ECLI:NL:RBAMS:2014:8001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
13-654183-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van pepperspray en kap bij aanhouding van verdachte met agressief gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan wederspannigheid, vernieling en belediging van ambtenaren. De verdachte vertoonde tijdens zijn aanhouding zeer agressief gedrag en verzette zich met al zijn fysieke kracht tegen de verbalisanten. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van pepperspray door de verbalisant niet vooraf was aangekondigd, wat in strijd is met de ambtsinstructie. Echter, dit leidde niet tot de conclusie dat de verbalisant zich niet in de rechtmatige uitoefening van haar bediening bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich hevig had verzet en dat het gebruik van de kap over zijn hoofd bij het overbrengen naar het politiebureau buitenproportioneel was. Dit leidde tot een nodeloze inbreuk op het recht van onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, wat de rechtbank compenseerde met strafvermindering. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, waaronder de verbalisanten die letsel hadden opgelopen tijdens de aanhouding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654183-13 (Promis)
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.J. Nierop naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

1.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. wederspannigheid
2. vernieling en/of beschadiging van goederen
3. belediging van ambtenaren
1.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde feit
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 3. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, zodat van een gekwalificeerde belediging in de zin van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) geen sprake is geweest. Artikel 266 Sr, de eenvoudige belediging, betreft een klachtdelict. Door de verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3], is/zijn geen klacht(en) gedaan, zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het onder 3 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd verweerd tegen het beroep op niet-ontvankelijkheid. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd, dat de verbalisanten verdachte rechtmatig hebben aangehouden op grond van een redelijke vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, te weten de mishandeling door verdachte van [persoon 1]. De verbalisanten waren derhalve in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zodat op grond van artikel 267 Sr het doen van een klacht niet vereist is.
De rechtbank verwerpt het beroep van de raadsman op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, zodat op grond van artikel 267 Sr geen klacht is vereist. De rechtbank verwijst in dit verband naar de in rubriek 4.3.2 opgenomen overwegingen. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de processen-verbaal van bevindingen, de letselverklaringen en de processen-verbaal van verhoor van de getuigen [persoon 2] en [persoon 1]. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de processen-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisanten op grond van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, te weten mishandeling, verdachte hebben aangehouden. Verdachte heeft zich bij zijn aanhouding hevig verzet en daarbij onder meer letsel veroorzaakt bij verbalisant [verbalisant 2]. De door de verbalisanten gebruikte maatregelen om verdachte aan te houden, zijn niet disproportioneel.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten vrijgesproken dient te worden, nu de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Er bestond geen redelijke vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zodat de aanhouding van verdachte niet was gerechtvaardigd en derhalve vrijspraak dient te volgen. Verdachte heeft betwist dat hij [persoon 1] heeft mishandeld en ook [persoon 1] heeft verklaard dat dit niet het geval is geweest. Naar het oordeel van de raadsman zijn de waarnemingen van de verbalisanten aangaande de mishandeling niet mogelijk geweest. De raadsman heeft ter staving van zijn stelling verwezen naar door hem gemaakte foto’s ter reconstructie. Uit deze foto’s blijkt dat er geen zicht is door de achterruit van de auto vanaf 8 meter, de afstand van waar de verbalisanten stonden. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de bewijskracht van de waarnemingen van de verbalisanten beperkt is vanwege de kans op onbewuste projectie en de onderlinge beïnvloeding. Er zijn derhalve geen overtuigende feiten en omstandigheden die onderbouwing bieden aan een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van mishandeling. De daaropvolgende dwangmiddelen zijn door de verbalisanten onrechtmatig ingezet.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd, indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, dat verdachte voor feit 1 vrijgesproken dient te worden, vanwege het door de verbalisanten toegepaste geweld bij zijn aanhouding. Het door de verbalisanten ingezette geweld, waaronder het gebruik van pepperspray, voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De aanhouding had met mindere ingrijpende middelen kunnen worden bereikt. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich daardoor niet langer in de rechtmatige uitoefening van hun bediening bevonden.
