Overwegingen
1. Eiseres is in 1990 in dienst getreden als administratief medewerkster bij de Belastingdienst te Amsterdam (hierna: de Belastingdienst). In verband met problemen in de relationele sfeer is eiseres vanaf 2004 begonnen met structureel en overmatig alcoholgebruik. In april 2005 is eiseres als gevolg van alcoholmisbruik uitgevallen voor haar werkzaamheden bij de Belastingdienst. Per einde wachttijd is aan haar een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van 35-80% arbeidsongeschiktheid. Bij een medische herbeoordeling in mei 2008 is eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht en is de WIA-uitkering beëindigd. In de tussentijd is het dienstverband bij de Belastingdienst voortgezet.
2. Vanaf begin 2010 is eiseres weer veelvuldig uitgevallen op het werk vanwege alcoholmisbruik en (crisis)opnames daarvoor in klinieken. Op 12 juli 2012 heeft eiseres opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd, welke aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is afgewezen, omdat eiseres per einde wachttijd
(2 oktober 2012) geschikt is geacht voor haar eigen werk. Het bezwaar dat eiseres tegen dit besluit heeft ingediend is door het UWV ongegrond verklaard. Het beroep dat eiseres daartegen heeft ingesteld is bij uitspraak van deze rechtbank van heden ongegrond verklaard (AMS 13/2054).
3. Op 6 november 2012 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld. Vanaf 12 november 2012 zou zij voor een periode van drie weken tot vier maanden intern behandeld worden voor haar alcoholafhankelijkheid. In december 2012 is eiseres voortijdig gestopt met die behandeling. Zij heeft op 13 december 2012 de bedrijfsarts verzocht om haar per
17 december 2012 weer hersteld te melden voor het eigen werk. Eiseres is daarop door haar leidinggevende [naam leidinggevende 1] uitgenodigd voor een gesprek op 17 december 2012 om 9.30 uur. Eiseres is in de ochtend van 17 december 2012 door haar vader ziek gemeld, omdat zij niet in staat was om op haar werk te verschijnen als gevolg van alcoholmisbruik.
4. Bij besluit van 17 december 2012 is eiseres de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. Daarbij heeft verweerder meegedeeld voornemens te zijn eiseres ontslag wegens ongeschiktheid te verlenen. Bij besluit van 18 januari 2013 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om haar met ingang van 1 maart 2013 ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor de functie, als bedoeld in artikel 98, eerste lid, onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Eiseres heeft hierop haar zienswijze gegeven.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres per 4 maart 2013 ontslag verleend vanwege ongeschiktheid voor de functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Verweerder heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende continuïteit in haar aanwezigheid kan brengen, wat een negatieve weerslag heeft op haar eigen functioneren, alsmede op het functioneren van haar team en daarmee de dienst. Daarnaast legt eiseres volgens verweerder een onevenredige druk op de bedrijfsvoering. Volgens de rapportage van psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman van
20 november 2012 heeft hij onderzoek verricht naar de toerekenbaarheid van het gedrag van eiseres. Kort samengevat is niet extrapoleerbaar gebleken dat sprake is van een ziekte of gebrek die eiseres buiten staat stelde om de onjuistheid van haar handelen in te zien. Daarom kan volgens Kemperman niet gesteld worden dat eiseres buiten staat was de haar verweten gedragingen te stoppen, dan wel om hulp te vragen. Verweerder concludeert daarom dat eiseres de eigenschappen, de mentaliteit en de instelling mist die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, kort samengevat, overwogen dat ook uit een psychiatrisch onderzoek door dr. P.L. Remijnse, neergelegd in de rapportage van
27 februari 2014, niet is gebleken van een ziekte of gebrek als gevolg waarvan eiseres ongeschikt zou zijn voor haar werk, of dat de haar verweten gedragingen haar niet toe te rekenen zijn. Desondanks is eiseres al gedurende een reeks van jaren niet in staat gebleken om continuïteit in haar aanwezigheid aan te brengen, houdt zij zich niet aan de met haar gemaakte afspraken, of regels die gelden bij ziekte, is zij meerdere malen onder invloed van alcohol op het werk verschenen, heeft zij zich jegens leidinggevenden en collega’s ongepast gedragen en leidinggevenden ook in hun privétijd en buiten kantooruren bestookt met een onophoudelijke stroom aan sms- en voicemailberichten, aldus verweerder. Nu eiseres hier herhaaldelijk op is aangesproken, is het ontslag volgens verweerder terecht. Het bezwaar is daarom ongegrond verklaard.
