ECLI:NL:RBAMS:2014:8405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
-13-751882-14 RK 14-6972_
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot voorwaardelijke vrijheidsstraffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure naar aanleiding van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Gliwice, Polen, op 5 november 2013. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de beslissingen tot tenuitvoerlegging van zijn voorwaardelijke vrijheidsstraffen, die zijn opgelegd door het District Court in Rybnik. De rechtbank heeft geoordeeld dat de reden voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen niet in het EAB hoeft te worden vermeld en dat het feit dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van deze beslissingen geen weigeringsgrond oplevert.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de feiten in het EAB voldoende zijn omschreven en dat de dubbele strafbaarheid van de feiten is vastgesteld. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke vereisten en er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751882-14
RK nummer: 14/6972
Datum uitspraak: 12 december 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 oktober 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 november 2013 door the Circuit Court in Gliwice, 5th Penal Division in Rybnik, Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [etentie adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 november 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen, gewezen door the District Court in Rybnik, respectievelijk van 28 februari 2006 en van 9 december 2008.
Dossiernummers III K 584/05 en III K 366/08
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk twee jaren en van negen maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het vonnis met het kenmerk
III K 584/05van the District Court of Rybnik van 28 februari 2006 betrof een voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar met een proeftijd van vier jaren. Op 19 oktober 2009 heeft hetzelfde gerecht de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf bevolen.
Het vonnis met het kenmerk
K 366/08van the District Court of Rybnik van 9 december 2008 betrof eveneens een voorwaardelijke vrijheidsstraf, dit keer voor de duur van negen maanden met een proeftijd van vijf jaren. Op 9 mei 2011 heeft hetzelfde gerecht de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf bevolen.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit het EAB niet de reden van de tenuitvoerleggingen blijkt en heeft gesuggereerd dat een en ander berust op een ‘kennelijke misslag’, aangezien de opgeëiste persoon tot voor kort onbekend was met de beslissingen tot tenuitvoerlegging.
Hetgeen de raadsman op dit punt naar voren heeft gebracht levert geen weigeringsgrond op en vindt ook geen steun in het EAB en de bijbehorende stukken.
De reden waarom de tenuitvoerlegging van een aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf is bevolen behoeft niet in het EAB te worden vermeld. Evenmin is vereist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de beslissing tot tenuitvoerlegging.
Daarnaast overweegt de rechtbank nog het volgende.
De opgeëiste persoon heeft in zijn verhoor door de officier van justitie op 21 oktober 2014 verklaard dat hij – in Polen – een oproep had gekregen om zich in de gevangenis te melden en dat hij van zijn reclasseringsambtenaar had gehoord dat hij niet aan de (bij de proeftijd gestelde) voorwaarden had voldaan. Voor de opgeëiste persoon was deze omstandigheid aanleiding om Polen te verlaten en naar Nederland te gaan.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de feiten in het EAB te summier omschreven staan.
De rechtbank vat dit op als een verweer in het kader van artikel 2, tweede lid, onder e, OLW. Mocht het verweer slagen, dan kan het leiden tot weigering van de verzochte overlevering.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt dat bij de omschrijving van de feiten waarop de overlevering betrekking heeft, voldaan is aan de vereisten van artikel 2, tweede lid, onder e, OLW. De weigeringsgrond is niet aan de orde.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
III K 366/08:
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1993 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
III K 584/05
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, lid 1, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Circuit Court in Gliwice, 5th Penal Division in Rybnik, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2014.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, lid 2 OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.