Voorts is verdachte de gekwalificeerde vorm van wederspannigheid ten laste gelegd. De geneeskundige verklaring van [verbalisant 1] geeft hiervoor geen onderbouwing, zodat verdachte hiervoor vrijgesproken dient te worden.
Ten aanzien van feit 2, heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de vernieling van het overhemd van verbalisant [verbalisant 1], zodat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel over het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Gebruikte bewijsmiddelen
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013208356-10 van 23 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 5 e.v.
De in het proces-verbaal opgenomen verklaring van [verbalisant 1]:
Ik, verbalisant, hoofdagent van Politie, verklaar het volgende:
Op 23 augustus 2013 was ik samen met collega [verbalisant 2], met noodhulpdienst belast op de Sumatrastraat te Amsterdam. Ik sprak de bestuurder aan op zijn rijgedrag. Ik vorderde de bestuurder naar zijn rijbewijs. Ik zag dat op het rijbewijs de volgende persoonsgegevens stonden: [verdachte]. Toen wij, verbalisanten, weer in ons dienstvoertuig zaten zagen wij dat [verdachte] wegreed. Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide en vervolgens met zijn rechterarm drie of vier keer zijn vriendin sloeg. Ik ben naar [verdachte] gelopen en deelde hem mede dat hij aangehouden was voor mishandeling. [verdachte] stapte uit de auto. Ik hield zijn arm vast. Ik wilde de verdachte de handboeien om doen maar zag en hoorde dat verdachte het niet eens was met de aanhouding. Ik zag dat [verdachte] zijn armen op zijn rug deed en zijn polsen vastpakte ter voorkoming dat hij geboeid zou worden. Ik vorderde dat [verdachte] zich om moest draaien zodat ik de handboeien bij hem om kon doen. Ik zag dat [verdachte] dit weigerde te doen. Ik probeerde [verdachte] een keer of vier om te draaien, maar ik voelde dat hij zijn lichaam in tegengestelde richting bewoog. Ik voelde dat hij zijn spieren gespannen hield. Ik voelde dat hij zijn linkerarm los probeerde te rukken door zijn arm met kracht naar achteren te bewegen. Ik voelde dat hij met een flinke kracht los probeerde te komen. Dit deed hij door te slaan, te schoppen en zijn lichaam diverse kanten op te draaien om los te komen. Ik voelde en zag dat verdachte meerdere malen knietjes tegen mijn benen aangaf. Ik zag dat collega [verbalisant 2] de linkerarm van [verdachte] probeerde te boeien. Ik zag dat zij hier veel moeite mee had, omdat hij zijn arm met kracht heen en weer bewoog. Ik zag dat [verdachte] zijn linkerarm wild heen en weer zwaaide en ik voelde aan zijn lichaam dat hij dit met een grote kracht deed. Ik zag dat [verdachte] zijn linkerarm bewust boog en met zijn elleboog mijn collega [verbalisant 2] meerdere keren probeerde te raken. In de worsteling voelde ik dat [verdachte] met zijn rechterarm probeerde bij mijn hoofd te komen. Ik voelde dat zijn hand in mijn nek zat. Ik voelde een felle, brandende pijn in de rechterzijde van mijn hals. Ik hoorde het scheuren van kleding en voelde dat verdachte de kraag van mijn overhemd los had gescheurd. Ik hoorde [verdachte] tijdens de aanhouding meerdere malen op zeer luide toon roepen “Je kanker moeder, ik ga je zus neuken, stelletje kankerlijers”. Tevens zag ik de verdachte meerdere malen in mijn richting spugen. Ik zag dat hij in de worsteling meerdere malen op mijn benen spuugde. Ik zag dat hij met een fluim mijn dienstbroek raakte.
Tijdens de aanhouding is schade aan mijn dienstkleding en mijn horloge toegebracht. Hiervan zijn foto’s gemaakt welke afzonderlijk worden bijgevoegd aan het proces-verbaal van bevindingen.
2. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 23 augustus 2013, opgemaakt door W. Barends (forensisch arts), doorgenummerde pagina 13.
