In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Gvb Exploitatie B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, Gvb Exploitatie B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat de WW-uitkering aan de derde belanghebbende, een ex-werknemer, heeft toegekend. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of er sprake was van een subjectieve dringende reden voor ontslag, die de werkgever zou kunnen rechtvaardigen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde belanghebbende sinds 22 september 2008 in dienst was bij eiseres en dat er verschillende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die hebben geleid tot het ontslag. De eiseres heeft aangevoerd dat de dreigmail van de derde belanghebbende op 3 mei 2012 een dringende reden voor ontslag vormde. Echter, de rechtbank oordeelde dat er tot dat moment geen dringende reden voor ontslag bestond en dat de werkgever niet onmiddellijk heeft gereageerd op de dreigmail. De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet heeft aangetoond dat er een subjectieve dringende reden voor ontslag was, aangezien er geen directe actie is ondernomen na de dreigmail en de werkgever zelfs mogelijkheden tot voortzetting van de samenwerking heeft geboden.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de keuze van eiseres om het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst pas op 30 mei 2012 aan te vullen, niet getuigt van een subjectief ervaren dringende reden voor ontslag. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen dringende reden voor ontslag was en de WW-uitkering aan de derde belanghebbende terecht was toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van de subjectieve ervaring van de werkgever bij het vaststellen van een dringende reden voor ontslag en de noodzaak om tijdig en adequaat te reageren op gedragingen van werknemers die als zodanig kunnen worden gekwalificeerd.