ECLI:NL:RBAMS:2014:9734

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
awb 13/1002
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subjectieve dringende reden voor ontslag in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Gvb Exploitatie B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, Gvb Exploitatie B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat de WW-uitkering aan de derde belanghebbende, een ex-werknemer, heeft toegekend. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of er sprake was van een subjectieve dringende reden voor ontslag, die de werkgever zou kunnen rechtvaardigen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde belanghebbende sinds 22 september 2008 in dienst was bij eiseres en dat er verschillende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die hebben geleid tot het ontslag. De eiseres heeft aangevoerd dat de dreigmail van de derde belanghebbende op 3 mei 2012 een dringende reden voor ontslag vormde. Echter, de rechtbank oordeelde dat er tot dat moment geen dringende reden voor ontslag bestond en dat de werkgever niet onmiddellijk heeft gereageerd op de dreigmail. De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet heeft aangetoond dat er een subjectieve dringende reden voor ontslag was, aangezien er geen directe actie is ondernomen na de dreigmail en de werkgever zelfs mogelijkheden tot voortzetting van de samenwerking heeft geboden.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de keuze van eiseres om het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst pas op 30 mei 2012 aan te vullen, niet getuigt van een subjectief ervaren dringende reden voor ontslag. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen dringende reden voor ontslag was en de WW-uitkering aan de derde belanghebbende terecht was toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van de subjectieve ervaring van de werkgever bij het vaststellen van een dringende reden voor ontslag en de noodzaak om tijdig en adequaat te reageren op gedragingen van werknemers die als zodanig kunnen worden gekwalificeerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1002

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 augustus 2014 in de zaak tussen

Gvb Exploitatie B.V., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde mr. D. van Dam),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde J. Knufman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende] ( [derde belanghebbende] ),te Assendelft.

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] met ingang van 6 augustus 2012 een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 25 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het bezwaar van [derde belanghebbende] tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014.
Namens eiseres is verschenen [naam] , bijgestaan door mr. O. van der Kind, als waarnemer van gemachtigde van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. [derde belanghebbende] is eveneens verschenen.

