ECLI:NL:RBAMS:2014:9198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
51.2014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de politierechter wegens het niet inschakelen van een tolk tijdens de zitting

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 maart 2014 een verzoek tot wraking toegewezen. Het verzoek was ingediend door een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en die op 20 februari 2014 tijdens de zitting niet de bijstand van een tolk had gekregen, ondanks dat hij aangaf de Nederlandse taal niet goed te beheersen. De raadsman van de verdachte verzocht om aanhouding van de zaak om een tolk in te schakelen, maar de politierechter weigerde dit verzoek. De raadsman stelde dat de afwijzing van het verzoek om aanhouding in strijd was met de wettelijke verplichting om een tolk in te schakelen zodra de behoefte daaraan kenbaar wordt gemaakt. Dit wekte de schijn van vooringenomenheid bij de politierechter.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 14 maart 2014, werd duidelijk dat de verdachte niet alles begreep wat er op de zitting gebeurde. De officier van justitie steunde het verzoek tot wraking en gaf aan dat de politierechter halsstarrig haar beslissing handhaafde zonder rekening te houden met de noodzaak van een tolk. De politierechter verdedigde haar beslissing door te stellen dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerste, maar de wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om het verzoek tot heroverweging niet in te willigen, gezien de omstandigheden, onbegrijpelijk was. De rechtbank concludeerde dat de vrees voor vooringenomenheid van de politierechter objectief gerechtvaardigd was, en heeft het verzoek tot wraking toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beschikking van 25 maart 2014 op het op 20 februari 2014 gedane en onder zaaknummer C/14/560033 HA RK 51.2014 ingeschreven verzoek van:
[naam1]
wonende te Amsterdam,
verzoeker,
advocaat [naam2],
welk verzoek strekt tot wraking van mr. W.H. van Benthem, politierechter, hierna de politierechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de politierechter van 20 februari 2014 in de zaak met parketnummer 13/215101-13,
  • het dossier in de strafzaak tegen verzoeker met parketnummer
  • de spreekaantekeningen van de officier van justitie (mr. S. Tammes) ten behoeve van de wrakingszitting van 14 maart 2014.
De politierechter heeft kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 14 maart 2014, waar de rechtbank verzoeker, bijgestaan door een tolk, zijn raadsman, de politierechter en de officier van justitie heeft gehoord. De beschikking is bepaald op dinsdag 25 maart 2014.

