ECLI:NL:RBAMS:2014:9778

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
13/728058-13 (ontneming) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepteelt en witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de verdachte, die was veroordeeld voor hennepteelt en witwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het geschatte voordeel was vastgesteld op een maximumbedrag van € 73.269,06. Tijdens de zitting op 12 juni 2014 heeft de rechtbank het onderzoek gevoerd naar de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en dat er aanwijzingen zijn voor andere soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van een rapport dat als wettig bewijsmiddel is aangemerkt.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gecorrigeerd, waarbij is vastgesteld dat de verdachte slechts eenmaal een oogst heeft gehad en dat hij ten minste eenmaal € 1.700,00 heeft verdiend door te werken in de kwekerij van een ander. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de vordering van de benadeelde partij, Liander N.V., en heeft het bedrag van € 4.917,94 in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 11.475,06, dat de verdachte aan de Staat moet betalen.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in de rechtszaal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/728058-13 (ontneming) (Promis)
Datum uitspraak: 26 juni 2014
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/728058-13, tegen:
[verdachte], hierna te noemen [verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2014.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 5 november 2013, toegelicht ter terechtzitting van 12 juni 2014, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 73.186,00.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd en het maximumbedrag gesteld op € 73.269,06.
De rechtbank leest het door de officier van justitie ter terechtzitting genoemde en het ter terechtzitting overgelegde vordering vermelde bedrag van “73.269,06” als “73.268,06”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt [verdachte] niet in zijn verdediging.