Overwegingen

1. [derde belanghebbende] was sinds 22 september 2008 werkzaam bij eiseres, aanvankelijk op basis van een uitzendovereenkomst en later op basis van een jaarcontract. Met ingang van 1 mei 2010 is het dienstverband omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Op 19 januari 2012 heeft eiseres [derde belanghebbende] voor twee weken geschorst. Op 2 februari 2012 heeft eiser [derde belanghebbende] een andere functie binnen de organisatie aangeboden. [derde belanghebbende] heeft dit aanbod geweigerd. Op 3 februari 2012 is de schorsing verlengd. Op 12 maart 2012 heeft eiseres aan [derde belanghebbende] het ontslag aangezegd. Na de door [derde belanghebbende] verzochte heroverweging heeft eiseres op 2 mei 2012 bij de kantonrechter het verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [derde belanghebbende] heeft vervolgens op 3 mei 2012 een e-mail aan eiseres gestuurd. De inhoud van deze e-mail heeft eiseres doen besluiten op 10 mei 2012 een melding te doen bij de politie vanwege bedreiging, smaad en laster. Eiseres heeft haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 30 mei 2012 aangevuld en gesteld dat de feiten die zich na indiening van het verzoekschrift van 2 mei 2012 hebben voorgedaan, waaronder met name de e-mail van 3 mei 2012, een zelfstandige dringende reden vormden. Op 5 juli 2012 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de ex-werknemer per 1 augustus 2012 ontbonden wegens een verandering van zodanige aard, te weten het ontbreken van een noodzakelijk vertrouwen voor een vruchtbare samenwerking. Op 11 juli 2012 heeft [derde belanghebbende] een uitkering op grond van de WW aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze uitkering met ingang van 6 augustus 2012 aan [derde belanghebbende] toegekend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [derde belanghebbende] niet verwijtbaar werkloos is geworden. Er ligt aan zijn ontslag geen dringende reden ten grondslag, aldus verweerder. Verweerder heeft daarbij gesteld dat er bij de beoordeling in het kader van de WW geen verplichting bestaat het oordeel van de kantonrechter te volgen. Verweerder dient op grond van artikel 24 van de WW een eigen beoordeling te maken. Blijkens de jurisprudentie is het objectief bestaan van een dringende reden voor ontslag niet toereikend. De werkgever dient daarnaast de voordoende feiten ook subjectief ervaren te hebben als een dringende reden voor ontslag, aldus verweerder. Verweerder heeft gesteld dat er bij eiseres kennelijk vóór de indiening van het verzoek bij de kantonrechter geen urgentie bestond tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Er werd zelfs gelegenheid geboden tot plaatsing in een andere functie bij eiseres. Eiseres zag kennelijk nog mogelijkheden tot voortzetting van de samenwerking zodat op dat moment geen sprake was van een subjectief ervaren dringende reden, aldus verweerder. Volgens verweerder wijzigde deze situatie niet wezenlijk tot het moment van indiening van het verzoekschrift bij de kantonrechter. Ook nadat de ex-werknemer in zijn mail van 3 mei 2012 bedreigende en lasterlijke opmerkingen had geschreven, is eiseres niet onmiddellijk overgegaan tot ontslag op staande voet en heeft zij niet eerder dan op 30 mei 2012 het verzoekschrift met de mail van 3 mei 2012 aangevuld. Deze keuze betekent dat eiseres het loon ook tot de ontbindingsdatum zou doorbetalen. Het aanvaarden van deze consequentie getuigt er niet van dat eiseres het gedrag van [derde belanghebbende] als dringende reden voor ontslag heeft ervaren. Nu er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag is de WW-uitkering terecht aan [derde belanghebbende] toegekend.
3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de subjectief dringende reden bij het ontslag zou ontbreken. De dreigmail van [derde belanghebbende] van 3 mei 2012 is voor eiseres de dringende reden voor ontslag geweest. Voor zover verweerders standpunt betrekking heeft op het tijdsverloop tussen de dreigmail en de aanvulling van het verzoekschrift, heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 5 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX6558) waarin is geoordeeld dat een dringende reden ook aanwezig kan zijn, indien tussen het bekend worden van die reden en de indiening van een ontbindingsverzoek enige tijd is verstreken. Verweerder dient de subjectief dringende reden te toetsen aan de hand van meetbare gedragingen van de werkgever. Daarbij is van belang dat [derde belanghebbende] al op non-actief was gesteld en dat eiseres al voornemens was de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Eiseres heeft verder gesteld dat zij op 8 mei 2012 aan [derde belanghebbende] heeft meegedeeld dat zij voornemens was om aangifte te doen naar aanleiding van de mail van 3 mei 2012 en heeft hier vervolgens melding van gemaakt bij de politie. Daarnaast heeft eiseres binnen een redelijke termijn een aanvullend verzoekschrift in het kader van de ontbindingsprocedure ingediend waarin was vermeld dat de dreigmail voor haar een zelfstandige dringende reden voor ontslag opleverde. Het is niet zo dat doordat eiseres ervoor gekozen heeft om het verzoekschrift aan te vullen, er geen subjectieve dringendheid voor ontslag aanwezig was. Eiseres heeft voor haar standpunt gewezen op twee uitspraken van de Raad van 18 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387 en ECLI:NL:CRVB:2009:BH2392).
4. Beoordeeld moet worden of er subjectief bezien sprake was van een dringende reden. Tussen partijen is niet in geschil dat er tot 3 mei 2012 voor eiseres geen dringende reden voor ontslag bestond.
5. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat een dringende reden voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst, die geen andere is dan de dringende reden waarnaar in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW wordt verwezen, ook aanwezig kan worden geacht als tussen het bekend worden van die reden en de indiening van een ontbindingsverzoek enige tijd is verstreken (zie de uitspraak van de Raad van 5 september 2012, ECLI:NL:2012:BX6558). In dat verband is van belang het handelen van eiseres na de door [derde belanghebbende] op 3 mei 2012 verstuurde e-mail.
6. In dat kader overweegt de rechtbank dat eiseres per e-mail van 8 mei 2012 heeft gereageerd op de e-mail van [derde belanghebbende] . Uit de e-mail van 8 mei 2012 blijkt dat eiseres aan [derde belanghebbende] verzocht heeft de door hem gedane opmerkingen te concretiseren. Ook met betrekking tot de dreigementen heeft eiseres geconstateerd dat de uitingen niet concreet zijn gemaakt. Voorts blijkt dat eiseres vooralsnog geen reden ziet om het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan te passen of in te trekken en is vermeld dat eiseres nog steeds wenst te praten over een beëindiging buiten de rechter om.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de e-mail van 8 mei 2012 niet is gebleken dat [derde belanghebbende] ’s e-mail van 3 mei 2012 voor eiseres aanleiding is geweest om direct tot ontslag over te gaan. Veeleer blijkt uit de reactie van eiseres dat zij [derde belanghebbende] de gelegenheid biedt om zijn opmerkingen en aantijgingen te concretiseren. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat deze reactie voortkwam uit het protocol en de integriteitscode van eiseres. In het geval een werknemer stelt dat er binnen de organisatie niet integer wordt gehandeld, dient er volgens dit protocol en de integriteitscode eerst een onderzoek te worden gedaan. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het onderzoeken van niet integer handelen binnen een organisatie op zich van een werkgever kan worden verlangd. Echter, dit ontslaat een werkgever niet om aan een betrokken werknemer duidelijk te maken dat met gedane opmerkingen en/of bedreigingen er een dringende reden voor ontslag is ontstaan. Eiseres had in de e-mail bijvoorbeeld ook kunnen opnemen dat het verzoekschrift werd aangevuld met de dringende reden voor ontslag. Eiseres heeft daarentegen expliciet opgenomen dat er geen aanleiding is het verzoekschrift aan te vullen of in te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de e-mail van 8 mei 2012 niet blijk gegeven dat er voor haar een subjectief dringende reden voor ontslag bestond. Ook nadien heeft eiseres geen stappen ondernomen waaruit een subjectieve dringende reden voor ontslag zou kunnen blijken. Het eerst op 30 mei 2012 aanvullen van het verzoekschrift, is daarvoor onvoldoende. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag.
8. Nu er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag, behoeft al hetgeen overig is aangevoerd geen bespreking. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. N.J. Koene en
mr. J.W. Vriethoff, leden,in aanwezigheid van mr. E.M. Kolkman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2014.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.