ECLI:NL:RBAMS:2014:881

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
13/706188-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

PGB-fraude met oplichting en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van PGB-fraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte oplichting had gepleegd door valse hoedanigheid aan te nemen en een samenweefsel van verdichtsels te gebruiken, wat leidde tot de afgifte van een bedrag van € 73.072,31. De verdachte had nagelaten om het overlijden van haar zoon, die budgethouder was, door te geven aan Agis Zorgverzekeringen, waardoor zij onterecht geld ontving voor zorg die nooit verleend was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar achtte de feiten 2 en 3 bewezen. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren geëist. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting, en dat het ontvangen bedrag voor zorg niet terugbetaald kon worden, wat de zaak extra schrijnend maakte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/706188-13
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en verblijvende op het adres [GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en de raadsman van verdachte, mr. P.P.J. van der Meij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter zitting van 8 januari 2014 – ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van [datum van overlijden] tot en met 29 november 2011 te [plaats 1], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de AWBZ, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Persoonsgebonden Budget (PGB), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte als erfgenaam nagelaten uit eigen beweging (het zorgkantoor van) Agis Zorgverzekeringen (benadeelde) in kennis te stellen van het overlijden van haar zoon (de budgethouder);
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van [datum van overlijden] tot en met 29 november 2011 te [plaats 1], in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (het zorgkantoor van) Agis Zorgverzekeringen heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (totaal circa 73.072,31), in elk
geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich (in het kader van een Persoosngebonden Budget( voorgedaan als zorgverlener van haar zoon [persoon 1] en/of (als erfgenaam) niet doorgegeven aan Agis Zorgverzekeringen en/of de Sociale Verzekeringsbank dat haar zoon, [persoon 1] (de budgethouder) reeds op [datum van overlijden] was overleden (waardoor de indruk werd gewekt dat hij recht had op zorg en/of een Persoonsgebonden Budget) en/of een verantwoordingsformulier (betreffende het Persoonsgebonden Budget) van voornoemd zorgkantoor ingevuld en/of daarop aangekruist dat zij betaalde zorg heeft geleverd (in de periode januari 2011 tot en met 30 juni 2011) aan haar zoon, [persoon 1] (de budgethouder die op [datum van overlijden] reeds overleden was), en/of de handtekening van haar zoon op voornoemd verantwoordingsformulier ingevuld/gezet, als ware haar zoon, de budgethouder, (nog) in leven was, waardoor (het zorgkantoor van) Agis Zorgverzekeringen werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
zij op of omstreeks 13 augustus 2011 te [plaats 1], in elk geval in Nederland, een verantwoordingsformulier - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk ingevuld en/of aangekruist dat zij betaalde zorg heeft geleverd (totaal 36.235,85) aan haar zoon, [persoon 1] (de budgethouder die op [datum van overlijden] reeds overleden was) en/of de
handtekening van haar zoon op voornoemd verantwoordingsformulier ingevuld/gezet, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
Ten aanzien het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), noch in enige andere wet is vastgelegd dat verdachte als verzorger van de budgethouder en tevens haar zoon, [persoon 1], verplicht was om aan Agis Zorgverzekeringen te melden dat hij was overleden. Nu deze verplichting niet uit enig wettelijk voorschrift kan worden afgeleid, dient verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.2.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Oplichtingshandelingen
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een van de in de wet genoemde oplichtingsmiddelen en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Het zetten van een handtekening onder het verantwoordingsformulier door verdachte is eveneens onvoldoende om tot een bewezenverklaring van een of meer listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels te komen, nu het hier slechts een enkele handeling betreft. Verdachte dient daarom van de onder feit 2 ten laste gelegde oplichting te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft door het zetten in 2011 van haar handtekening op het verantwoordingsformulier een valse hoedanigheid aangenomen, te weten die van verzorger van de budgethouder, nu zij sinds het overlijden op [datum van overlijden] van haar zoon en budgethouder, [persoon 1], niet langer die rol heeft kunnen uitoefenen. In het enkele feit dat het onmogelijk is de verzorger van iemand te zijn die reeds is overleden, is de valse hoedanigheid op zichzelf al gelegen. Door tevens een – valse – handtekening van haar zoon – die toen al was overleden – op het verantwoordingsformulier te zetten, heeft verdachte de in de tenlastelegging opgenomen listige kunstgreep toegepast. Met deze handeling heeft verdachte bewerkstelligd een valse voorstelling ingang te doen vinden en kracht bij te zetten, nu het doel hiervan was Agis Zorgverzekeringen te laten geloven dat zij nog steeds zorg verleende aan haar zoon. Voor een bewezenverklaring van een samenweefsel van verdichtsels is het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een zodanig verband tussen verschillende leugens, dat zij een bedrieglijke schijn van de waarheid geven. Een enkele leugen is in dit geval onvoldoende. De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is geweest van een opeenstapeling van leugens, nu het door verdachte ingevulde verantwoordingsformulier in strijd met de waarheid vermeldt dat haar zoon nog in leven was, recht had op een persoonsgebonden budget én dat verdachte aan hem zorg heeft verleend.
