In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Judge van het Elbląg Regional Court in Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 9 december 2014 en betreft de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar een vrijheidsstraf van 8 maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden zijn die de overlevering onevenredig bezwarend maken. De opgeëiste persoon had zich laten bijstaan door haar raadsman en een tolk tijdens de zitting op 30 januari 2015. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat zij op de hoogte was van de rechtszaak in Polen, waar zij op 10 mei 2010 was gedagvaard. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet, niet van toepassing is. De opgeëiste persoon heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat haar is opgelegd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, oplichting, op de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet staat, waardoor het onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig is.
De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging genomen, waaronder haar zorg voor haar zus, maar oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.