ECLI:NL:RBAMS:2014:9337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
KG ZA 14-1274
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van het Spinhuis toegewezen na voldoende duidelijkheid over sanerings- en verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Universiteit van Amsterdam (UvA) en meerdere gedaagden die het Spinhuis bezetten. De UvA had eerder een verzoek ingediend tot ontruiming van het pand, dat als protest tegen het beleid van de UvA werd bezet. In een tussenvonnis van 10 november 2014 was geoordeeld dat er op dat moment onvoldoende spoedeisend belang was om de gevraagde voorziening toe te wijzen, omdat er nog onduidelijkheid bestond over de noodzaak van asbestsanering en de aanvang van de verbouwingswerkzaamheden.

Echter, in de periode tussen het tussenvonnis en de einduitspraak is er meer duidelijkheid gekomen. De UvA heeft aangetoond dat er inmiddels een asbestsaneringsbedrijf is ingeschakeld en dat de verbouwingswerkzaamheden zijn gegund. De voorzieningenrechter oordeelde dat de UvA nu wel een zwaarwegend en spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van het Spinhuis, omdat de voortgang van de werkzaamheden in gevaar zou komen als het pand niet snel ontruimd wordt. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het pand te ontruimen en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoen.

De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de UvA toegewezen en bepaald dat de ontruiming bij herkraak tot zes maanden na de uitspraak kan worden uitgevoerd. Dit vonnis is uitgesproken door voorzieningenrechter R.H.C. Jongeneel, met assistentie van griffier B.P.W. Busch, en is openbaar gemaakt op 29 december 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/573722 / KG ZA 14-1274 HJ/BB
Vonnis in kort geding van 29 december 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
eiseres bij gelijkluidende dagvaardingen van 14 oktober 2014 en 15 oktober 2014,
advocaat mr. L. Schapink te Amsterdam,
tegen
1.
[meerdere gedaagden ],
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
5.
[gedaagde 5],
6.
[gedaagde 6],
7.
[gedaagde 7],
allen wonende te [woonplaats],
gedaagden,
gedaagden sub 1 niet verschenen,
gedaagden sub 2 tot en met 5 advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
gedaagden sub 6 en 7 advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam.
Eiseres zal hierna de UvA worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 10 november 2014 is de zaak pro forma aangehouden tot 15 december 2014. Daartoe is onder meer het volgende overwogen:
‘4.4. Onder deze omstandigheden is er thans onvoldoende spoedeisend belang om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Anderzijds is zeer wel denkbaar dat het spoedeisend belang binnen afzienbare tijd zal ontstaan en kan worden aangetoond. Dit is voor de voorzieningenrechter aanleiding om de zaak enkele weken pro forma aan te houden. Zodra duidelijkheid bestaat over de uitkomst van het asbestonderzoek, de noodzaak van een asbestsanering en de werkzaamheden inzake asbestsanering en/of de verbouwing zijn opgedragen en de aanvangsdatum van die werkzaamheden bekend is, kan worden aangenomen dat de UvA alsdan voldoende zwaarwegend en spoedeisend belang bij een ontruiming van het Spinhuis heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat dat spoedeisend belang op dit moment in ieder geval niet.
4.5.
Partijen dienen uiterlijk op de pro forma datum te 12.00 uur aan de voorzieningenrechter te berichten over het verdere verloop van de procedure. Indien de UvA eerder met inachtneming van het bovenstaande een spoedeisend belang aannemelijk kan maken, kan zij dat op een eerder tijdstip aan de voorzieningenrechter en de wederpartij doen weten. De wederpartij zal daarop binnen een week schriftelijk mogen reageren, waarna de voorzieningenrechter en week daarna eindvonnis zal wijzen. Indien niet eerder dan de pro forma datum een bericht binnenkomt zal op 29 december 2014 eindvonnis worden gewezen.’
1.2.
Op 15 december 2014 is bij de griffie van de zijde van de UvA ‘een akte naar aanleiding van het tussenvonnis’ met producties binnengekomen. Hierop hebben de verschenen gedaagden bij faxbericht van 20 december 2014 gereageerd.