7. Eiseres heeft in beroep, kort weergegeven, aangevoerd dat haar (dis)functioneren en haar alcoholafhankelijkheid het gevolg zijn van een ziekte, te weten het Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) en een persoonlijkheidsstoornis. Deze informatie heeft verweerder ten onrechte niet bij het ontslagbesluit betrokken. Zij had daarom niet ontslagen mogen worden op grond van artikel 98, eerste lid, onder g, van het ARAR, aldus eiseres. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verschillende medische stukken overgelegd. Ook heeft zij de rechtbank verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
8. In artikel 98, eerste lid, onder g, van het ARAR is – voor zover hier van belang – bepaald dat de ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4250) moet deze ongeschiktheid zich uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. 9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres haar werkzaamheden niet altijd heeft verricht op een wijze als van haar had kunnen worden verlangd. De haar in het ontslagbesluit verweten gedragingen heeft zij op zichzelf niet betwist. Het geschil spitst zich toe tot de vraag of het onvoldoende functioneren van eiseres in overwegende mate is veroorzaakt door ziekte of gebrek. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB1520) is onderzoek naar het bestaan van een eventuele medische oorzaak van de ongeschiktheid aangewezen in die gevallen waarin aanwijzingen voorhanden zijn dat de ongeschiktheid van een ambtenaar (mede) voortkomt uit of samenhangt met een ziekte of gebrek of waarin gerede twijfel bestaat of het onvoldoende functioneren van een ambtenaar wordt veroorzaakt door eigenschappen van karakter, geest of gemoed dan wel door ziekten of gebreken. Daarbij betrekt de rechtbank ook de vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2813) dat alcoholafhankelijkheid op zichzelf niet tot de medische factoren wordt gerekend die tot de conclusie kunnen leiden dat het onvoldoende functioneren veroorzaakt wordt door ziekte of gebreken. Van een verontschuldigende factor zou slechts sprake kunnen zijn, als die verslaving zou moeten worden toegeschreven aan een psychisch defect waardoor eiseres niet in staat moet worden geacht haar wil ten aanzien van het alcoholgebruik in vrijheid te bepalen, zodat zij voor de gevolgen daarvan niet zonder meer te allen tijde verantwoordelijk kan worden gehouden. 10. Op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de rechtbank met verweerder van oordeel dat in dit geval geen sprake is van voldoende aanwijzingen in die richting. De rechtbank overweegt dat in dit kader niet van belang is dat op enig moment de diagnose PTSS bij eiseres is gesteld. Indien en voor zover al zou moeten worden aangenomen dat eiseres aan PTSS lijdt, dan nog staat niet vast dat zij als gevolg daarvan geen verantwoordelijkheid kan dragen voor haar gedrag in de werksfeer als gevolg van het terugkerende alcoholmisbruik. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier en de door verweerder in het ontslagbesluit genoemde incidenten en ongewenste gedragingen voldoende duidelijk dat deze onlosmakelijk samenhangen met alcoholmisbruik door eiseres. PTSS kan eerst dan als een relevante medische factor worden gezien, indien er een causaal verband kan worden vastgesteld tussen deze psychische aandoening en het alcoholmisbruik. De bewijslast hiervan ligt bij eiseres. Hoewel eiseres naar het oordeel van de rechtbank wel een begin van bewijs heeft geleverd dat zij inmiddels mogelijk aan PTSS lijdt, is van een causaal verband tussen PTSS en de alcoholafhankelijkheid en het alcoholmisbruik in de periode voorafgaand aan het ontslagbesluit niet gebleken. De rechtbank wijst er daarbij op dat Remijnse in zijn rapportage van 27 februari 2014 uitgebreid heeft gemotiveerd dat er geen aanwijzingen zijn dat PTSS een rol heeft gespeeld in de alcoholproblematiek en waarom dit zelfs weinig aannemelijk is. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het oordeel van Remijnse op dit punt voor onjuist te houden. De rechtbank ziet om die reden ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