1.De feiten

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
Verzoeker wordt verdacht van een mishandeling die heeft plaatsgevonden op 25 november 2013. De terechtzitting van de politierechter heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. De raadsman van verzoeker heeft enige tijd na aanvang van de zitting, nadat de politierechter reeds enige minuten met verzoeker gesproken had, om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting verzocht omdat verzoeker volgens hem een tolk nodig had. De raadsman heeft daartoe (onder meer) aangevoerd dat verzoeker in het verleden op zittingen ook steeds door een tolk is bijgestaan.
Daarop heeft de politierechter de raadsman voorgehouden dat hij in zijn fax van twee dagen voor de zitting geen melding had gemaakt van de noodzaak van bijstand door een tolk, terwijl dit – nu de raadsman naar eigen zeggen verzoeker al geruime tijd bijstaat – wel op zijn weg had gelegen. In de bewuste fax heeft de raadsman zich in de strafzaak gesteld en verzocht om toezending van het dossier.
De politierechter heeft de zitting daarop kort geschorst en na hervatting van de zitting medegedeeld dat zij het verzoek om aanhouding afwees. In het proces-verbaal is als motivering voor deze beslissing onder meer opgenomen:
Verdachte is al 26 jaar in Nederland en heeft bij zijn verhoor bij de politie aangegeven dat hij geen bijstand van een advocaat behoefde. Ook heeft hij niet gezegd dat hij een tolk nodig had. (…) Verder zegt de politierechter dat zij de indruk heeft dat verdachte haar goed begrijpt.
In het proces-verbaal is vervolgens opgenomen:
Hierop interrumpeert de advocaat en zegt: ik ga u wraken.De politierechter vraagt daarop aan hem waarom hij vindt dat zij bevooroordeeld zou zijn door de zaak niet aan te houden.De advocaat zegt hierop: in uw overweging om het verzoek af te wijzen stelt u enkel dat u hem wel begrijpt maar u gaat volledig voorbij aan het punt dat hij u niet begrijpt. En verder zeg ik, dat bijstand van een tolk dusdanig van belang is voor effectuering voor een eerlijk proces dat uw afwijzing als zo onbegrijpelijk moet worden beschouwd dat daaruit uw vooringenomenheid blijkt.
Tijdens het dicteren van het proces-verbaal van wraking heeft de raadsman toegelicht dat hij het strafdossier pas die ochtend uit de togadoos had gehaald en daarom eerst toen had bemerkt dat verzoeker bij de politie zonder tolk was gehoord. Vervolgens heeft verzoeker op een vraag van de politierechter of hij alles begreep geantwoord: “Niet alles.”
Na het dicteren van het proces-verbaal van wraking heeft de raadsman verklaard dat verzoeker tijdens het dicteren duidelijk te kennen had gegeven dat hij niet begreep wat er op zitting gebeurde. De raadsman heeft de politierechter gevraagd haar beslissing om de zaak niet aan te houden te heroverwegen. Hij heeft daaraan toegevoegd zijn verzoek tot wraking te zullen intrekken als de politierechter alsnog tot aanhouding zou besluiten.
De politierechter heeft vervolgens de officier van justitie om een reactie gevraagd. De officier van justitie heeft zich toen op het standpunt gesteld dat zij op grond van wat er tijdens het dicteren door verzoeker en zijn raadsman was gezegd, de indruk had gekregen dat er op zijn minst ernstig aan moest worden getwijfeld of verzoeker de Nederlandse taal voldoende beheerste. Zij heeft als haar mening te kennen gegeven dat verzoeker bijstand van een tolk behoefde en dat de zaak moest worden aangehouden om die bijstand mogelijk te maken.
De politierechter heeft na een tweede schorsing, die zij mede heeft benut voor overleg met haar leidinggevende, medegedeeld dat zij haar aanvankelijke beslissing handhaafde. Zij heeft daaraan toegevoegd dat zij zich door de raadsman gechanteerd voelde.
Hierop heeft de raadsman verklaard: “Dan wraak ik u nog een keer.”
In het van de strafzitting opgemaakte proces-verbaal zijn niet opgenomen de hierboven onder f tot en met i opgenomen feiten.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is – samengevat weergegeven – gebaseerd op het volgende. Artikel 275 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) schrijft de aanwezigheid van een tolk imperatief voor. Ook in het licht van artikel 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces) dient de aanwezigheid van een tolk als een minimumvereiste te worden aangemerkt. In de loop van de zitting bleek dat verzoeker niet alles begreep. Zijn advocaat heeft daarom – nadat verzoeker ongeveer twee minuten in gesprek was geweest met de politierechter – geïnterrumpeerd met de mededeling dat verzoeker bijstand van een tolk nodig heeft. Om die reden heeft de advocaat van verzoeker om aanhouding verzocht. De politierechter heeft dit verzoek niet ingewilligd. De afwijzende beslissing van de politierechter wijkt af van duidelijke (wettelijke) regels dat een tolk moet worden ingeschakeld zodra de behoefte hieraan kenbaar wordt gemaakt. Hierdoor is de schijn van vooringenomenheid gewekt. Dit is reeds een reden voor wraking. Daar komt bij dat tijdens het opmaken van het proces-verbaal van wraking wederom bleek dat verzoeker niet begreep wat er op de zitting gebeurde. De advocaat van verzoeker heeft de politierechter daarom voorgesteld haar beslissing met betrekking tot de aanhouding en het oproepen van een tolk te heroverwegen. Verzoeker zou het verzoek tot wraking dan intrekken. De politierechter heeft echter haar eerdere beslissing de zaak niet aan te houden gehandhaafd. Ook met betrekking tot deze beslissing geldt dat hierdoor de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Dit vormt de tweede reden voor wraking.

3.De reactie van de officier van justitie

De officier van justitie heeft – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Het wrakingsverzoek leek aanvankelijk te zijn gedaan omdat de advocaat van verzoeker het niet eens was met een voor hem onwelgevallige beslissing (te weten het weigeren door de politierechter van een verzoek om aanhouding). Het middel van wraking is hier niet voor bedoeld. Tijdens het dicteren van het proces-verbaal is echter gebleken dat er op zijn minst ernstig aan moest worden getwijfeld of verzoeker de Nederlandse taal voldoende beheerste. Na het dicteren heeft de raadsman de politierechter verzocht haar beslissing op die grond te heroverwegen. Door haar eerdere beslissing toen te handhaven, heeft de politierechter naar het oordeel van de officier van justitie getracht halsstarrig haar gelijk te halen zonder oog en oor te hebben voor de noden van verzoeker. Die halsstarrigheid en het gebrek aan flexibiliteit werden benadrukt door haar uitlating dat zij zich niet liet chanteren. Op grond hiervan is sprake van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat de politierechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert waardoor hij ervoor moet vrezen dat zijn recht op een eerlijk proces bij haar niet in goede handen is.

