ECLI:NL:RBAMS:2014:992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
C/13/503789 / HA RK 11-378
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op verschoningsrechten door getuige in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 20 februari 2014 een beschikking gegeven in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. De rechter-commissaris heeft het beroep van getuige [naam getuige] op verschoningsrechten afgewezen. Getuige [naam getuige] had zich beroepen op verschoningsrechten zoals vastgelegd in artikel 165 lid 2 sub b en lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in haar hoedanigheid als trustbestuurder van [bedrijf 2]. De getuige stelde dat zij niet verplicht was om te antwoorden op vragen die haar tijdens het verhoor waren gesteld, omdat zij gebonden was aan geheimhoudingsplichten die voortvloeien uit de Landsverordening toezicht trustwezen van de Nederlandse Antillen en de Nederlandse Wet toezicht trustkantoren.

De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verschoningsrecht niet automatisch voortvloeit uit een geheimhoudingsplicht. Er moet een belangenafweging plaatsvinden tussen het belang van waarheidsvinding in de civiele procedure en de belangen van geheimhouding. De rechter-commissaris concludeerde dat het belang van waarheidsvinding in deze zaak zwaarder weegt dan de geheimhoudingsbelangen van getuige [naam getuige].

De rechter-commissaris heeft ook opgemerkt dat de geheimhoudingsplicht in de LTT niet automatisch een verschoningsrecht met zich meebrengt en dat er geen bijzondere regels gelden voor een beroep op een verschoningsrecht in een voorlopig getuigenverhoor. De beslissing houdt in dat getuige [naam getuige] opnieuw zal worden gehoord en verplicht is om de eerder gestelde vragen te beantwoorden. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rekestenrol voor verdere planning van het verhoor.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/503789 / HA RK 11-378
Beschikking van de rechter-commissaris van 20 februari 2014 op het beroep van getuige [naam getuige] op verschoningsrechten
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Spaans recht,
[bedrijf]
gevestigd te [plaats],
2.
[naam],
wonende te [woonplaats],
3.
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoekers namens zichzelf en namens alle erfgenamen van wijlen [naam],
advocaat mr. C.B. Schutte,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FICOSA INVESTMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gerekwestreerde,
advocaat voorheen mr. V.R.M. Appelman,
thans zonder advocaat,
2.
[naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel ,
3.
[naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
4.
[naam],
wonende te [woonplaats]
gerekwestreerde,
advocaat mr. V.R.M. Appelman,
5.
[naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,

6 [naam],

wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
7.
[naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
8.
[naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
9.
[naam]
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. P.N. Malanczuk,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARISTO B.V.
gevestigd te Helmond,
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOORDBRABANTSE PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ “DE KEMPEN” B.V.
gevestigd te Helmond,
verweerster,
advocaat mr. E.C. Timmer,
12.
[naam]
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer,
13.
[naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer,
14.
[naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer,
15.
[naam],wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer.
Verzoekers worden hierna gezamenlijk aangeduid met [bedrijf]

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure wordt allereerst verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 10 mei 2012, de beschikking van de rechter-commissaris van 11 juli 2013 en het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor gehouden op 21 november 2013.
1.2.
Daarnaast zijn, voor zover voor de onderhavige beslissing van belang, de volgende stukken overgelegd:
- de brief van mr. Schutte aan de rechter-commissaris van 19 december 2013 met bijlagen;
- de brief (per e-mail) van mr. H. Ruiter (advocaat van [naam getuige]) aan de rechter-commissaris van 15 januari 2014.