Medische informatie betreffende [verbalisant 1] (de rechtbank begrijpt, [verbalisant 1])
Datum maken letselbeschrijving: 23-08-2013
Letsels:
  • in hals rechterzijde 3 rode strepen, met losse gelijksoortige rode gebieden met in alle gebieden tekenen van huidverwonding blijkend uit kleine bloedpuntjes, past bij oppervlakkig schaafletsel.
  • op de bovenzijde rechterhand een halfronde rode streep van 6 cm met bloedpuntjes daarop, past bij kraswond.
  • op bovenzijde linkerpols een gebied met roodheid van de huid, past bij brandwond.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013208356-14 van 24 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 14 e.v.
De in het proces-verbaal opgenomen verklaring van [verbalisant 2]:
Ik, verbalisant, hoofdagent van Politie, verklaar het volgende:
Op 23 augustus 2013 bevond ik mij samen met collega [verbalisant 1] op de Sumatrastraat te Amsterdam. We hebben een bestuurder staande gehouden teneinde hem aan te spreken op zijn rijgedrag. Ik zag op het rijbewijs dat de bestuurder was genaamd: [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] weer plaatsnam achter het stuur. Ik kon via ons voorruit [verdachte] en zijn vriendin zien zitten in de auto. Ik zag dat hij zijn linkerarm en hand omhoog bracht. Ik zag dat hij zijn arm en hand met kracht naar het hoofd van zijn vriendin bracht. Ik zag dat hij de beweging tweemaal maakte. Hierop zijn we uitgestapt. Ik zei tegen [verdachte] dat hij moest uitstappen. Ik hoorde hem zeggen dat hij dat niet ging doen. Ik zag dat [verdachte] door mijn collega uit de auto werd begeleid. Ik zag dat [verdachte] niet meewerkte. Ik zag dat [verdachte] zijn armen bij zich hield en zich sterk maakte. Hierop ontstond een worsteling waarbij ik zag dat [verdachte] een arm om de nek en hals van collega [verbalisant 1] vouwde. Ik heb de linkerarm van [verdachte] gepakt. Ik wilde zijn arm strekken teneinde de handboeien aan te leggen. Ik voelde dat [verdachte] zijn arm in tegengestelde richting bewoog en kracht zette. Ik zag dat in de worsteling een gedeelte van de uniformblouse van collega [verbalisant 1] scheurde. Ik zag dat [verdachte] zijn elleboog omhoog bewoog en met zijn elleboog met kracht tegen de rechterkant van mijn gezicht sloeg. Ik voelde een harde klap tegen mijn rechterkaak. Ik zag en voelde dat [verdachte] zijn elleboog wederom met kracht naar de rechterkant van mijn gezicht bewoog. Ik voelde dat zijn elleboog met kracht tegen mijn rechterkaak aankwam. Ik zag en voelde dat hij dit nog een keer herhaalde. Ik zag en voelde dat [verdachte] zijn benen met kracht in mijn richting bewoog. Ik voelde dat zijn onderbeen en voet tegen mijn rechterknieholte aankwam. Ik zag en voelde dat hij dit ongeveer drie keer herhaalde.
Toen mijn collega [verbalisant 1] bij mij in het ziekenhuis kwam, zag ik dat zijn horloge vernield was. Zijn horloge was voor de worsteling nog heel.
4. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 23 augustus 2013, opgemaakt door A. Luchinger (arts), doorgenummerde pagina’s 19 e.v.
Betreft: [verbalisant 2]
Bovengenoemde patiënte bezocht onze Spoedeisende Hulp op 23-08-2013.
Conclusie: contusie rechter kaak.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013208356-9 van 23 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 22 e.v.
De in het proces-verbaal opgenomen verklaring van [verbalisant 3]:
Op 23 augustus 2013 bevond ik mij, verbalisant, met motorsurveillance belast in Sumatrastraat Amsterdam. Ik, verbalisant, zag dat collega [verbalisant 2] en [verbalisant 1] een man vast hielden die over een hek gebogen stond. Ik begreep dat deze man door de collega’s als verdachte was aangemerkt en dat deze verdachte trachtte zich te onttrekken aan zijn aanhouding. Nadat verdachte op de grond terecht was gekomen, hoorde ik hem schreeuwen: “Ik neuk je kanker moeder in haar kont!” Ik hoorde dat verdachte dit op luide toon meerdere malen herhaalde.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2013208356-5 van 23 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pagina’s 24 e.v.
De in het proces-verbaal opgenomen verklaring van [persoon 3]:
Ik was vandaag werkzaam als medewerker van de Amsterdamse politie. Ik zag dat meerdere eenheden ter plaatse kwamen en hielpen bij de aanhouding van de bestuurder die zich voluit en met alle kracht die hij had, verzette. Ik zag dat hij heel wild met zijn armen en benen bewoog. Ik hoorde spuug geluiden en ik hoorde hem herhaaldelijk zwaar beledigende woorden roepen naar de agenten.
7. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2013208356-2 van 24 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 1 e.v.
De in het proces-verbaal opgenomen verklaring van [verbalisant 2] en [verbalisant 1]:
Op 23 augustus 2013, hielden wij, verbalisanten, op de locatie Sumatrastraat, Amsterdam, als verdachte aan:
[verdachte]
Wij deelden de verdachte mee waarvan hij verdachte werd.
Grond aanhouding
Op heterdaad als verdachte van artikel 304/1 Wetboek van Strafrecht, artikel 300/1 Wetboek van Strafrecht.
Voorgeleiding
Brachten de verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over naar Bureau Waddenweg. Daar werd de verdachte ten spoedigste voorgeleid aan de hulpofficier van justitie.
4.3.2.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat aan de rechtmatigheid van de aanhouding en dus ook aan de rechtmatigheid van de uitoefening van de bediening niet in de weg staat dat een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ook kan hebben bestaan indien bij nader onderzoek mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij werd verdacht niet begaan heeft.
Uit de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de getuige [persoon 3], volgt dat zij voorafgaand aan de aanhouding hebben waargenomen, dat verdachte meermalen een slaande beweging maakte richting zijn toenmalige vriendin, [persoon 1]. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaringen van de verbalisanten hieromtrent niet te volgen, te meer nu verdachte en [persoon 1] hebben verklaard dat verdachte met zijn hand richting de achterbank reikte, waar [persoon 1] zat. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij iets uit zijn tas wilde pakken niet aannemelijk, ook al omdat het éénmalig pakken van een tas zich moeilijk laat verenigen met de door de agenten meermalen waargenomen bewegingen van verdachte richting zijn toenmalige vriendin.
De rechtbank is van oordeel, dat uit de bewijsmiddelen volgt dat dat enig zicht door de achterruit mogelijk is geweest. De door de raadsman overgelegde foto’s met daarop een afgebeelde reconstructie maakt dit oordeel niet anders, nu deze foto’s niet gelijk gesteld kunnen worden met de werkelijke situatie (waarneming door een camera enerzijds, waarneming door het menselijke oog anderzijds) en het gebruik en de instellingen van de camera en het afdrukken van de foto’s bij het oordeel over het zicht hiervoor bepalend zijn. Op grond van het bovengenoemde is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 Sv en dat derhalve de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Het verweer van de raadsman faalt derhalve.
Het door verbalisanten gebruikte geweld bij de aanhouding van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de verklaringen van de verbalisanten, ondersteund door de verklaringen van de getuigen [persoon 2] en [persoon 1], volgt dat verdachte zich hevig heeft verzet bij zijn aanhouding. Tevens volgt uit deze verklaringen dat verdachte diverse malen wild om zich heen heeft geslagen en heeft getrapt naar de verbalisanten, hetgeen pijn en letsel heeft veroorzaakt bij de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], getuige de letselverklaringen. Hoewel het gebruik van pepperspray door de verbalisant [verbalisant 2] niet vooraf is aangekondigd, hetgeen in strijd is met de ambtsinstructie, leidt dit niet tot de conclusie dat de verbalisant(en) zich niet in de rechtmatige uitoefening van haar/hun bediening bevond(en). Verdachte vertoonde zeer agressief gedrag, hij was niet tot rede vatbaar en bleef zich met al zijn fysieke krachten verzetten.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet had op de vernieling van het overhemd en beschadiging van het horloge van verbalisant [verbalisant 1]. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte door zich fysiek op verschillende wijzen hevig te verzetten (zijn lichaam in tegengestelde richting bewegen, wild met zijn armen zwaaien, het zich losrukken met flinke kracht en het worstelen met de verbalisanten), bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hierbij schade aan het overhemd en/of het horloge van een van de agenten zou ontstaan. Het verweer van de raadsman dienaangaande wordt dan ook verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 23 augustus 2013 te Amsterdam, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (hoofdagenten van politie) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 304/300 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats, te weten bureau Waddenweg, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- zich te bewegen in een richting tegengesteld als die waarin voornoemde opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtten te geleiden en
- zijn spieren aan te spannen en zijn lichaam stijf te houden en diverse kanten op te draaien en zijn armen proberen los te rukken en te trekken en met kracht heen en weer te bewegen en te schoppen en wild om zich heen te slaan en meermalen die [verbalisant 1] een 'knietje' te geven en
- die [verbalisant 2] met kracht met zijn, verdachtes, elleboog meermalen tegen haar kaak te slaan en
- een arm in de nek van die [verbalisant 1] te doen en die [verbalisant 1] in zijn hals te krabben,
ten gevolge waarvan de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] enig lichamelijk letsel (in de rechterzijde van de hals van die [verbalisant 1] drie rode strepen met losse gelijksoortige rode gebieden met in alle gebieden tekenen van huidverwonding blijkend uit kleine bloedpuntjes (passend bij oppervlakkig schaafletsel) en op de bovenzijde van de rechterhand van die [verbalisant 1] een halfronde rode streep van 6 centimeter met bloedpuntjes (passend bij kraswond) en op de bovenzijde van de linkerpols van die [verbalisant 1] een gebied met roodheid van de huid (passend bij brandwond) en een contusie van de rechterkaak van die [verbalisant 2]) bekwamen;
2.
op 23 augustus 2013 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een overhemd (dienstkleding) en een horloge toebehorende aan [verbalisant 1], heeft vernield en/of beschadigd door met kracht het overhemd (dienstkleding) van die [verbalisant 1] kapot te scheuren en met kracht wild met zijn armen te zwaaien en te slaan;
3.
op 23 augustus 2013 te Amsterdam, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, met noodhulpdienst en motorsurveillance belast, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Je kanker moeder, ik ga je zus neuken, stelletje kankerlijers" en/of "Ik neuk je kanker moeder in haar kont", en op de broek van die [verbalisant 1] heeft gespuugd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het geweld dat toegepast is na de aanhouding van verdachte als vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv te kwalificeren en dat vormverzuim te verdisconteren in de strafmaat. Verdachte heeft verklaard dat hij na de aanhouding over de grond naar de politiebus is gesleept. In de bus werd hij op zijn buik gelegd met zijn armen op de rug en is een kap over zijn hoofd getrokken. Tijdens de gehele rit werd druk op zijn schouders gezet en waren zijn benen naar binnen gevouwen. In de toelichting op artikel 7 van de Politiewet 2012 staat dat de ultimum remedium gedachte, het uitgangspunt is en dat het gebruik van geweld zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Elk geweld dat niet strikt noodzakelijk is moet worden afgewezen. Een kap over het hoofd trekken, is een ingrijpend middel en gebruik hiervan dient enkel te worden gerechtvaardigd door de gegeven omstandigheden. De politie noch de officier van justitie hebben een nadere motivering gegeven waarom een kap is gebruikt. Zonder die nadere motivering moet het ervoor worden gehouden dat de kap nodeloos is ingezet. Er is derhalve sprake van een vormverzuim. Dit vormverzuim is onherstelbaar en verdachte is hierdoor in zijn belangen geschaad. In het bijzonder is er een inbreuk gemaakt op zijn recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Ook heeft verdachte nodeloos een vernederende behandeling moeten ondergaan en deze behandeling is in zekere zin als foltering te kwalificeren. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de ernst van het vormverzuim, niet kan worden volstaan met de enkele vaststelling daarvan, maar dat de straf aanzienlijk verminderd dient te worden en dient te worden beperkt tot een voorwaardelijke taakstraf.
Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft beperkte justitiële documentatie en de reclassering ziet nauwelijks criminogene factoren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 september 2014 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts houdt de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening met de straffen die gebruikelijk worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
Het gebruik van de kap over het hoofd van verdachte bij het overbrengen van verdachte naar het politiebureau, acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden buitenproportioneel. De officier van justitie heeft geen nadere motivering of (wettelijke) grondslag gegeven voor het gebruik van de kap. Het gebruik van de kap, naast de overige ingezette middelen door de agenten bij het overbrengen van verdachte, leidt derhalve tot een nodeloze inbreuk op het recht van onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Deze inbreuk zal de rechtbank compenseren met strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vorenstaande een taakstraf voor de duur van 140 uren een passende straf is. De rechtbank acht een strafvermindering van 20 uren op zijn plaats, zodat een taakstraf van 120 uren zal worden opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
Ten aanzien van de benadeelde partij, [verbalisant 1]:
De benadeelde partij,
[verbalisant 1]vordert een bedrag van € 37,95 aan materiële schadevergoeding en € 250,00 aan immateriële schadevergoeding. [verbalisant 1] heeft hiertoe gesteld dat door het handelen van verdachte het horloge van [verbalisant 1] is vernield. De reparatie kosten betroffen € 37,95. [verbalisant 1] heeft daarbij verwezen naar een factuur. Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade heeft [verbalisant 1] gesteld dat verdachte zich op een agressieve wijze heeft verzet bij zijn aanhouding, waardoor [verbalisant 1] pijn en letsel heeft opgelopen. Voorts heeft [verbalisant 1] gesteld dat verdachte hem heeft beledigd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen, nu verdachte voor de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat door de bewezen geachte feiten onder 1, 2 en 3 rechtstreeks de gevorderde schade is toegebracht aan de benadeelde partij. De vordering tot materiële schadevergoeding van € 37,95 voor de reparatie kosten van het horloge wordt als onbetwist toegewezen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op immateriële schadevergoeding, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen en in zijn eer of goede naam is aangetast. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 250,00. De rechtbank zal daarom een totaalbedrag van € 287,95 (tweehonderdzevenentachtig euro en vijfennegentig cent) toewijzen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[verbalisant 1]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij, [verbalisant 2]:
De benadeelde partij,
[verbalisant 2]vordert een bedrag van € 350,00 aan materiële schadevergoeding. [verbalisant 2] heeft hiertoe gesteld verdachte zich op een agressieve wijze heeft verzet bij zijn aanhouding, waardoor [verbalisant 2] een kneuzing aan haar kaak heeft opgelopen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen, nu verdachte voor de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank beschouwt de opname van het bedrag van € 350,00 onder de omschrijving ‘materiële schade’ in het schadevergoedingsformulier als een kennelijke verschrijving. Getuige de bijlage, met daarin opgenomen de onderbouwing van de vordering onder het kopje ‘immateriële schade’, gaat de rechtbank er van uit dat gelezen dient te worden; een bedrag van € 350,00 aan immateriële schadevergoeding.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat door het bewezen geachte feit onder 1 rechtstreeks de gevorderde schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op immateriële schadevergoeding, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 350,00 (driehonderdvijftig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[verbalisant 2]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 181, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de benadeelde partij, [verbalisant 1]:
Wijst de vordering van
[verbalisant 1], domicilie kiezende op het adres Politie Amsterdam, Postbus 2287, 1000 CG Amsterdam, toe tot € 287,95 (tweehonderdzevenentachtig euro en vijfennegentig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[verbalisant 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 287,95 (tweehonderdzevenentachtig euro en vijfennegentig cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij, [verbalisant 2]:
Wijst de vordering van
[verbalisant 2], domicilie kiezende op het adres Politie Amsterdam, Postbus 2287, 1000 CG Amsterdam, toe tot € 350,00 (driehonderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[verbalisant 2]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 2] aan de Staat € 350,00 (driehonderdvijftig euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 7 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Mirshahi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2014.