Op basis van het voorliggende dossier kan derhalve worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen heeft aangewend.
Afgifte geldbedrag
De raadsman heeft zich verder, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat ook zonder het invullen van het verantwoordingsformulier op 13 augustus 2011, Agis Zorgverzekeringen zou zijn overgegaan tot het uitkeren van het budget. De voorschotten worden automatisch aan de budgethouder overgemaakt en de zorgverzekeraar is niet met de door verdachte gezette handtekening bewogen tot afgifte van de geldbedragen. Ook om deze reden dient verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte door haar handelen Agis Zorgverzekeringen heeft bewogen tot de afgifte van het geldbedrag van € 73.072,31 en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit de systematiek van de uitkering van het persoonsgebonden budget volgt dat Agis Zorgverzekeringen maandelijks een voorschot uitkeert voor kosten van de zorg voor de budgethouder. Over de besteding van het budget moet, afhankelijk van de hoogte van het budget, op een of meer tijdstippen per jaar verantwoording worden afgelegd. Dit gebeurt door het indienen van het standaard verantwoordingsformulier persoonsgebonden budget bij het zorgkantoor. Op dit verantwoordingsformulier worden, naast de gegevens van de budgethouder, de verantwoordingsperiode en de soorten van hulpverlening aangekruist. Het persoonsgebonden budget wordt bekostigd uit gemeenschapsgeld dat is bedoeld voor zorg. Blijkt een deel van het budget niet uitgegeven te zijn aan zorg, dan moet de betrokkene dat deel terugbetalen. Daarbij is van belang dat het budget alleen mag worden gebruikt voor de inkoop van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en kortdurend verblijf. Na ontvangst van de verantwoordingsformulieren en een eventuele aanvullende controle wordt het budget definitief vastgesteld door het zorgkantoor.
In deze zaak kan de ten laste gelegde periode in twee tijdvakken worden opgedeeld, namelijk de periode vóór het moment waarop verdachte het verantwoordingsformulier heeft ingevuld en de periode na het invullen van dit formulier op 13 augustus 2011.
Het eerste tijdvak houdt verband met de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011, waarin Agis Zorgverzekeringen een uitkering heeft gedaan van € 36.235,85, als voorschot op de verleende zorg aan budgethouder [persoon 1]. Door, na het overlijden van de budgethouder op [datum van overlijden], het verantwoordingsformulier valselijk in te vullen heeft verdachte deze vereiste zorg bevestigd en beoogde klaarblijkelijk daarmee de (voorlopige) afgifte van voornoemd geldbedrag definitief te maken. Immers, op het moment dat verdachte op 13 augustus 2011 op het verantwoordingsformulier had vermeld dat haar zoon al op [datum van overlijden] was overleden, had zij het aan haar uitgekeerde geldbedrag niet kunnen verantwoorden en moeten terugbetalen aan Agis Zorgverzekeringen. Verdachte heeft met haar handelen aldus bewerkstelligd dat de afgifte van het geldbedrag door de zorgverzekeraar in stand is gebleven.
Het tweede tijdvak houdt verband met de periode van 1 juli 2011 tot en met 29 november 2011. In deze periode heeft verdachte, op de bankrekening van haar zoon [persoon 1], een geldbedrag van € 36.836,46 ontvangen voor de verleende zorgen. Door op 13 augustus 2011 het verantwoordingsformulier in te vullen, hierop de verleende zorg in de voorafgaande periode aan te kruisen en hieronder haar handtekening als vertegenwoordiger en een handtekening van verdachte al ware zij budgethouder [persoon 1] te zetten, heeft verdachte Agis Zorgverzekeringen opzettelijk bewogen om de uitkering van de voorschotten van het Persoonsgebonden budget voort te laten duren. Ook hier geldt dat indien verdachte aan de zorgverzekeraar had meegedeeld dat haar zoon reeds was overleden, Agis Zorgverzekeringen niet langer zou zijn overgegaan tot het uitkeren van voornoemd geldbedrag in de daarop volgende periode.