3.Grondslag van de vordering

[verdachte] is bij vonnis van 26 juni 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor een aantal feiten, waaronder hennepteelt en witwassen in de periode van 1 december 2012 tot en met 17 juni 2013.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze niet uitsluitend de feiten betreft waarvoor [verdachte] in onderliggende strafzaak is veroordeeld, maar ook een ander ‘soortgelijk’ strafbaar feit waaromtrent aanwijzingen bestaan dat dit door [verdachte] is begaan.
Uit de stukken van de strafzaak en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken van laatstgenoemd strafbaar feit en is voor de rechtbank aannemelijk geworden dat [verdachte] zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Immers heeft hij dit bij de politie en ter terechtzitting bekend, zij het dat hij in tweede instantie heeft verklaard dat de periode dat hij zich daaraan heeft schuldig gemaakt korter is geweest dan hij bij de politie heeft verklaard.
Dit feit is strafbaar en kan eveneens worden gekwalificeerd als hennepteelt.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie vindt zijn grondslag in het zich in het ontnemingsdossier bevindende rapport [1] , in het dossier van de onderliggende strafzaak [2] en in het verhandelde ter terechtzitting van 12 juni 2014.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vordering de volgende maatstaf in acht. Het rapport is een wettig bewijsmiddel, dat zodanig is ingericht dat daarin, onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens, gevolgtrekkingen zijn gemaakt over de verschillende posten die aan het in het rapport weergegeven wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. Geen rechtsregel staat eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten. Indien een gevolgtrekking uit het rapport voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet wordt aanvaard.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het rapport berust op de volgende vooronderstellingen:
  • In de hennepkwekerijen van veroordeelde is tweemaal geoogst;
  • Veroordeelde heeft twee jaar gewerkt in de kwekerij(en) van een ander en heeft daarmee € 1.700,00 per maand verdiend.
De officier van justitie heeft de berekening in het rapport gehandhaafd, met dien verstande dat van het daarin berekende totale voordeelsbedrag dient te worden afgetrokken de toegewezen vordering van de benadeelde partij, Liander N.V., namelijk een bedrag van € 4.917,94.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden gematigd tot een bedrag van € 7.755,00. Hij heeft daartoe verweren gevoerd ten aanzien van de inkomsten en uitgaven van veroordeelde.
4.2.1
Ten aanzien van de inkomsten
Inkomsten uit de eigen hennepkwekerijen
Veroordeelde heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in de onderliggende strafzaak verklaard niet per 1 december 2012, de datum dat het huurcontract is ondertekend, in de woning aan de [adres 1] te zijn begonnen, maar pas in begin 2013. Die stelling is niet onomstotelijk weersproken door de bewijsmiddelen in het dossier. Onder die omstandigheid is het aannemelijk dat slechts eenmaal is geoogst. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient daarom te worden betrokken het geschatte voordeelsbedrag van slechts één oogst.
Inkomsten uit werkzaamheden bij een andere hennepkwekerij
Veroordeelde heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in de onderliggende strafzaak eveneens verklaard dat hij minder dan twee jaar in de kwekerij van een ander heeft gewerkt en dat hij niet iedere maand die hij daar werkte € 1.700,00 verdiende. Het proces-verbaal van verhoor bij de politie klopt niet op dit punt, aldus veroordeelde. Gelet op het dossier heeft veroordeelde 10 van de 24 maanden legaal gewerkt. Over de overige maanden is niets bekend. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit werkzaamheden in de hennepkwekerij van een ander dient dan ook te worden gematigd tot een bedrag van (14 x € 1.700,00 =) € 23.800,00.
Deel van de opbrengst voor de mededader
Veroordeelde heeft in het pand aan de [adres 1] samen met een ander hennep geteeld. Die ander heeft daarom ook een deel van de opbrengst ontvangen. Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 12 juni 2014 verklaard dat de mededader ongeveer € 4.000,00 heeft gekregen. Ook dat bedrag moet van het berekende voordeel worden afgetrokken.
4.2.2
Ten aanzien van de uitgaven
Investeringen
Allereerst heeft veroordeelde geld geleend van zijn vriendin (€ 5.000,00), zijn zus (€ 200,00) en [persoon 1] (€ 5.000,00), welk geld hij heeft gebruikt om zijn hennepkwekerijen op te zetten. Dit voordeel dient dan ook te worden verminderd met het totaalbedrag dat veroordeelde in contante vorm heeft geleend. Ook de bedragen die veroordeelde heeft gespendeerd aan de huur van panden (€ 14.000,00 + € 1.650,00) en auto’s (€ 5.238,69) moeten van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden afgetrokken. Dat zijn namelijk kosten die veroordeelde heeft gemaakt ten behoeve van zijn hennepkwekerijen. Daarnaast moet een extra bedrag van € 2.000,00 op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht, nu veroordeelde ook andere kosten heeft gehad, zoals telefoon- en bouwkosten. Dit leidt tot een vermindering van het wederrechtelijk verkregen voordeel met een bedrag van € 33.088,69.
Vordering van de benadeelde partij
Tot slot dient het bedrag dat veroordeelde aan de benadeelde partij moet betalen, € 4.917,94, op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te worden gebracht.
4.3
Bespreking van de verweren
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van 12 juni 2014 is aannemelijk geworden dat één oogst heeft plaatsgehad. Derhalve dient de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden gecorrigeerd in die zin dat in die berekening slechts eenmaal een bedrag van € 18.693,00 (voordeel per oogst) dient te worden meegenomen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting van 12 juni 2014 is komen vast te staan dat veroordeelde ten minste eenmaal € 1.700,00 heeft verdiend door te werken in de kwekerij van een ander. De rechtbank wijkt daarmee – ten voordele van veroordeelde – af van hetgeen door zowel de officier van justitie als door de raadsman is betoogd. Voor het overige is niet komen vast te staan gedurende hoeveel maanden veroordeelde heeft gewerkt en hoeveel hij daarmee heeft verdiend. Derhalve kan dat restant (23 x € 1.700,00) niet worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgetrokken het deel van de opbrengst dat de mededader heeft ontvangen, te weten € 4.000,00.
Uit het rapport [3] blijkt dat een aantal van de door de raadsman genoemde kosten reeds in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst zijn meegenomen. Zo is onder het kopje ‘huisvestingskosten’ rekening gehouden met een bedrag van € 5.000,00 per oogstperiode van 10 weken (de rechtbank begrijpt dat daar waar in het rapport staat ‘20 weken/2,5 maand’ sprake is van een kennelijke misslag en wordt bedoeld ‘10 weken/2,5 maand’). Dat geldt ook voor de door de raadsman genoemde bouwkosten en leningen ten behoeve van het opzetten van de hennepkwekerijen, die vallen onder ‘afschrijvingskosten’. Die afschrijvingskosten (€ 300,00 per oogst) zijn gebaseerd op de standaardberekeningen met betrekking tot investeringskosten [4] .
De rechtbank is van oordeel dat de overige door de verdediging aangevoerde kostenposten, onder meer betrekking hebbende op telefoonkosten, vervoerskosten en de huur van de [adres 2] , niet van het wederrechtelijk verkregen voordeel hoeven worden afgetrokken. Van die kosten is gebleken noch voldoende onderbouwd dat deze in directe relatie staan tot de eigen hennepkwekerijen en/of het werken in een andere hennepkwekerij. De rechtbank houdt echter wel rekening met de kosten die zijn opgevoerd door de benadeelde partij Liander N.V.
De rechtbank handhaaft daarom de bovenstaande berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde, met dien verstande dat daarvan moet worden afgetrokken het bedrag dat is toegewezen aan de benadeelde partij, te weten € 4.917,94.
Gelet op het voorgaande wijkt de rechtbank als volgt af van de berekening in het rapport.
Wederrechtelijk verkregen voordeel [adres 1] (correctie) € 18.693,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel werkzaamheden andere kwekerij
€ 1.700,00 +
Totale opbrengst € 20.393,00
Deel mededader
€ 4.000,00 –
Toegewezen vordering van de benadeelde partij
€ 4.917,94 –
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 11.475,06

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op
€ 11.475,06.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 11.475,06.
Legt op aan [verdachte] de verplichting tot betaling van
€ 11.475,06(elfduizend en vierhonderd en vijfenzeventig euro en zes cent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. F.M. Wieland en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2014.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] van 30 juli 2013 ex artikel 36e, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, opgemaakt door verbalisant S-093, brigadier bij de Dienst Regionale Recherche van het korps Amsterdam-Amstelland (hierna: het rapport).
2.De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in het strafdossier.
3.Het rapport, p. 600.
4.Op basis van het rapport