4.De reactie van de politierechter

De politierechter heeft ter zitting – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Zij berust niet in de wraking omdat de beslissing om de zaak niet aan te houden een juiste beslissing was. Het is niet correct het middel van wraking in te zetten tegen een beslissing om de zaak niet aan te houden. Zoals blijkt uit het proces-verbaal sprak verzoeker Nederlands en tijdens de ondervraging, die ongeveer vijf à tien minuten duurde, was niet merkbaar dat verzoeker het Nederlands niet zou verstaan. Verzoeker heeft ook in het Nederlands gereageerd op de tenlastelegging. Hij sprak het Nederlands weliswaar niet goed en vloeiend en uit zijn antwoorden bleek niet dat hij alles begreep, maar de politierechter zag hier een verband met de eigen verklaring van verzoeker ter zitting – die ook in het proces-verbaal van de zitting is opgenomen –, dat hij “niet helemaal goed is in zijn hoofd” en dat hij zich niet altijd alles kan herinneren. De politierechter vermoedde een verband met alcoholmisbruik, nu de politie ook al alcoholmisbruik had vastgesteld. Uit de beslissing de zaak niet aan te houden blijkt geen vooringenomenheid. Na het dicteren van het proces-verbaal maakte de advocaat van verzoeker kenbaar dat hij de wraking zou intrekken als de zaak alsnog zou worden aangehouden. Dit voelde als chantage. Toen de officier van justitie in tweede instantie (na het dicteren van het proces-verbaal) eveneens kenbaar maakte dat verzoeker een tolk nodig had, was het wrakingsverzoek reeds gedaan. Derhalve was de procedure op dat moment reeds geschorst, zodat de politierechter niet kon terugkomen van haar eerdere beslissing de zaak niet aan te houden. Dat de officier van justitie van mening was dat toch een tolk nodig was, kon dan ook de beslissing van de politierechter om de zaak niet aan te houden niet meer beïnvloeden.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
Het verzoek tot wraking berust – samengevat weergegeven – op de volgende twee gronden:
(1) De eerste beslissing van de politierechter om de zaak niet aan te houden ten behoeve van het inschakelen van een tolk wekt de schijn van vooringenomenheid.
(2) De tweede beslissing van de politierechter om na het dicteren en voorlezen van het proces-verbaal van wraking haar eerdere beslissing niet willen heroverwegen – terwijl volgens verzoeker op dat moment te meer bleek van de noodzaak van een tolk – wekt eveneens de schijn van vooringenomenheid.
5.4
De politierechter heeft zich op het standpunt gesteld dat de tweede grond geen rol kan spelen omdat de terechtzitting na het eerste wrakingsverzoek reeds geschorst was. Daarom is in het proces-verbaal ook niet opgenomen wat zich ter zitting nog heeft voorgedaan na het dicteren van het proces-verbaal. Zij meent ook dat zij het verzoek om haar beslissing te heroverwegen niet kon inwilligen omdat de terechtzitting reeds geschorst was.
5.5
De wrakingskamer volgt de politierechter niet in deze redenering. Artikel 513 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de terechtzitting geschorst wordt, indien het wrakingsverzoek ter terechtzitting wordt gedaan. De schorsing van de terechtzitting is echter niet een rechtsgevolg dat onmiddellijk en van rechtswege volgt op een uitgesproken wrakingsverzoek dan wel op het dicteren van het proces-verbaal houdende het wrakingsverzoek. In dit geval kan niet worden aangenomen dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting was beëindigd toen de raadsman na het dicteren van het proces-verbaal tegen de politierechter zei: “Dan wraak ik u opnieuw.” De politierechter had toen ook nog niet medegedeeld dat de terechtzitting geschorst was. Uit het feit dat zij zich naar aanleiding van het verzoek van de raadsman om haar beslissing te heroverwegen heeft teruggetrokken voor beraad lijkt overigens ook te volgen dat de terechtzitting op dat moment nog niet geschorst was. Daaruit vloeit voort dat ook de tweede grond voor wraking in aanmerking kan worden genomen.
5.6
De wrakingskamer volgt de politierechter gezien het voorgaande ook niet in haar stelling dat het haar in verband met de schorsing van de terechtzitting niet mogelijk was haar beslissing te heroverwegen. Nu er na de eerste beslissing nieuwe feiten en omstandigheden aan de orde waren gekomen die een ander licht konden werpen op de vraag of verzoeker het Nederlands voldoende beheerste, kon het verzoek tot heroverweging tezamen met het aanbod om bij inwilliging daarvan het wrakingsverzoek in te trekken ook niet worden beschouwd als een poging van de raadsman om de politierechter te chanteren.
