ECLI:NL:RBAMS:2014:9681

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
13.751.942-14, 14/7477
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 december 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 13 november 2014 en betreft een EAB dat op 2 oktober 2014 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1972 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is.

Tijdens de openbare zitting op 16 december 2014 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogde dat het EAB zijn geldigheid had verloren, omdat de Onderzoeksrechter niet meer bevoegd zou zijn na de verwijzing naar de correctionele zitting. De officier van justitie stelde echter dat deze stelling onvoldoende was om aan de geldigheid van het EAB te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de uitvaardigende justitiële autoriteit ten tijde van het uitvaardigen van het EAB bevoegd was en dat een niet ingetrokken EAB zijn geldigheid behoudt.

De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de garantie van de procureur des Konings Limburg, die waarborgde dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zou terugkeren om zijn straf daar uit te zitten, als voldoende beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarmee de opgeëiste persoon aan het strafrechtelijk onderzoek in België kan worden onderworpen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.942-14
RK nummer: 14/7477
Datum uitspraak: 30 december 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 november 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 oktober 2014 door
de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres, te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 december 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van 2 oktober 2014 van de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Geldigheid van het EAB

4.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB zijn geldigheid heeft verloren. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het “Evaluatieverslag over de vierde wederzijdse evaluatieronde van de praktische toepassing van het Europees aanhoudingsbevel en de bijbehorende procedures voor overlevering tussen de lidstaten. Verslag over België” van 19 maart 2007 meldt dat het in geval van verwijzing door de raadkamer de taak is van het Openbaar Ministerie om een EAB uit te vaardigen en dat in dit geval de Onderzoeksrechter niet meer bevoegd is.
De raadkamer van de Belgische rechtbank heeft de zaak op 21 november 2014 verwezen naar de correctionele zitting van 5 januari 2015. Daarmee is het door de Onderzoeksrechter geopende onderzoek gesloten en heeft de Onderzoeksrechter geen bevoegdheden meer in deze zaak. De Onderzoekrechter is dus niet meer bevoegd om de opgeëiste persoon te horen of om enig ander onderzoek, zoals het horen van getuigen, te verrichten. Het EAB heeft dan ook zijn geldigheid verloren.
De raadsvrouw heeft subsidiair aanhouding van de behandeling van het EAB verzocht, teneinde bij de uitvaardigende justitiële autoriteit navraag te doen over de geldigheid van het EAB.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de enkele stelling dat het EAB niet meer geldig is onvoldoende is.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De hoge mate van wederzijds vertrouwen waarop volgens de preambule van het Kaderbesluit EAB het systeem van het EAB berust, brengt mee dat de rechtbank er in beginsel op vertrouwt dat:
- de uitvaardigende justitiële autoriteit ten tijde van het uitvaardigen van het EAB daartoe naar het recht van de uitvaardigende lidstaat bevoegd was (zie bijv. Rb. Amsterdam 26 augustus 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:7325; Rb. Amsterdam 29 april 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BR1335) en
- een niet ingetrokken EAB zijn geldigheid behoudt.
De raadsvrouw heeft niet betwist dat de Onderzoeksrechter bevoegd was tot uitvaardiging van het EAB. De enkele stelling dat het bevoegdelijk uitgevaardigde EAB zijn geldigheid heeft verloren, omdat de Onderzoeksrechter door de verwijzing naar een correctionele zitting
niet langerbevoegd zou zijn tot het verrichten van onderzoek, is onvoldoende om aan de geldigheid van het niet ingetrokken EAB te twijfelen. De rechtbank merkt daarbij op dat het EAB strekt tot strafvervolging en dat ook op de correctionele zitting strafvervolging plaatsvindt.
De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek af.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
procureur des Konings Limburg, Afdeling Tongeren, heeft op 15 december 2014 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5§3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u hierbij de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezeten, in casu de Nederlandse onderdaan[opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). (…)
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit is.
Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4 bedoelde feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongerenten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 december 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C