De rechtbank is, gelet op voornoemde omstandigheden, van oordeel dat verdachte met haar handelen Agis Zorgverzekeringen heeft bewogen tot afgifte van het totaalbedrag dat in de tenlastelegging is opgenomen.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen
Het onder feit 2 ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
In de periode van [datum van overlijden] tot en met 29 november 2011 te [plaats 1], althans in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels, het zorgkantoor van Agis Zorgverzekeringen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, totaal € 73.072,31, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid zich, in het kader van een persoonsgebonden budget, voorgedaan als zorgverlener van haar zoon [persoon 1] en niet doorgegeven aan Agis Zorgverzekeringen dat haar zoon, [persoon 1], de budgethouder, reeds op [datum van overlijden] was overleden, waardoor de indruk werd gewekt dat hij recht had op zorg en een Persoonsgebonden budget en een verantwoordingsformulier, betreffende het persoonsgebonden budget, van voornoemd zorgkantoor ingevuld en daarop aangekruist dat zij betaalde zorg heeft geleverd, in de periode januari 2011 tot en met 30 juni 2011 aan haar zoon, [persoon 1], de budgethouder die op [datum van overlijden] reeds overleden was en de handtekening van haar zoon op voornoemd verantwoordingsformulier gezet, als ware haar zoon, de budgethouder, nog in leven was, waardoor het zorgkantoor van Agis Zorgverzekeringen werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Het onder feit 3 ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
Op 13 augustus 2011 te [plaats 1], een verantwoordingsformulier – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk ingevuld en aangekruist dat zij betaalde zorg heeft geleverd, totaal
€ 36.235,85, aan haar zoon [persoon 1], de budgethouder die op [datum van overlijden] reeds overleden was en de handtekening van haar zoon op voornoemd verantwoordingsformulier gezet, zulks met het oogmerk om dat voorschrift als echt en onvervalst te gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Zij heeft daarbij rekening gehouden met thans geldende richtlijnen voor fraude, de recidiverende component en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de eis van de officier van justitie te matigen, gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde en heeft verder aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop in deze zaak en soortgelijke zaken waarin lagere straffen worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting. Zij heeft tot ruim na het overlijden van haar zoon nog verantwoordingsformulieren ingevuld en opgestuurd waarmee zij voorschotten, aan haar betaald in het kader van een persoonsgebonden budget bestemd voor de zorg van haar zoon, heeft verantwoord, terwijl haar zoon reeds was overleden. Hiermee heeft zij bewerkstelligd dat de uitkerende instantie het betalen van die voorschotten heeft voortgezet en dat zij de reeds ten onrechte betaalde voorschotten heeft kunnen behouden. Verdachte heeft ter terechtzitting onvoldoende inzicht kunnen geven in de bestedingen die zij heeft gedaan met dit aanzienlijke geldbedrag.
De verdachte heeft ten onrechte een totaalbedrag van € 73.072,31 ontvangen. Het is schrijnend te moeten constateren dat het ten onrechte ontvangen bedrag, zoals het er nu uitziet, voor het overgrote deel niet zal kunnen worden terugbetaald en dus niet kan worden besteed aan dat waarvoor het is bedoeld, zorg voor diegenen die het nodig hebben.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten, die elk op zichzelf een misdrijf opleveren, staan in zodanig verband met elkaar dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, omdat de in aanmerking te nemen gelijksoortige feiten voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit. Door toepassing van deze bepaling wordt slechts een strafbepaling toegepast, te weten die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Bij de strafoplegging zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de afspraken van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) waar in geval van fraude bij een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- een gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden als oriëntatiepunt wordt genoemd.
De rechtbank acht in deze zaak, gelet op de omstandigheid dat verdachte de zorg heeft voor haar drie kinderen, op de door de officier van justitie gevorderde straf en de overige ter terechtzitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter niet passend. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals de raadsman heeft bepleit, en zal hier dan ook geen rekening mee houden in de straftoemeting. Nu verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit is een voorwaardelijk strafdeel geboden, zodat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van dergelijk strafbaar handelen.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank na te noemen straf in de onderhavige zaak passend.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde:
Valsheid in geschrift
en
Ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde:
Oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt de volgende algemene voorwaarden
- De veroordeelde mag zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een
strafbaar feit.
- De veroordeelde moet ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdenveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdentwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en P. Peters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van de Venn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.