5.7
Ten aanzien van de vraag of de aangevoerde gronden voor wraking kunnen slagen, wordt als volgt overwogen. In het algemeen levert een processuele beslissing van een rechter (zoals de weigering een zaak aan te houden) geen grond op voor wraking. Uitgangspunt is immers dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Slechts dan kan aanleiding bestaan vooringenomenheid te vermoeden indien de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is dat daardoor de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
5.8 In deze zaak is in het geding het recht van een verdachte op een tolk tijdens de behandeling van zijn zaak. Dit recht is neergelegd in artikel 275 van het Wetboek van Strafvordering, luidend:
1. Indien een verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt het onderzoek niet voortgezet zonder de bijstand van een tolk.
2. In gevallen waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt ten bezware van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen, zonder dat dit voor hem vertolkt is.
De bijstand van een tolk voor een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, is wezenlijk voor het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
5.9
De politierechter heeft ter zitting verklaard dat verzoeker van meet af aan de Nederlandse taal niet goed en vloeiend sprak. Dit correspondeert met de verklaring van de officier van justitie, die ook heeft gesteld dat verdachte niet vloeiend sprak en dat zijn verklaringen in het proces-verbaal vloeiender zijn opgeschreven dan ze zijn uitgesproken. De politierechter heeft voorts ter zitting verklaard dat uit de antwoorden van verzoeker niet bleek dat hij alles begreep. Zij heeft toegelicht dat zij meende dat dit samenhing met de verklaring van verzoeker ter zitting dat hij niet goed is in zijn hoofd, maar dat is een te gewaagde veronderstelling, nu er – mede gelet op de stellingen van de raadsman – evengoed aanleiding was voor de veronderstelling dat een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal een (belangrijke) rol speelde. Deze beslissing is op zichzelf echter nog niet onbegrijpelijk, gelet op de omstandigheden dat verzoeker bij de politie zonder tolk was gehoord en de raadsman had nagelaten tijdig voor de zitting om de bijstand door een tolk te vragen, terwijl de raadsman zelf had gesteld verzoeker al geruime tijd bij te staan.
5.1
Vervolgens is tijdens het dicteren van het proces-verbaal aannemelijker geworden dat verzoeker de Nederlandse taal onvoldoende beheerste. Op de vraag van de politierechter of hij alles begreep, heeft hij geantwoord: “Niet alles”. De officier van justitie heeft aan de wrakingskamer toegelicht dat zij, op grond van alles wat zij tijdens het dicteren heeft gezien en gehoord, toen de indruk heeft gekregen dat op zijn minst ernstig betwijfeld moest worden of verzoeker het Nederlands voldoende beheerste. Bovendien heeft de raadsman toen toegelicht waarom hij niet tijdig voor de zitting om een tolk had verzocht (zie onder 1.e, hiervoor): hij had die ochtend het dossier uit de togadoos gehaald en eerst toen gezien – wat hij eerder niet wist – dat verzoeker zich bij de politie niet door een tolk had laten bijstaan.
5.11
Hoewel de wrakingskamer niet is gebleken van daadwerkelijke vooringenomenheid bij de politierechter, wordt de beslissing van de politierechter om het verzoek van de raadsman om haar eerdere beslissing te heroverwegen niet in te willigen, in het licht van de wezenlijke betekenis van het recht op een tolk voor een eerlijk proces, zo onbegrijpelijk geacht dat daardoor de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de politierechter objectief gerechtvaardigd is, als bedoeld onder 5.7. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden toegewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking toe.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter, S.P. Pompe en A.P. Schoonbrood-Wessels, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 25 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.