2.Het beroep van [naam getuige] op verschoningsrechten

2.1.
Op 21 november 2013 is [naam getuige] (hierna: getuige [naam getuige]) als getuige gehoord. Getuige [naam getuige] heeft tijdens dat verhoor slechts geantwoord op enkele door de rechter-commissaris gestelde (algemene) vragen. Ten aanzien van alle overige vragen heeft zij zich beroepen op verschoningsrechten. Getuige [naam getuige] is van mening dat zij niet op de haar gestelde vragen hoeft te antwoorden omdat haar een verschoningsrecht toekomt als bedoeld in artikel 165 lid 2 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in haar hoedanigheid van directeur (trustbestuurder) van [bedrijf 2]. Daarnaast doet zij een beroep op het verschoningsrecht in artikel 165 lid 3 Rv.
2.2.
Getuige [naam getuige] verwijst hiertoe allereerst naar de Landsverordening van de Nederlandse Antillen van 23 december 2003 regelende het toezicht op het trustwezen (Landsverordening toezicht trustwezen; hierna ook: de LTT). Volgens haar is zij als verlener van beheersdiensten op grond van artikel 14 lid 1 van de LTT jegens een ieder, met uitzondering van de Centrale Bank, gehouden tot geheimhouding van de in artikel 12 van de LTT genoemde gegevens. Opzettelijke overtreding van deze bepaling is strafbaar gesteld in artikel 25 lid 3 van de LTT en levert een misdrijf op. Artikel 14 lid 3 van de LTT bepaalt uitdrukkelijk dat de geheimhoudingsplicht ook geldt voor natuurlijke personen of rechtspersonen die op de vergunning zijn geplaatst en voor personeel van het trustkantoor, en dus ook voor haar. In de Nederlandse Wet toezicht trustkantoren is in artikel 12 eenzelfde geheimhoudingsverplichting opgenomen. Daarnaast is zij gebonden aan een contractuele geheimhoudingsplicht. Overtreding van deze contractuele geheimhoudingsverplichting levert een misdrijf op ingevolge artikel 2:233 Wetboek van Strafrecht te Curaçao en ingevolge artikel 273 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (Sr). Verzoekers trachten door middel van dit getuigenverhoor informatie te achterhalen ten aanzien waarvan zij tot geheimhouding is gebonden, aldus steeds getuige [naam getuige]. Mr. Ruiter heeft het beroep op de verschoningsrechten namens getuige [naam getuige] nader toegelicht.
2.3.
Verzoekers verzetten zich bij monde van mr. Schutte gemotiveerd tegen het beroep van getuige [naam getuige] op deze verschoningsrechten en stellen zich op het standpunt dat de getuige is gehouden te antwoorden op de aan haar door de rechter-commissaris gestelde vragen die zijn opgenomen in het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 november 2013.

