4.3.1Feiten en omstandigheden
Uit het dossier komen met betrekking tot de staandehouding van verdachte, zijn fouillering en de doorzoeking van de auto de volgende feiten en omstandigheden naar voren.
Op 9 september 2014 omstreeks 18.00 uur zien agenten in het kader van een dynamische verkeerscontrole een grijze Fiat op de Olympiaweg in Amsterdam. De voorzijde van de auto is niet voorzien van een kentekenplaat. Nadat de auto is weggereden wordt een en ander doorgegeven aan de overige collega’s.
De collega-politieagenten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (hierna: verbalisanten) krijgen die melding binnen en zien de auto op de kruising van de Amstelveenseweg met het IJsbaanpad voor het stoplicht staan.
De verbalisanten geven de bestuurder (hierna: verdachte) omstreeks 18.25 uur een stopteken en vorderen zijn rijbewijs en kentekenbewijs. De passagier (hierna: [persoon 1]) wordt eveneens om zijn legitimatie gevraagd. Er wordt door verbalisanten waargenomen dat [persoon 1] zijn paspoort met trillende hand overhandigt. Hij verklaart verder ongevraagd dat hij om 19.00 uur in Almere moet zijn om een ouderavond van zijn kind bij te wonen.
Verdachte verklaart dat hij op de Ruysdaelkade is geweest en dat hij achteraf begrijpt dat daar waarschijnlijk de kentekenplaat van de auto is gevallen, aangezien er daar naar hem werd getoeterd.
De verbalisanten zien dat verdachte en [persoon 1] nerveus overkomen. Dit wordt verder niet uitgewerkt waar het [persoon 1] betreft. Ten aanzien van verdachte wordt dienaangaande gerelateerd dat hij er lang over doet om zijn rijbewijs in zijn schoudertas te zoeken en dat hij daarbij meerdere keren dezelfde witte papieren uit zijn tas pakt, waarna hij ze weer terug stopt. Dan pakt hij ze opnieuw en kijkt erin. Uiteindelijk overhandigt hij zijn paspoort aan een verbalisant en een paar minuten later vindt hij alsnog zijn rijbewijs in de schoudertas.
Desgevraagd vertelt verdachte dat hij met [persoon 1] vanaf de Ruysdaelkade is gekomen en onderweg is naar Amsterdam Oost. Daar zullen zij een tijdje blijven. Verbalisant [verbalisant 1] verdenkt één dan wel beide mannen ervan dat zij een leugenachtig verhaal vertellen.
Navraag naar verdachte wijst uit dat hij in de politiesystemen voorkomt voor mishandeling, woningoverval, oplichting, diefstal en inbraak. Deze informatie is onjuist, naar later blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie dat zich in het dossier bevindt. Voorts wordt door de verbalisanten waargenomen dat verdachte meerdere, minimaal drie, telefoons bij zich heeft: een witte iPhone en twee BlackBerry’s.
Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat criminelen meerdere telefoons bij zich dragen en dat er veel gedeald wordt rond de Ruysdaelkade.
De verbalisanten vragen aan verdachte of zij de auto mogen doorzoeken. Nadat verdachte daarvoor in eerste instantie toestemming verleent, weigert hij dit daarna. Hierop besluiten de verbalisanten dat zij van hun bevoegdheden gebruik gaan maken en verdachte gaan fouilleren en de auto doorzoeken. De reden hiervoor is dat de verbalisanten vermoeden dat beide mannen zich schuldig maken aan strafbare feiten zoals handel in drugs, overtreding van de Opiumwet, en wellicht gewelddadige attributen bij zich hebben.
Bij de fouillering van verdachte worden twee koffiefilterzakjes gevonden met wit poeder. In de auto wordt onder de passagiersstoel een plastic pakketje aangetroffen met vermoedelijk harddrugs. Onderzoek wijst uit dat in het pakketje en de koffiefilterzakjes respectievelijk 997 gram poeder bevattende cocaïne en 1,38 gram van een stof bevattende cocaïne zit.
Uit de betreffende processen-verbaal van politie is niet af te leiden dat op enig moment aan verdachte noch aan [persoon 1] is meegedeeld op grond van welke regeling de toegepaste opsporingsbevoegdheden zijn ingezet en evenmin dat op enig moment aan hen de cautie is gegeven.
Nadien wordt in een aanvullend proces-verbaal gerelateerd dat de locatie Stadionplein (vlak bij het IJsbaanpad) bij agenten bekend staat als een zogenaamde ‘sleutelplaats’. Daarmee wordt bedoeld dat het een locatie is waar criminelen elkaar ontmoeten en netwerken, criminele activiteiten worden voorbereid of besproken dan wel dat daar crimineel verkregen voordeel wordt witgewassen.