11. De rechtbank overweegt verder dat ook ten aanzien van de aanwezigheid van een (mogelijke) persoonlijkheidsstoornis niet is gebleken van een causaal verband en het (dis)functioneren van eiseres op het werk. Evenals een alcoholverslaving wordt een persoonlijkheidsstoornis op zich volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:637) niet tot een ziekte of gebrek gerekend. Nog daargelaten dat geen van de psychiaters of behandelaars daadwerkelijk een persoonlijkheidsstoornis heeft vastgesteld (slechts persoonlijkheidskenmerken of -trekken), heeft eiseres in ieder geval tot 2004 goed gefunctioneerd in haar werk, terwijl een persoonlijkheidsstoornis doorgaans al vanaf de vroege jeugd aanwezig is. Eiseres heeft verder niet onderbouwd dat zij als gevolg van deze eventueel aanwezige persoonlijkheidskwetsbaarheid op enig moment niet in staat was om haar wil in vrijheid te bepalen of dat zij zich niet ten volle bewust was van de ontoelaatbaarheid van haar gedragingen. 12. Eiseres is gedurende een zeer lange periode op haar functioneren en gedrag aangesproken en is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om haar functioneren te verbeteren. Eiseres is daarbij begeleid door haar leidinggevende(n) en de bedrijfsarts en heeft ook tijdelijk andere taken gekregen, afgeschermd van haar afdeling/team. Ondanks dat verweerder over een periode van meerdere jaren meermaals ordemaatregelen jegens eiseres heeft getroffen, waaronder ontzegging van de toegang tot de dienstgebouwen, de inhouding van de bezoldiging en uitdrukkelijke waarschuwingen voor onvoorwaardelijk ontslag, heeft eiseres volhard in haar gedrag en alcoholmisbruik. Verweerder was daarom naar het oordeel van de rechtbank in beginsel bevoegd om eiseres op grond van artikel 98, eerste lid, onder g, van het ARAR ontslag te verlenen.
13. Ten aanzien van de vraag of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij door leidinggevende [naam leidinggevende] onder druk is gezet, als gevolg waarvan zij steeds terugviel in haar oude patroon en gedrag. Eiseres meent dat haar daarom een verbeterkans had moeten worden geboden op een andere plek onder een andere leidinggevende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de intensieve begeleiding van [naam leidinggevende] als een bepaalde druk kunnen ervaren. Deze begeleiding, met veel structuur en strikte handhaving van de gemaakte afspraken, was volgens de coach van eiseres bij de Jellinek echter noodzakelijk voor haar herstel. De rechtbank is niet gebleken van onnodige of bezwarende bejegening van eiseres door [naam leidinggevende]. De rechtbank hecht er daarbij waarde aan te vermelden dat niet alleen verweerder als werkgever diende zorg te dragen voor een juiste begeleiding van eiseres in haar werk, maar dat op eiseres als werknemer ook een dergelijke plicht jegens verweerder rustte om hieraan haar volledige medewerking te verlenen. Van gehoudenheid om haar over te plaatsen naar een andere afdeling of functie, zoals eiseres heeft bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid tot het verlenen van functioneel ongeschiktheidsontslag heeft mogen overgaan.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.