ECLI:NL:RBAMS:2014:9785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 245.2014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen de politierechter wegens schijn van vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte, die zich in een strafzaak bevond. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. J.L. Hillenius, de politierechter die de zaak behandelde. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A.W.J. van Galen, voerde aan dat de politierechter de indruk wekte dat hij al een oordeel had gevormd over de schuldvraag, wat leidde tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De raadsman had eerder verzocht om nader onderzoek naar camerabeelden, die volgens de aangever beschikbaar zouden zijn, maar dit verzoek werd door de politierechter afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de afwijzing de indruk wekte dat de politierechter niet volledig openstond voor het verweer van de verdachte. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om nader onderzoek naar de camerabeelden, in combinatie met de motivering, de schijn van vooringenomenheid opriep. Daarom werd het wrakingsverzoek toegewezen, wat betekent dat de politierechter niet langer in de zaak kan optreden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beschikking op het op 7 augustus 2014 ter zitting gedane en onder rekestnummer
HA RK 245.2014 ingeschreven verzoek van:
[ ],
wonende te [ ],
hierna: verzoeker,
raadsman: mr. A.W.J. van Galen,
advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.L. Hillenius, politierechter, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
de brieven van de raadsman van 25 juli 2014 aan politierechter en de officier van justitie;
het antwoord van 4 augustus 2014 van de officier van justitie op die brief;
het proces-verbaal terechtzitting van 7 augustus 2014 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
de nadere toelichting van de raadsman van 1 oktober 2014;
de schriftelijke reactie van de rechter van 3 oktober 2014.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2014, alwaar de raadsman en de rechter zijn gehoord. Tevens was aanwezig officier van justitie mr. N. Schapendonk. De uitspraak is bepaald op 10 oktober 2014.

2.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoeker is verdachte in de strafzaak geregistreerd onder [parketnummer] , welke zaak door de rechter wordt behandeld. Verzoeker wordt ervan verdacht dat hij zich op of omstreeks 16 augustus 2013 schuldig heeft gemaakt aan poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel bedreiging door het gooien van een glas in de richting van een persoon. In zijn verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard:
“Ik heb niemand geslagen. Ik gooide een glas. Ik gooide het weg. Ik heb niemand tegen een hand geslagen. Ik heb niemand bedreigd. De camera zal het bewijzen”.Op 7 augustus 2014 is de rechter overgegaan tot het onderzoek ter terechtzitting. Verzoeker was aanwezig.
Volgens het proces-verbaal terechtzitting heeft de raadsman nadat de officier van justitie de zaak had voorgedragen verklaard:
“Graag wil ik u wijzen op de brief die ik met betrekking tot deze zaak heb gestuurd op 25 juli 2014. Het betreft een bijzonder situatie. Bij het bestuderen van het dossier constateerde ik dat aangever zegt dat er camerabeelden van het voorval zijn. De politie heeft gezegd deze beelden te zullen bekijken. Ik vind hiervan echter geen stukken in het dossier en vraag mij af of deze beelden inmiddels zijn bekeken. Als blijkt dat de camerabeelden niet zijn bekeken, verzoek ik u, politierechter, om deze zaak te schorsen, zodat de camerabeelden onderzocht kunnen worden”.
De officier van justitie heeft daarop verklaard
“Evenals de raadsman heb ik in het dossier gelezen dat onderzoek zou worden gedaan naar de camerabeelden. In zijn brief heeft de raadsman opgemerkt dat in het proces-verbaal valt te lezen dat de aangever de camerabeelden zou verstrekken en dat hij dit tot op heden nog niet heeft gedaan. Ik heb daarover gebeld met de politie. De politie bevestigt dat de camerabeelden niet zijn overhandigd door aangever. Omdat het voorval heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013, weet ik niet of de camerabeelden nog beschikbaar zijn. Camerabeelden uit winkels en cafés worden namelijk gewist na enige tijd. Ik ben van mening dat het niet aannemelijk is dat deze beelden nog beschikbaar zijn. Het dossier is mijns inziens ook voldoende uitgebreid met de verklaring van aangever en de twee getuigenverklaringen”.
Daarop heeft de raadsman verklaard:
“Een taak van het Openbaar Ministerie is het plegen van waarheidsvinding. Er is in deze zaak één objectief bewijsstuk voorhanden, namelijk de camerabeelden. De getuigenverklaringen zijn van directe collega’s van de aangever. Ik vind het te makkelijk om ervan uit te gaan dat de camerabeelden er niet meer zijn. Het is aan de aangever om deze beelden te verstrekken”.
De politierechter heeft aansluitend meegedeeld:
“dat hij, gehoord de officier van justitie en raadsman, het verzoek van de raadsman afwijst. De politierechter overweegt hierover als volgt. In het dossier bevinden zich diverse stukken, waaronder een aangifte van de aangever, een deels bekennende verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, en twee getuigenverklaringen die gelijkluidend verklaren, namelijk dat er een glas werd gegooid en dat het glas de aangever op een haar na miste. Gelet hierop acht de politierechter zich voldoende geïnformeerd en acht hij nader onderzoek naar de camerabeelden niet noodzakelijk”.
De raadsman heeft vervolgens verklaard dat hij zijn verzoek redelijk vond en heeft de politierechter verzocht om zijn beslissing te herzien. Nadat de politierechter had meegedeeld dat hij bij zijn beslissing bleef om het verzoek van de raadsman af te wijzen, heeft de raadsman namens verzoeker de rechter gewraakt en de gronden van het verzoek toegelicht.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden.
Verzoeker ontkent. Hij heeft geen deels bekennende verklaring afgelegd. Zowel in zijn verklaring bij de politie als in die van de aangever staat dat er camerabeelden zijn van het gebeuren. Alleen de twee medewerkers van het café zijn als getuigen gehoord en niet twee aanwezige gasten. Tegen die achtergrond is het afwijzen van het verzoek tot onderzoek naar de camerabeelden zo onbegrijpelijk dat vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
Voorts wekt de motivering van de beslissing de indruk dat de rechter reeds heeft vastgesteld wat heeft plaatsgevonden. Daarmee zit de rechter zo dicht tegen een bewezenverklaring aan dat sprake is van objectieve schijn van vooringenomenheid.

