ECLI:NL:RBAMS:2014:9846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
13.751.624-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsoverlevering en rechtsmacht van de uitvaardigende lidstaat in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2014, betreft het een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Spanje. De opgeëiste persoon, geboren in Syrië in 1987, is gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 31 oktober 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de rechtsmacht van de uitvaardigende lidstaat, Spanje, beoordeeld. Het verweer van de raadsman dat Spanje geen rechtsmacht heeft, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat Spanje extraterritoriale rechtsmacht kan uitoefenen en dat Nederland in dit geval geen rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ook overwogen dat de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van deze weigeringsgrond.

De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank staat daarom de overlevering toe, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgeleverd aan de Spaanse autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek dat tegen hem loopt. De beslissing is genomen door de rechters Krenning, Kijlstra en Poelert, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.624-14
RK nummer: 14/6012
Datum uitspraak: 14 november 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 september 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2014 door
the Second Division of the Criminal Courtroom of the National High Court(Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedatum] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 oktober 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
order of committal to prison dated 30.07.2014 (in order to be held the oral trial within the proceedings conducted in this court – courtroom docket PA 2/2014).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Spanje strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Rechtsmacht van de uitvaardigende lidstaat

Hoewel de raadsman van de opgeëiste persoon (uiteindelijk) op dit punt geen verweer heeft gevoerd, ziet de rechtbank aanleiding enkele overwegingen te wijden aan de rechtsmacht van de uitvaardigende lidstaat.
De raadsman heeft een aantal in de onderhavige zaak genomen Spaanse rechterlijke beslissingen overgelegd.
Zoals blijkt uit de brief van de rechter-commissaris van 28 augustus 2014, heeft een beëdigde tolk in de Spaanse taal deze stukken vertaald en houden deze stukken, kort samengevat, in dat de opgeëiste persoon
inderdaad op bevel van het Spaanse Hof te Madrid[de Audiencia Nacional]
is geschorst op 9 mei 2014. Aan deze schorsing ligt ten grondslag de beslissing van het Hof dat gelet op gewijzigde regelgeving Spanje geen rechtsmacht toekomt om de strafbare gedraging waarvan[de opgeëiste persoon]
verdacht wordt te beoordelen. Het openbaar ministerie te Madrid is echter (…) tegen deze beslissing in cassatie gegaan.
Naar aanleiding van vragen van de officier van justitie heeft de
Presiding Judge of the Section Two of the Criminal Court of the Audiencia Nacionalbij brief van 24 oktober 2014, samengevat, het volgende meegedeeld:
- in de zaak van de opgeëiste persoon heeft
the Criminal Court of the Audiencia Nacionaltijdelijk en op formele gronden de vervolging gestaakt, omdat deze rechter de Spaanse wetgeving over rechtsmacht zo heeft uitgelegd, dat Spanje geen rechtsmacht meer had over de zaak;
- in een aantal andere, vergelijkbare zaken heeft deze rechter vergelijkbare beslissingen genomen;
- in al deze zaken heeft het Spaanse Openbaar Ministerie beroep in cassatie ingesteld. In twee van die zaken, maar niet de onderhavige zaak, heeft
the Supreme Courtop 24 juli 2014 het beroep in cassatie gegrond verklaard, omdat Spanje nog steeds rechtsmacht heeft. Het gevolg van een en ander is dat de beslissingen tot tijdelijke staking van de vervolging in deze twee zaken niet meer van kracht zijn;
- in de onderhavige zaak heeft
the Supreme Courtnog niet beslist, hetgeen tot gevolg heeft dat de vervolging formeel nog steeds gestaakt is. Volgens de
Presiding Judgegaat het echter om een tijdelijke en puur formele staking, zodat de uitvaardiging van een EAB – naar haar oordeel – daarmee niet onverenigbaar is.
- in de twee zaken waarin
the Supreme Courtal heeft beslist, heeft deze rechter uitdrukkelijk overwogen dat de lagere rechters zich ook in andere, vergelijkbare zaken moeten houden aan de door hem gegeven uitleg van de Spaanse wetgeving over rechtsmacht. Daarom moest
the Criminal Court of the Audiencia Nacionalde nodige stappen ondernemen tot doorzetting van de vervolging en moest deze rechter dus het onderhavige EAB uitvaardigen.
Uit deze brief leidt de rechtbank af dat, naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, Spanje rechtsmacht heeft over het in het EAB bedoelde strafbare feit. Het beginsel van wederzijdse erkenning en het wederzijdse vertrouwen waarop dit beginsel berust, brengen mee dat de rechtbank – in beginsel – moet vertrouwen op de juistheid van dat oordeel (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 28 mei 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6381; Rb. Amsterdam 4 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6780). De rechtbank neemt dan ook aan dat Spanje rechtsmacht kan uitoefenen over het aan het EAB ten grondslag liggende strafbare feit.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW

Kort gezegd, houdt het EAB de volgende verdenking in:
Op 28 september 2013 bevond het schip [naam] , dat onder de vlag van Sierra Leone voer en waarvan de opgeëiste persoon de kapitein was, zich in internationale wateren nabij de Spaanse kust. Op het dek van dit schip bevond zich ongeveer 14.000 kilogram hasjiesj.
De opgeëiste persoon heeft niet de Spaanse of Nederlandse nationaliteit, maar uitsluitend de Syrische nationaliteit. Niet is gebleken dat hij een vaste woon- of verblijfplaats in Spanje of Nederland heeft.
Met de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon is de rechtbank van oordeel dat Nederland geen rechtsmacht zou kunnen uitoefenen over een vergelijkbaar, buiten Nederland gepleegd strafbaar feit.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld, indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
-
de Spaanse kust is de meest dichtbij zijnde kust van de pleegplaats;
-
het onderzoek is in Spanje aangevangen;
- (
(een) medeverdachte(n) wordt/worden voor deze zaak in Spanje vervolgd;
-
door middel van het uitvaardigen van het EAB heeft Spanje te kennen gegeven de opgeëiste persoon te willen vervolgen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Spaanse autoriteiten dient plaats te vinden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW te weigeren. De vordering van de officier van justitie is dubieus, omdat zij daarmee in wezen tegen de rechtbank zegt dat de rechtbank de wet maar moet omzeilen, zo heeft de raadsman aangevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en b, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Second Division of the Criminal Courtroom of the National High Courtten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C