Eveneens nadien, in een aanvullende proces-verbaal, wordt door verbalisant [verbalisant 3] vermeld dat abusievelijk niet is opgenomen dat hij tevens een zakje met 5 goudkleurige pillen met het opschrift “GOLD” aantrof. Uit onderzoek blijkt dat deze pillen MDMA bevatten. Niet blijkt uit dit aanvullende proces-verbaal of de pillen bij de fouillering van verdachte of de doorzoeking van de auto zijn aangetroffen.
4.3.2Vormverzuim
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van een vormverzuim.
Uit het proces-verbaal van bevindingen op de pagina’s 3 en 4 van het dossier, kan worden afgeleid dat de volgende omstandigheden voor de verbalisanten kennelijk redengevend zijn geweest voor het oordeel dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit waardoor zij meenden verdachte te kunnen fouilleren en zijn auto te kunnen doorzoeken:
- de trillende hand van [persoon 1],
- de omstandigheid dat verdachte lang naar zijn rijbewijs heeft gezocht,
- de nervositeit van verdachte en [persoon 1],
- de verdenking dat verdachte en/of [persoon 1] leugenachtige verklaringen hebben afgelegd,
- de antecedenten van verdachte,
- de waarneming dat verdachte meerdere telefoons bij zich had en
- het gegeven dat verdachte op de Ruysdaelkade is geweest, in combinatie met ambtshalve kennis van de verbalisanten dat criminelen meerdere telefoons bij zich hebben en er op de Ruysdaelkade veel wordt gedeald.
Door de rechtbank wordt uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten dat de locatie Stadionplein (vlak bij het IJsbaanpad) bij verbalisanten bekend staat als een zogenaamde ‘sleutelplaats’. Niet alleen is onduidelijk of deze kennis heeft bijgedragen aan het redelijk vermoeden van schuld – nu dit pas achteraf in een afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal is vastgelegd – ook is niet gebleken dat verdachte daadwerkelijk op het Stadionplein is geweest, behalve dan dat hij het plein mogelijkerwijs is gepasseerd toen hij van de Olympiaweg richting de kruising Amstelveenseweg en IJsbaanpad reed.
De rechtbank zal bovenstaande omstandigheden een voor een bespreken en beoordelen.
Ten aanzien van de nervositeit van verdachte en [persoon 1] stelt de rechtbank vast, dat uit het
proces-verbaal niet eenduidig volgt uit welke gedragingen de verbalisanten hebben afgeleid,
dat sprake was van nervositeit. Voor zover daarbij wordt gedoeld op de trillende hand van
[persoon 1] en het lang zoeken door verdachte naar zijn papieren, overweegt de rechtbank het
volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de trillende hand van [persoon 1] bij het overhandigen van zijn paspoort, niet bijdraagt aan het redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Voor het trillen van zijn hand kunnen immers allerlei oorzaken zijn. Op geen enkele wijze is vastgesteld of onderbouwd dat dit het gevolg was van nervositeit omdat er een strafbaar feit door verdachte en/of [persoon 1] zou zijn of worden gepleegd.
Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat verdachte lang naar zijn rijbewijs heeft gezocht in zijn schoudertas en een aantal keer dezelfde witte papieren heeft gepakt en weer terug heeft gestopt in zijn tas. Deze omstandigheden kunnen op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Overigens, ook als de rechtbank er van uit gaat dat de waarneming van de verbalisanten dat beide heren nerveus waren terecht is, duidt het tentoonspreiden van nerveus gedrag niet zonder meer op de mogelijkheid dat verdachte en/of [persoon 1] een strafbaar feit pleegde of had gepleegd.
Verder bestond de verdenking dat verdachte en/of [persoon 1] leugenachtige verklaringen zouden hebben afgelegd, waarbij kennelijk wordt gedoeld op de verschillende verklaringen over hun volgende bestemming. Naar het oordeel van de rechtbank sluiten de verklaringen over hun bestemming elkaar echter niet zonder meer uit. Gelet op het tijdstip en de plaats waar beide mannen zijn aangehouden, in de buurt van de A10, bestond de reële mogelijkheid dat verdachte via Amsterdam Oost zou rijden en vervolgens [persoon 1] naar Almere zou brengen dan wel dat [persoon 1] zelfstandig naar Almere zou gaan. De verklaringen van beide mannen zijn dan ook niet zonder meer als leugenachtig aan te merken.
