ECLI:NL:RBAMS:2015:114

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2780
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering na weigering mee te werken aan re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de verlaging van de bijstandsuitkering van de eiser met 100% gedurende twee maanden, omdat hij op 12 november 2013 heeft geweigerd mee te werken aan de hem opgelegde re-integratieverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel niet op 1 november 2013 kon ingaan, omdat de laakbare gedraging pas op 12 november 2013 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 juni 2008 in overweging genomen, waarin is bepaald dat een maatregel ingaat op de datum van de laakbare gedraging. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de gemeente vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de bijstand met ingang van 12 november 2013 te verlagen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en bepaald dat de gemeente het door de eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 974,--. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2780

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2015 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: F.H.W. Fris).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van eiser verlaagd met 100% gedurende twee maanden met ingang van november 2013.
Bij besluit van 2 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2014. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Uit een rapport van 18 november 2013 blijkt dat eiser, nadat hem eerder een maatregel werd opgelegd, op 12 november 2013 heeft geweigerd mee te werken aan de hem opgelegde re-integratieverplichtingen. Verweerder heeft op grond daarvan de in het primaire besluit vermelde maatregel opgelegd, die bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
2. Eiser betwist in beroep niet de verweten gedragingen, maar stelt zich op het standpunt dat verweerder het individualiseringsbeginsel heeft geschonden door de maatregel niet af te stemmen op zijn omstandigheden, mogelijkheden en middelen. Verder stelt eiser in beroep dat de maatregel niet eerder behoort in te gaan dan op de datum waarop de laakbare gedraging zich heeft voorgedaan.
3. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet heeft betwist dat de maatregel overeenkomstig de toepasselijke maatregelenverordening is opgelegd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet gebleken is van een dringende reden om af te zien van het opleggen van de maatregel en dat de maatregel recht doet aan de ernst van de gedraging van eiser. Verweerder heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank terecht afgezien van matiging vanwege het feit dat aan eiser reeds eerder een maatregel werd opgelegd. Het is inherent aan het stelsel van het opleggen van zwaardere maatregelen bij recidive dat een zwaardere maatregel volgt op reeds eerder opgelegde maatregelen. Voorts is niet gebleken dat eiser onevenredig zwaar wordt getroffen door de maatregel.
4.1.
Met betrekking tot de vraag of verweerder de maatregel heeft kunnen opleggen met ingang van de maand november 2013 overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.
Ingevolge artikel 45 wordt de algemene bijstand per kalendermaand vastgesteld en betaald. Nu de verweten gedraging op 12 november 2013 heeft plaatsgevonden, de dag waarop eiser heeft geweigerd mee te werken aan het hem aangeboden traject, kan de maatregel niet op 1 november 2013 ingaan. Eiser heeft in dit verband terecht gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 24 juni 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008: BD5423), waaruit volgt dat het uitgangspunt behoort te zijn dat een maatregel ingaat per datum waarop de laakbare gedraging zich heeft voorgedaan.
4.3.
De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen en – overeenkomstig de aangehaalde uitspraak van de Raad – zelf in de zaak te voorzien door de bijstand met ingang van 12 november 2013 te verlagen met 100% gedurende twee maanden.
5. Omdat de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- (zegge: vijfenveertig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderd vierenzeventig euro)
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N. de Jager, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll.: NV
D: B

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.