ECLI:NL:RBAMS:2014:7450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13/751535-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan naar Frankrijk op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk. De overlevering werd verzocht op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 29 oktober 2013 door de Procureur de la République du Tribunal de Grande Instance de Rouen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon wordt verdacht van een tiental strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten zoals omschreven in het EAB kunnen worden samengevoegd tot één feitencomplex, dat voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Franse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 22 augustus 2014 heeft de opgeëiste persoon verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, maar dit onschuldverweer kon niet worden aangetoond. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 OLW beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van deze grond, gezien de argumenten van de officier van justitie.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen sprake is van een ne bis in idem situatie, aangezien de feiten in verschillende landen en op verschillende data zijn gepleegd. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Franse autoriteiten toegestaan, ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek dat daar tegen hem loopt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751535-14
RK nummer: 14/4138
Datum uitspraak: 5 september 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 juni 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 oktober 2013 door de
Procureur de la République du Tribunal de Grande Instance de Rouen(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 augustus 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant issued by the Investigating Judge of the Tribunal de Grande Instance of Rouen on October 29, 2013.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feitencomplex aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5 en 9, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie;
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
Witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Met betrekking tot het feitencomplex dat aan het EAB ten grondslag ligt, overweegt de rechtbank als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in rubriek e) van het EAB omschreven dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een tiental strafbare feiten. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB zo moet worden gelezen dat waar de uitvaardigende justitiële autoriteit schrijft dat sprake is van tien strafbare feiten, bedoeld wordt dat de feiten kunnen worden ondergebracht onder een tiental strafrechtelijke kwalificaties naar Frans recht. Overlevering vindt niet plaats voor juridische kwalificaties, maar voor een feitencomplex. De rechtbank beschouwt de feitsomschrijving als één feitencomplex, dat in redelijkheid is aangeduid als voornoemde lijstfeiten.
Het aanduiden van een feitencomplex als lijstfeiten impliceert dat hierop in de verzoekende staat een vrijheidsbenemende straf staat van een maximum van ten minste drie jaar. De aanhef boven de in rubriek e I. weergegeven lijst van bijlage 1 van de OLW luidt immers – kort gezegd – dat één of meer van de onderstaande strafbare feiten kan/kunnen worden aangekruist indien hierop in de verzoekende staat een gevangenisstraf staat van ten minste drie jaar. Het bovengenoemde uitgangspunt kan worden verlaten in het geval de overige in het EAB neergelegde informatie hiertoe aanleiding geeft. In het onderhavige geval is hiervan geen sprake. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 augustus 2014 volgt namelijk dat de strafbare feiten elk worden bedreigd met een gevangenisstraf van maximaal 10 jaar.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het feitencomplex in redelijkheid als de vermelde lijstfeiten is aangeduid en dat is voldaan aan het in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a sub 1 OLW neergelegde strafminimum van ten minste drie jaar.

4.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Of de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk de persoon is die in Frankrijk de in het EAB genoemde strafbare feiten heeft gepleegd, is een vraag betreffende het bewijs en staat niet ter beoordeling in deze overleveringsprocedure.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
- in Frankrijk heeft al het onderzoek plaatsgevonden;
- de verdovende middelen waren voor Frankrijk bestemd, de inbreuk op de rechtsorde is daar het grootst geweest;
- mogelijk worden er meerdere verdachten aangehouden door de Franse autoriteiten.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Franse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Ne bis in idem

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overlevering van de opgeëiste persoon verzocht omdat hij ervan wordt verdacht dat hij zich samen met anderen in de periode van augustus 2011 tot en met oktober 2013 heeft schuldig gemaakt aan de handel in drugs door deze drugs uit Nederland te importeren en vervolgens in Frankrijk te verkopen. Uit een e-mailbericht van 21 augustus 2014 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de strafbare feiten in verschillende plaatsen in Frankrijk hebben plaatsgevonden. De informatie vermeldt ook dat het strafbare feit witwassen plaats heeft gevonden in casino’s in plaatsen in Frankrijk.
Uit de Justitiële Documentatie van 5 juni 2014 blijkt dat de opgeëiste persoon is gedagvaard in een zaak waarvan hij wordt verdacht van witwassen. De officier van justitie heeft ter zitting de tenlastelegging van deze strafzaak aan de opgeëiste persoon en de rechtbank overgelegd.
De rechtbank leidt hieruit af dat de opgeëiste persoon wordt verweten dat hij op 10 september 2012 te Amersfoort verschillende geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet heeft terwijl hij en/of zijn mededaders wisten, althans hadden moeten vermoeden dat deze bedragen – onmiddellijk of middellijk – uit misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de bovengenoemde omschrijving van de feiten, sprake is van verschillende pleegplaatsen en pleegdata in de Nederlandse en Franse beschuldiging, zodat er geen sprake kan zijn van dezelfde materiële feiten en het ne bis in idem beginsel derhalve niet van toepassing is.
Nu niet is gebleken dat tegen de opgeëiste persoon met betrekking tot de in het EAB genoemde feiten een strafvervolging in Nederland gaande is, is weigering van de overlevering op grond van artikel 9 OLW niet aan de orde.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République du Tribunal de Grande Instance de Rouenten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Stas, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 september 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C