4.De reactie van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat hij geen blijk heeft gegeven van enige vooringenomenheid. Met de opmerking dat verzoeker een deels bekennende verklaring heeft afgelegd bij de politie, heeft hij gedoeld op de verklaring van verzoeker bij de politie dat hij (zoals de rechter zich dat meent te herinneren uit het proces-verbaal van verhoor) een glaasje heeft gegooid. Door de indiening van het wrakingsverzoek heeft hij niet meer de gelegenheid gehad om verzoeker daarover nader te bevragen.

5.De reactie van de officier van justitie

De officier van justitie acht het verzoek ongegrond. Uit het feit dat de rechter zich voldoende geïnformeerd acht, dat verklaringen gelijkluidend zijn en dat de verklaring van verzoeker deels bekennend is, blijkt niet dat hij zich al een oordeel heeft gevormd over de schuldvraag. Ook zegt het niets over de waardering van de verklaringen in het dossier door de rechter. Uit deze uitlating valt geen (schijn van) partijdigheid af te leiden.

6.De beoordeling van de verzoeken

6.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3
In het algemeen vormen door rechters genomen procesbeslissingen, ook als deze in het nadeel van een procespartij uitvallen, geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter jegens een verzoeker vooringenomenheid koestert of dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
6.4
De motivering van de beslissing om het verzoek tot nader onderzoek van de raadsman te verwerpen, zoals hiervoor weergegeven onder 2 e, wekt de indruk dat dat de politierechter reeds zozeer vooruitloopt op een bewezenverklaring van het tenlastegelegde – inclusief het noemen van de bewijsmiddelen en een waardering van de verklaring van verdachte - dat bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid is ontstaan, in die zin dat de rechter niet volledig open meer zou staan voor het door hem gevoerde verweer. De raadsman heeft ruim voor de zitting te kennen gegeven dat hij wenst dat de camerabeelden zouden worden onderzocht. Daarvoor bestond alle aanleiding nu verzoeker het tenlastegelegde feit ontkende en zijn verklaring afweek van die van de aangever. Door het verzoek om nader onderzoek af te wijzen met de motivering dat hij zich voldoende voorgelicht achtte en dat hij nader onderzoek naar de camerabeelden niet noodzakelijk achtte, heeft de politierechter de indruk gewekt dat hij de door de verdachte afgelegde verklaring niet geloofwaardig achtte.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking toe.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, P.B. Martens en C. von Meyenfeldt , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.