Ten aanzien van de opgevraagde antecedenten van verdachte overweegt de rechtbank dat het hebben van een strafblad op zichzelf onvoldoende is voor een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Bovendien volgt uit het proces-verbaal niet welk strafbaar feit de verbalisanten op het oog hadden toen zij hoorden dat verdachte antecedenten had voor mishandeling, woningoverval, oplichting, diefstal en inbraak. Dat achteraf is gebleken dat de doorgegeven antecedenten niet klopten en verdachte wel eerder was veroordeeld voor een opiumwetdelict, was de verbalisanten op dat moment niet bekend en kan derhalve niet hebben bijgedragen aan het redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Tenslotte is door de verbalisanten waargenomen dat verdachte drie telefoons in zijn schoudertas had, waarbij door de verbalisanten wordt opgemerkt dat het hen ambtshalve bekend is dat criminelen meerdere telefoons bij zich hebben en dat het hen ambtshalve bekend is dat er veel drugs worden verhandeld op en in de nabijheid van de Ruysdaelkade.
Dat criminelen vaak over meerdere telefoons beschikken, betekent echter niet dat een persoon die drie telefoons in zijn tas heeft, per definitie crimineel is. Ook deze omstandigheid levert geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit op.
De ambtshalve kennis over de handel in drugs rond de Ruysdaelkade en het nadien opgemaakte proces-verbaal met betrekking tot de handel in verdovende middelen in de Pijp, kunnen zonder nadere onderbouwing evenmin leiden tot de conclusie dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Immers, uit het hiervoor aangehaalde proces-verbaal volgt slechts dat verdachte op de Ruysdaelkade is geweest. Niet volgt uit het proces-verbaal dat verdachte daar is uitgestapt of andere handelingen zou hebben verricht, hetgeen door verdachte ook wordt ontkend. De enkele aanwezigheid van verdachte op de Ruysdaelkade - waarbij het ook mogelijk is dat verdachte, zoals hij zelf stelt, alleen maar over de Ruysdaelkade heeft gereden - is onvoldoende om bij te dragen aan enig vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat bovenstaande omstandigheden zowel op zichzelf als ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende grond opleveren voor een verdenking van het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat de verbalisanten in redelijkheid niet een redelijk vermoeden van schuld hadden mogen aannemen op grond waarvan zij hun bevoegdheden hebben uitgeoefend. Nu geen sprake is geweest van toestemming van verdachte bij de inzet van die bevoegdheden, beoordeelt de rechtbank de doorzoeking van de auto waarin verdachte reed en de fouillering aan zijn kleding beide als onrechtmatig.
Er is derhalve sprake van vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek en deze verzuimen zijn niet meer te herstellen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359a, eerste lid, Sv kan de rechtbank aan de geconstateerde vormverzuimen rechtsgevolgen verbinden. Bij de vraag of een rechtsgevolg dient te worden verbonden aan een vormverzuim en zo ja, welk rechtsgevolg, dient de rechtbank rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De rechtbank zal deze factoren hierna bespreken.
4.3.3Het belang dat het geschonden voorschrift dient
Met betrekking tot de fouillering heeft verdachte het belang weliswaar mager onderbouwd, maar het is algemeen aanvaard dat een fouillering aan de kleding van een persoon is op te vatten als een schending van de lichamelijke integriteit van betrokkene.
Ten aanzien van de doorzoeking van de auto heeft de verdediging naar voren gebracht dat verdachte in zijn privacy is geschonden, ook al staat de auto niet op zijn naam. Dit standpunt is verder niet onderbouwd. Ook na herhaaldelijk doorvragen van de rechtbank heeft verdachte ervoor gekozen om, buiten de mededeling dat de auto op naam van zijn broer staat, geen enkele verklaring omtrent de auto en zijn gebruik daarvan af te leggen. Dat is zijn goed recht, maar heeft wel tot gevolg dat het de rechtbank onmogelijk wordt gemaakt om te oordelen over de vraag of de privacy van verdachte is geschonden door de onrechtmatige doorzoeking en zo dit al het geval zou zijn, in welke mate. Voor die beoordeling is op zijn minst informatie nodig over bijvoorbeeld de aard, de duur en het doel van het gebruik van de auto door verdachte.
Derhalve kan niet worden vastgesteld welk concreet belang in dit geval door het onrechtmatig doorzoeken van de auto is geschonden, en zo hier al sprake van zou zijn, in hoeverre verdachte daardoor is geschaad.