In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Universiteit van Amsterdam (UvA) en meerdere gedaagden die het Spinhuis bezetten. De UvA had eerder een verzoek ingediend tot ontruiming van het pand, dat als protest tegen het beleid van de UvA werd bezet. In een tussenvonnis van 10 november 2014 was geoordeeld dat er op dat moment onvoldoende spoedeisend belang was om de gevraagde voorziening toe te wijzen, omdat er nog onduidelijkheid bestond over de noodzaak van asbestsanering en de aanvang van de verbouwingswerkzaamheden.
Echter, in de periode tussen het tussenvonnis en de einduitspraak is er meer duidelijkheid gekomen. De UvA heeft aangetoond dat er inmiddels een asbestsaneringsbedrijf is ingeschakeld en dat de verbouwingswerkzaamheden zijn gegund. De voorzieningenrechter oordeelde dat de UvA nu wel een zwaarwegend en spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van het Spinhuis, omdat de voortgang van de werkzaamheden in gevaar zou komen als het pand niet snel ontruimd wordt. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het pand te ontruimen en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoen.
De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de UvA toegewezen en bepaald dat de ontruiming bij herkraak tot zes maanden na de uitspraak kan worden uitgevoerd. Dit vonnis is uitgesproken door voorzieningenrechter R.H.C. Jongeneel, met assistentie van griffier B.P.W. Busch, en is openbaar gemaakt op 29 december 2014.