In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2014, betreft het een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering is ingediend door de officier van justitie op 27 juni 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd in Nederland, niet op de hoogte was van de zittingsdatum van de strafzaak in Polen. Dit roept vragen op over de toepassing van artikel 12 sub d van de Overleveringswet (OLW), dat betrekking heeft op de waarborgen voor de opgeëiste persoon bij overlevering.
Tijdens de openbare zitting op 22 augustus 2014 heeft de opgeëiste persoon schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingsdatum en de huidige verzetsgarantie onvoldoende is. De officier van justitie daarentegen heeft gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is en dat de verzetsgarantie voldoet aan de eisen van de wet.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over de toepassing van artikel 540b van het Poolse Wetboek van Strafvordering in deze situatie. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en te schorsen voor onbepaalde tijd, zodat de officier van justitie nadere informatie kan verkrijgen van de Poolse autoriteiten over de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De beslissing om het onderzoek te heropenen en de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor de Poolse taal zijn ook vastgesteld. De uitspraak is gedaan door de rechters S.A. Krenning, A.C. Enkelaar en B. Poelert, in aanwezigheid van griffier I. Stas.