten aanzien van het beoordelen van de verwijtbare werkloosheid een zelfstandige onderzoeksplicht heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 september 2010, ECLI:NL:CRVB:BN7155).
6. Uit het ontslagbesluit volgt de volgende informatie, die verweerder tevens bij het bestreden besluit heeft betrokken. Eiseres is in verband met problemen in de relationele sfeer vanaf 2004 begonnen met structureel en overmatig alcoholgebruik. Vanaf die periode – zij is daardoor ook enige tijd arbeidsongeschikt geweest – heeft eiseres een jarenlang patroon van alcoholgebruik en disfunctioneren laten zien. De ex-werkgever heeft eiseres meermaals door middel van ordemaatregelen – waaronder het meermaals stopzetten van de bezoldiging en het ontzeggen van de toegang tot dienstgebouwen – alsmede verschillende tenlasteleggingen van plichtsverzuim, duidelijk gemaakt dat zij haar gedrag en functioneren op de werkvloer diende aan te passen. Bij gebreke daarvan zou ontslag volgen. De werkgever heeft tevens geprobeerd om eiseres door middel van intensieve begeleiding te laten functioneren op de werkvloer. Desondanks is eiseres al enkele jaren niet in staat gebleken om continuïteit in haar aanwezigheid aan te brengen, houdt zij zich niet aan de met haar gemaakte afspraken, of regels die gelden bij ziekte, is zij meerdere malen onder invloed van alcohol op het werk verschenen, heeft zij zich jegens leidinggevenden en collega’s ongepast gedragen en leidinggevenden ook in hun privétijd en buiten kantooruren bestookt met een onophoudelijke stroom aan sms- en voicemailberichten. Eiseres heeft dit gedrag op zich niet betwist. Dit gedrag levert naar het oordeel van de rechtbank een objectieve dringende reden voor ontslag op.
7. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij ziek is, zodat haar gedrag haar niet valt toe te rekenen. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad vormt een alcoholverslaving op zichzelf geen verontschuldigende factor bij de beoordeling van onder invloed van die verslaving verrichtte handelingen. Dit zou slechts anders zijn indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door die verslaving veroorzaakt psychisch defect dat eiseres niet meer in staat moet worden geacht om haar wil ten aanzien van haar drinkgedrag in vrijheid te bepalen. Psychiater C.J.F. Kemperman heeft eiseres op verzoek van de ex-werkgever onderzocht en op 20 november 2012 gerapporteerd. Volgens Kemperman is weliswaar sprake van een langdurende afhankelijkheid van alcohol, maar een psychiatrische ziekte of gebrek die eiseres buiten staat stelde om de onjuistheid van haar handelen in te zien, is in dit geval niet extrapoleerbaar gebleken. Het gedrag bestond over een langere periode waarbij zij herhaaldelijk was gewaarschuwd door haar leidinggevende, zodat geen ontbrekend besef van de onjuistheid van het handelen lijkt te hebben bestaan. De effecten van alcohol waren eiseres al jarenlang bekend, zodat een culpa in causa dan ook wel aan de orde lijkt. Men kan dan ook niet stellen dat eiseres buiten staat was de haar verweten gedragingen te stoppen dan wel om hulp te vragen, aldus Kemperman. Psychiater dr. P.L. Remijnse heeft eiseres eveneens op verzoek van de ex-werkgever onderzocht ter beantwoording van de vraag of de verweten gedragingen eiseres zijn toe te rekenen. Remijnse kan zich blijkens zijn rapport van 27 februari 2014, kort samengevat, vinden in de door Kemperman geformuleerde conclusies. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres hierover heeft aangevoerd geen aanleiding om Kemperman en Remijnse niet in hun oordeel te volgen.
8. De ex-werkgever heeft eiseres blijkens het dossier meerdere herstelkansen geboden. Eiseres heeft daarbij als werknemer en gewaarschuwd mens een eigen verantwoordelijkheid om zich als goed werknemer te gedragen. Desondanks is eiseres blijkens de stukken doelbewust (meermaals) gestopt met het innemen van medicatie en heeft zij verschillende behandelingen voortijdig stopgezet. Gelet op de conclusies van Kemperman mocht de ex-werkgever eiseres dit verwijten.
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat er geen subjectieve dringende reden voor ontslag is. De ex-werkgever heeft niet voortvarend gehandeld, zodat er ook geen noodzaak was om eiseres nu te ontslaan.
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. In de eerste plaats heeft de ex-werkgever de redenen gegeven waarom er in de aanloop naar het ontslag verschillende maanden geen actie is ondernomen. Zo wilde de ex-werkgever al een hele tijd dat eiseres zou worden onderzocht door Kemperman. Eiseres heeft blijkens de stukken echter meermaals verzocht om dit onderzoek uit te stellen, zodat zij zich in verschillende instellingen kon laten opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in haar eigen belang geweest, zodat niet gesproken kan worden van talmen door de ex-werkgever. Gelet op alle ordemaatregelen, tenlasteleggingen van plichtsverzuim en het intensieve begeleidingstraject door leidinggevende[naam leidinggende], kan evenmin worden volgehouden dat de ex-werkgever onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
11. Uit het dossier blijkt verder duidelijk dat de spreekwoordelijke druppel voor de ex-werkgever was het incident op 17 december 2012. Eiseres had zich daaraan voorafgaand op 6 november 2012 ziek gemeld. Vanaf 12 november 2012 zou zij voor een periode van drie weken tot vier maanden intern behandeld worden voor haar alcoholafhankelijkheid. In december 2012 is eiseres echter voortijdig gestopt met de behandeling en heeft zij op
13 december 2012 de bedrijfsarts verzocht om haar per 17 december 2012 weer hersteld te melden voor het eigen werk. Eiseres is daarop door haar leidinggevende[naam leidinggevende 1] uitgenodigd voor een gesprek op 17 december 2012 om 9.30 uur. Eiseres is in de ochtend van
17 december 2012 door haar vader ziek gemeld, omdat zij niet in staat was om op het werk te verschijnen als gevolg van alcoholmisbruik. Aangezien de ex-werkgever inmiddels de beschikking had over de conclusies van Kemperman waaruit bleek dat het gedrag van eiseres verwijtbaar was, heeft de ex-werkgever eiseres bij besluit van 17 december 2012 de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd en meegedeeld voornemens te zijn eiseres ontslag wegens ongeschiktheid te verlenen. Bij besluit van 18 januari 2013 heeft de ex-werkgever aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om haar met ingang van 1 maart 2013 ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor de functie. Eiseres heeft hierop haar zienswijze gegeven. Vervolgens is bij besluit van 29 januari 2013 ontslag verleend met ingang van 4 maart 2013. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ex-werkgever na het incident van 17 december 2012 dan ook voortvarend gehandeld.
12. Dit betekent dat aan het ontslag zowel een objectieve als een subjectieve dringende reden ten grondslag ligt, die eiseres in overwegende mate kan worden verweten. Verweerder was dan ook gehouden om een maatregel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de WW op te leggen en de WW-uitkering blijvend geheel te weigeren.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzitter, en mrs. T.P.J. de Graaf en
L.C. Bachrach, leden,in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.