3.De beoordeling

3.1.
De rechter-commissaris stelt bij de beoordeling voorop dat het vaste rechtspraak is dat de grondslag van het aan een beperkte groep van vertrouwenspersonen, onder wie artsen, priesters, advocaten en notarissen, toekomende verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden (zie bijvoorbeeld HR 22 juni 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4835).
3.2.
Ook is vaste rechtspraak dat voor het aannemen van een verschoningsrecht het bestaan van een geheimhoudingsplicht een voorwaarde is, maar dat niet iedereen met een geheimhoudingsplicht aanspraak kan maken op een verschoningsrecht. De geheimhoudingsplicht moet voortvloeien uit de wet of de aard van de functie. Een contractuele geheimhoudingsplicht is derhalve onvoldoende. Indien bij wet geheimhouding is opgelegd, kan daarin tevens een verschoningsrecht besloten liggen. Daarvan is echter alleen sprake “indien uit de bewoordingen, de strekking of de geschiedenis van de desbetreffende bepaling onmiskenbaar duidelijk blijkt dat de voor het aannemen van een dergelijk recht vereiste afweging door de wetgever is verricht” (zie HR 13 april 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4795, HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066 en HR 22 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0997).
3.3.
Artikel 14 lid 1 van de LTT legt inderdaad geheimhouding op aan de verlener van beheersdiensten van bepaalde in artikel 12 van de LTT bedoelde gegevens. Het gaat dan om gegevens die het trustkantoor verplicht is aan te houden met betrekking tot de buitenlandse partij aan wie het beheersdiensten verleent die “aanwijzen:
de directe en indirecte bron of bronnen van het kapitaal dat bij de oprichting en daarna in de onderneming is ingebracht; en
degene of degenen door wie middellijk of onmiddellijk aanspraken gemaakt kunnen worden op de uitkering, het kapitaal en het overschot na ontbinding”,
informatie, kortom, betreffende de
ultimate beneficial owner(of “ubo”).
In artikel 14 lid 2 van de LTT is bepaald dat de geheimhoudingsplicht onder meer niet van toepassing is “wanneer de verlener van trustdiensten wordt opgeroepen om als getuige op te treden in het kader van de opsporing, het gerechtelijk vooronderzoek of de behandeling ter terechtzitting van een strafbaar feit”.
Mr. Ruiter concludeert op grond van deze bepaling dat de uitzondering derhalve niet geldt voor het optreden als getuige (in het kader van een voorlopig getuigenverhoor) in een civiele procedure, zoals hier het geval is, en dat getuige [naam getuige] dus een beroep op een verschoningsrecht toekomt. Mr. Ruiter miskent hiermee – zoals hiervoor overwogen – dat een geheimhoudingsplicht niet zonder meer een verschoningsrecht met zich brengt, maar slechts als dit uit de wet(sgeschiedenis) volgt. Er gelden geen bijzondere regels voor een beroep op een verschoningrecht in een voorlopig getuigenverhoor (HR 24 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4851).
In de Memorie van Toelichting bij de LTT (MvT) is ten aanzien van de geheimhoudingsplicht, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“De confidentiële relatie tussen trustkantoor en cliënt wordt beschermd met de (…) opgelegde geheimhouding. De verplichting tot geheimhouding mag er echter niet toe leiden dat de informatie wordt vergrendeld ook in die gevallen waarvoor de verplichting tot het beschikbaar hebben juist is bedoeld (…) voor het tegen gaan van witwassen van geld en het opsporen van de financiering van internationaal terrorisme. Op de geheimhoudingsplicht dienen er dus uitzonderingen te worden gemaakt in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Ook in burgerlijke zaken is het soms noodzakelijk dat bepaalde getuigen kunnen worden opgeroepen. De Nederlandse Antillen kan zich niet permitteren dat belangrijke getuigenissen niet plaatsvinden of dat belangrijke bewijsstukken niet kunnen worden geproduceerd in verband met het “trustgeheim”. (…)”
De rechter-commissaris stelt vast dat noch in de tekst van de LTT, noch in de MvT een verschoningsrecht ligt besloten voor trustbestuurders zoals getuige [naam getuige].
3.4.
Dit betekent dat op grond van een belangenafweging zal moeten worden beoordeeld of in dit geval grond bestaat voor het aannemen van een verschoningsrecht van getuige [naam getuige]. Het belang van de waarheidsvinding in een civiele procedure zal moeten worden afgewogen tegen de belangen waarop de verplichting tot geheimhouding is gericht (zie bijvoorbeeld het hiervoor onder 3.2 genoemde arrest van Hoge Raad van 22 december 1989). De rechter-commissaris is van oordeel dat deze belangenafweging ertoe leidt dat het beroep van getuige [naam getuige] op de verschoningsrechten moet worden afgewezen. Zoals de MvT ook aangeeft, mag het “trustgeheim” er niet aan in de weg staan dat “belangrijke getuigenissen niet plaatsvinden”. Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, moet het belang van de waarheidsvinding (alleen dan) wijken voor de belangen waarop de verplichting tot geheimhouding is gericht, als het gaat om een vertrouwenspersoon ten aanzien van wie het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrij en zonder angst voor openbaarmaking van hetgeen wordt besproken tot hem/haar om bijstand en advies moet kunnen wenden. Deze situatie doet zich hier niet voor. Zoals de MvT ook aangeeft, ziet de geheimhoudingsplicht in de LTT op de bescherming van de (individuele) vertrouwelijke relatie tussen het trustkantoor en de cliënt en is hier geen sprake van een maatschappelijk belang dat bescherming verdient. Getuige [naam getuige] heeft geen omstandigheden gesteld, en ook anderszins is niet gebleken, waarom deze belangenafweging in haar specifieke geval anders zou moeten uitvallen.
3.5.
Ook het beroep van getuige [naam getuige] op het verschoningsrecht van artikel 165 lid 3 Rv gaat niet op. Zoals hiervoor al is overwogen, is een contractuele verplichting tot geheimhouding niet voldoende om een beroep op het verschoningsrecht op grond van artikel 165 lid 2 sub b Rv te rechtvaardigen. De rechter-commissaris zal getuige [naam getuige] dan ook bevelen de aan haar tijdens het verhoor op 21 november 2013 gestelde vragen te beantwoorden. Dit betekent dat sprake is van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel in de zin van artikel 43 lid 1 Sr zodat getuige [naam getuige] zich door het beantwoorden van de vragen niet aan een strafrechtelijke veroordeling blootstelt.
3.6.
Mr. Schutte heeft verzocht getuige [naam getuige] te veroordelen in de (onnodig) gemaakte kosten ter zake van het verhoor van 21 november 2013. De rechter-commissaris ziet hiertoe geen aanleiding. Van misbruik van recht of een andere reden waarom een dergelijke kostenveroordeling aangewezen zou zijn, is niet gebleken. Het enkele feit dat zij zich ten onrechte op een verschoningsrecht heeft beroepen is hiertoe onvoldoende.

4.De beslissing

De rechter-commissaris
4.1.
wijst het beroep op de verschoningsrechten ten aanzien van de tijdens het verhoor van 21 november 2013 gestelde vragen van getuige [naam getuige] af,
4.2.
bepaalt dat [naam getuige] opnieuw zal worden gehoord als getuige en (in ieder geval) de vragen die haar reeds zijn gesteld tijdens het verhoor van 21 november 2013 zal moeten beantwoorden,
4.3.
bepaalt dat zij na een nieuwe oproep (bij gewone brief, fax of e-mail aan haar advocaat) voor dit verhoor zal dienen te verschijnen,
4.4.
bepaalt dat dit verhoor plaats zal vinden ten overstaan van de rechter-commissaris, mr. R.A. Dudok van Heel, via een zogenaamde “videolink” met het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (alwaar [naam getuige] zal dienen te verschijnen),
4.5.
verwijst de zaak naar de (interne) rekestenrol van
6 maart 2014voor opgave van verhinderdata door partijen en getuige [naam getuige] in de maanden april en mei 2014, waarna in overleg met de griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een datum voor het verhoor zal worden bepaald,
4.6.
verzoekt mr. Schutte tevens (uiterlijk) op die datum aan te geven of hij nog andere getuigen in Nederland en/of op Curaçao wenst te doen horen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2014.