2.De beoordeling

2.1.
Zoals reeds bij tussenvonnis van 10 november 2014 is overwogen heeft de UvA binnen zekere grenzen de bezetting van het Spinhuis, die als daad van burgerlijke ongehoorzaamheid is te beschouwen, te dulden. Dat geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval zolang zij geen zwaarwegend belang heeft bij gebruik van het Spinhuis. Het zwaarwegend belang moet bovendien spoedeisend zijn om een voorziening in kort geding te rechtvaardigen. Bij tussenvonnis van 10 november 2014 is geoordeeld dat op dat moment niet van een spoedeisend belang kon worden uitgegaan omdat onvoldoende duidelijkheid bestond over de uitkomst van het asbestonderzoek, de noodzaak van een asbestsanering en wanneer de werkzaamheden inzake asbestsanering en/of de verbouwing zullen aanvangen.
2.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de UvA met de door haar in het geding gebrachte ‘akte naar aanleiding van het tussenvonnis’ met producties voldoende aannemelijk gemaakt dat zij thans een zwaarwegend en spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming heeft, die een beëindiging van de bezetting van het Spinhuis rechtvaardigt. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de overgelegde stukken blijkt dat inmiddels aan asbestsaneringsbedrijf AM&P opdracht is gegeven het type B asbestonderzoek en de type B asbestsanering uit te voeren. Zoals uit hetgeen AM&P over de werkzaamheden heeft verklaard kan verder worden aangenomen dat deze werkzaamheden ongeveer drie weken in beslag zullen nemen en dat de werkzaamheden zodanig ingrijpend en risicovol zijn dat deze niet kunnen worden uitgevoerd als het Spinhuis niet volledig is ontruimd. Uit de door de UvA in het geding gebrachte stukken is de voorzieningenrechter verder gebleken dat ook de verbouwingswerkzaamheden inmiddels zijn gegund, te weten aan MVB Bouw en dat de verbouwingswerkzaamheden ongeveer een half jaar in beslag zullen nemen. Volgens de door de UvA opgegeven planning zal bij een spoedige ontruiming het Spinhuis dan eind mei 2015 kunnen worden opgeleverd en per 1 juni 2015 aan de KNAW kunnen worden verhuurd. Het belang daarbij is dat de faculteit Geesteswetenschappen het Spinhuis voor aanvang van het studiejaar 2015/2016 kan betrekken. De verschenen gedaagden hebben met betrekking tot de geplande bouwwerkzaamheden nog aangevoerd dat deze niet of nauwelijks betrekking hebben op de common room, zodat zij deze niet behoeven te ontruimen dan wel na de saneringswerkzaamheden weer kunnen betrekken. Dit verweer faalt, nu de UvA met de door haar in het geding gebrachte omschrijving van werkzaamheden (productie 37) aannemelijk heeft gemaakt dat het om een ingrijpende verbouwing gaat waarbij van de UvA niet gevergd kan worden dat zij deze laat uitvoeren terwijl het Spinhuis niet geheel ontruimd is.
2.3.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de UvA thans een zwaarwegend en spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming van het Spinhuis heeft. In tegenstelling tot op het moment van het tussenvonnis bestaat thans voldoende duidelijkheid over de inhoud van de sanerings- en verbouwingswerkzaamheden alsmede over wanneer daarmee kan worden aangevangen. Indien het Spinhuis niet spoedig wordt ontruimd zal dit, zo blijkt nu, de voortgang van het volledige traject in gevaar brengen, met mogelijk aanzienlijke schade tot gevolg. Onder de gegeven omstandigheden weegt het belang van de UvA bij een ontruiming zwaarder dan het belang van de krakers om het Spinhuis als protest tegen het gevoerde beleid van de UvA bezet te houden. Een ontruimingstermijn van drie dagen wordt redelijk geacht. De gevorderde dwangsom wordt als na te melden gematigd en gemaximeerd.
2.4.
Jegens de niet verschenen gedaagden is de vordering tot ontruiming als niet onrechtmatig of ongegrond eveneens toewijsbaar.
2.5.
De gevorderde herkraaktermijn wordt bepaald op zes maanden.
2.6.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten tot heden aan de zijde van de UvA begroot op:
  • € 310,08 aan explootkosten,
  • € 608,= aan griffierecht en
  • € 816,= aan salaris advocaat,
te vermeerderen met de kosten gemaakt voor de in artikel 61 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven advertentie.

3.De beslissing

3.1.
veroordeelt gedaagden om binnen 3 dagen na de betekening van dit vonnis het pand gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (het Spinhuis) met al de hunnen en het hunne en onder afgifte van de sleutels te ontruimen en bezemschoon aan de UvA ter beschikking te stellen,
3.2.
veroordeelt gedaagden om aan de UvA een dwangsom te betalen van
€ 1.000,= voor elke dag of gedeelte daarvan dat gedaagden niet aan de onder 3.1 gegeven veroordeling tot ontruiming voldoen, tot een maximum van € 50.000,= is bereikt,
3.3.
veroordeelt gedaagden indien zij niet vrijwillig aan de onder 3.1 gegeven veroordeling tot ontruiming voldoen en de UvA de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan de UvA de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming,
3.4.
bepaalt dat de veroordeling tot ontruiming bij herkraak tot zes maanden na de dag waarop dit vonnis wordt uitgesproken dan wel bekrachtigd ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich in het pand bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet,
3.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de UvA begroot op € 1.734,08, te vermeerderen met de kosten gemaakt voor de in artikel 61 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven advertentie,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2014. Bij afwezigheid van mr. R.H.C. Jongeneel, is dit vonnis ondertekend door
mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak.