Op 11 november 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door gemachtigde H.P. Olthof, beroep hebben ingesteld tegen een besluit van de minister van Veiligheid en Justitie, Centrale Verwerking Openbaar Ministerie. Het beroep was gericht tegen het besluit op bezwaar van 23 september 2013, waarin verweerder het verzoek om toekenning van een dwangsom voor het niet tijdig beslissen op hun verzoeken om informatie had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen geldige ingebrekestelling was gedaan, omdat de gemachtigde van eisers in zijn correspondentie niet de vereiste CJIB-nummers had vermeld. Hierdoor kon verweerder de brieven niet als ingebrekestelling aanmerken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers op 28 oktober 2013 een beroepschrift hebben ingediend, maar dat zij niet verschenen zijn op de zitting van 9 oktober 2014. Verweerder was wel vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat de brieven van eisers onvoldoende duidelijkheid boden over de aard van hun verzoeken en dat verweerder niet kon worden verweten dat hij deze niet als ingebrekestelling had aangemerkt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat een ingebrekestelling aan bepaalde eisen moet voldoen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eisers geen recht hebben op de gevraagde dwangsom. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.