In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de verdachte, die was veroordeeld voor hennepteelt en witwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het geschatte voordeel was vastgesteld op een maximumbedrag van € 73.269,06. Tijdens de zitting op 12 juni 2014 heeft de rechtbank het onderzoek gevoerd naar de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en dat er aanwijzingen zijn voor andere soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van een rapport dat als wettig bewijsmiddel is aangemerkt.
De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gecorrigeerd, waarbij is vastgesteld dat de verdachte slechts eenmaal een oogst heeft gehad en dat hij ten minste eenmaal € 1.700,00 heeft verdiend door te werken in de kwekerij van een ander. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de vordering van de benadeelde partij, Liander N.V., en heeft het bedrag van € 4.917,94 in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 11.475,06, dat de verdachte aan de Staat moet betalen.
De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in de rechtszaal.