ECLI:NL:RBAMS:2014:7449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13.751247-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Nederlander naar België in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Nederlander aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 24 maart 2014, naar aanleiding van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 juni 2013 door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan, met name in het licht van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging stelde dat de verzettermijn was verstreken, waardoor het Belgische vonnis onherroepelijk was geworden. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon nog steeds de mogelijkheid had om verzet aan te tekenen, gezien de bijlagen bij het EAB die de rechten van de opgeëiste persoon verduidelijkten.

De rechtbank oordeelde dat de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende waarborgen bood dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zou worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden, en dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou ondergaan indien hij tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf werd veroordeeld in België.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van waarborgen voor de rechten van de opgeëiste persoon in het kader van internationale rechtshulp en de toepassing van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder de artikelen 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, in haar overwegingen betrokken. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751247-14
RK nummer: 14/2012
Datum uitspraak: 5 september 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 maart 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2013 door de
Advocaat-generaal bij het Hof van beroep Antwerpen(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres, te plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De eerste behandeling van de vordering vond plaats op de openbare zitting van 27 mei 2014. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van de vordering aanwezig te zijn.
Op 22 augustus 2014 heeft de rechtbank de behandeling van de vordering voortgezet en het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Helmond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met terugwerkende kracht voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van
14 maart 2013 (referentie 2012/PGA/1908).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
Uit het EAB onder d) volgt dat het vonnis bij verstek is gewezen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB als bijlage de wetgeving in België betreffende de verzetsprocedure bijgevoegd.
Door de uitvaardigende justitiële autoriteit is voorts, bij schrijven van 14 april 2014, het volgende verklaard:

Tevens deel ik u mede dat betrokkene veroordeeld is bij arrest van het Hof van beroep te Antwerpen op 8/4/2013, bij verstek. Dit verstekarrest is betekend aan de procureur des konings, m.a.w. op onbekende woonst. Betrokkene kan nog verzet aantekenen tegen deze uitspraak.”
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzettermijn is verstreken waardoor het arrest van 14 maart 2013 inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft de stukken van het dossier van de overleveringsprocedure in mei 2014 ontvangen, waaronder een brief van het Parket bij het hof van beroep Antwerpen waaruit blijkt dat het arrest van 14 maart 2013 is betekend aan de Procureur des Konings. De raadsman heeft de stukken van het dossier op 23 mei 2014 met de opgeëiste persoon besproken. De opgeëiste persoon is daardoor op 23 mei 2014 feitelijk op de hoogte geraakt van de betekening van het arrest aan de Procureur des Konings. Het desbetreffende arrest is vervolgens door de opgeëiste persoon opgevraagd en door de raadsman op 17 juni 2014 met de opgeëiste persoon besproken. Op die datum heeft de opgeëiste persoon dus feitelijk kennis kunnen nemen van de inhoud van dat arrest. Gelet op voornoemde omstandigheden, is de raadsman van oordeel dat de verzetmogelijkheid is verstreken nu voor de Belgische Strafwet reeds het kennis krijgen van de betekening voldoende is om de verzettermijn te doen gaan lopen. Nu geen verzet meer mogelijk is, dient de overlevering te worden geweigerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat door de bij het EAB gevoegde bijlage met daarin de wetgeving in België betreffende de verzetsprocedure, genoegzaam is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid toekomt in België alsnog verzet aan te tekenen. Er is daarom geen sprake van een onherroepelijk geworden strafvonnis, zodat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de verstrekte informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, zijnde bovenvermelde brief van 14 april 2014 en de bijlage bij het EAB betreffende de rechten van de persoon die in België bij verstek veroordeeld werd, in het bijzonder het bepaalde in onderdeel b. betreffende de buitengewone verzettermijn in geval van een Europees Aanhoudingsbevel, voldoende gewaarborgd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft binnen de mogelijkheden die het Belgische rechtssysteem haar biedt, naar Nederlands recht in voldoende mate de in artikel 12 OLW bedoelde garantie verstrekt en de weigeringsgrond is dan ook niet aan de orde.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, nog niet onherroepelijk en wordt het EAB door de rechtbank gelezen als strekkende tot
vervolging van de opgeëiste persoon, in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.

5.Strafbaarheid

5.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit A waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het in het EAB genoemde strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit B niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste 1, aanhef en onder a, sub 2 OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik
heeft gebracht door middel van braak.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur-generaal bij het Parket bij het Hof van Beroep te Antwerpen heeft bij monde van de Advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen op 14 april 2014 de volgende garantie gegeven:
Betreft Uitlevering van [opgeëste persoon]
Onder verwijzing naar uw faxbericht van 09 april 2014 stel ik U ervan in kennis dat ik
ermee akkoord ga dat betrokkene na zijn uitlevering, indien hij tot een onherroepelijke effectieve vrijheidsstraf wordt veroordeeld, deze straf in Nederland ondergaat (terugkeergarantie).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het onder 5.1 bedoelde feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Verweren

De raadsman heeft, indien de rechtbank de overlevering toestaat, verzocht de opgeëiste persoon pas feitelijk over te leveren na de datum dat hij nog voor de Nederlandse politierechter moet verschijnen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat dit verzoek buiten het toetsingskader ter zake de toelaatbaarheid van de overlevering valt, zodat de rechtbank hierover geen uitspraak kan doen. Artikel 36 OLW regelt de te nemen beslissingen ten aanzien van de feitelijke overlevering in geval van een nog lopende Nederlandse strafzaak.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW alsmede een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid OLW, en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëste persoon]aan de
Advocaat-generaal bij het Hof van beroep Antwerpenten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek in verband met het nog niet onherroepelijke vonnis wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Stas, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 september 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C