ECLI:NL:RBAMS:2014:7409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13.751.151-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsoverlevering en de vraag van staking van de vervolging naar Duits recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 17 januari 2014 door de Duitse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van vijf strafbare feiten volgens Duits recht, waaronder illegale handel in verdovende middelen.

De zitting vond plaats op 19 september 2014, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Vonken, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd, en de rechtbank onderzocht de grondslag en inhoud van het EAB. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 7 OLW, omdat de vervolging in Duitsland zou zijn gestaakt.

De officier van justitie betoogde echter dat er nog steeds een vervolging gaande was, en de rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank concludeerde dat de Duitse autoriteiten de vervolging niet hadden gestaakt, maar deze voorlopig hadden opgeschort vanwege de verhandlungsunfähigkeit van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en besloot dat de overlevering moest worden toegestaan, aangezien er geen weigeringsgronden waren.

De uitspraak werd gedaan door de rechters H.P. Kijlstra, S.J. Riem en P. Rodenburg, en de griffier was mr. V.H. Glerum. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.151-14
RK nummer: 14/4941
Datum uitspraak: 3 oktober 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 juli 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2014 door
the Director of Public Prosecution in Nuremberg-Fürth(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 september 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A. Vonken, advocaat te Maastricht, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
placement order in accordance with § 126a Code of Criminal Procedure of the Higher Regional Court of Nuremberg dated 15 January 2014, file reference 1 Ws 616/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vijf naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Gestaakte strafvervolging in Duitsland

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 7 OLW moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het “Beschluß” van het
Oberlandesgericht Nürnbergvan 15 januari 2014 blijkt dat het
Landgericht Nürnberg-Fürthop 18 december 2013 vanwege de “Verhandlungsunfähigkeit” van de opgeëiste persoon de vervolging heeft gestaakt en het aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Nürnbergheeft opgeheven. In hoger beroep heeft het
Oberlandesgericht Nürnbergdeze beslissing in dier voege gewijzigd, dat, onder opheffing van het aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Nürnberg, de opname van de opgeëiste persoon in een psychiatrisch ziekenhuis is gelast.
Uit niets blijkt echter dat de – door het Landgericht Nürnberg-Fürth – gestaakte vervolging inmiddels weer loopt. Uit het “Beschluß” blijkt integendeel dat de Duitse autoriteiten pas na de overlevering een beslissing over de eventuele hervatting van de vervolging zullen nemen.
Een en ander is in strijd met artikel 7 OLW, dat overlevering alleen toelaat voor strafvervolging en voor tenuitvoerlegging van een straf of maatregel.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in Duitsland een vervolging gaande is. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het “Beschluß” meldt dat de procedure voorlopig is “eingestellt”. Op grond van § 205 StPO kan de rechter het “Verfahren” voorlopig “einstellen” als een “Hauptverhandlung” wegens een in de persoon van de verdachte gelegen belemmering niet mogelijk is. De voorzitter van het gerecht moet dan het bewijs “sicheren”. Uit deze verplichting volgt al dat geen sprake is van een staking van de vervolging.
Met het “Beschluß” is de voorlopige “einstellung” achterhaald of teruggedraaid. Volgens het “Beschluß” kan er immers van worden uitgegaan dat binnen afzienbare tijd een nieuwe “Hauptverhandlung” zal plaatsvinden. Het “Unterbringungsbefehl” is dus uitgevaardigd met het oog op zo een nieuwe “Hauptverhandlung”. Op de laatste pagina van het “Beschluß” staan overwegingen over de te verwachten vrijheidsstraf. Ook daaruit volgt dat de vervolging loopt.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Het EAB houdt onder meer het volgende in:
I request that the person mentioned below be arrested and surrendered for the purposes of conducting a criminal prosecution or executing a custodial sentence.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft punt 1 van onderdeel b) (“Arrest warrant or judicial decision having the same effect”) en punt 1 van onderdeel c) (“Maximum length of the custodial sentence or detention order which may be imposed for the offence(s)”) van het EAB ingevuld.
Onderdeel e) van het EAB duidt de opgeëiste persoon aan als “the party charged”.
Uit een en ander volgt dat naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB strekt tot strafvervolging van de opgeëiste persoon en dat bijgevolg in de uitvaardigende lidstaat tegen de opgeëiste persoon een strafvervolging aanhangig is. Op de juistheid van dit oordeel moet de rechtbank – in beginsel – vertrouwen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van dat oordeel.
Het “Beschluß” van het
Oberlandesgericht Nürnbergvan 15 januari 2014 houdt onder meer het volgende in:
Gestützt auf diese diagnose wertete das Landgericht den Zustand des Angeklagten derzeit als Verhandlungsunfähigkeit und setzte die Verhandlung aus. Mit Beschluß vom 18.12.2013 stellte es das Verfahren vorläufig gemäß § 205 StPO ein.
Op de zitting heeft de tolk deze passage als volgt vertaald:
Gebaseerd op deze diagnose was het Landgericht Nürnberg-Fürth van mening dat de psychische toestand van de beschuldigde zodanig was, dat de procedure geen doorgang kon vinden en schorste het de procedure. Met besluit van 18 december 2013 is de procedure voorlopig geseponeerd overeenkomstig § 205 StPO.
Verder houdt het “Beschluß” nog het volgende in:
(…)
Es kann nach derzeitigem Erkenntnisstand auch davon ausgegangen werden, dass in absehbarer und nicht unangemessen langer Zeit eine (erneute) Hauptverhandlung stattfinden wird. Nach Angaben des Sachverständigen is eine Aufnahme in einem psychiatrischen Krankenhaus mit entsprechender Behandlung geeignet, die Verhandlungsfähigkeit binnen zwei bis drei Monaten wiederherzustellen, so dass dann die Hauptverhandlung stattfinden kann. (…)
Zudem erscheint die Duchführung der Hauptverhandlung in angemessener Zeit möglich, es besteht unter diesem Gesichtspunkt kein Hinderungsgrund für die Anordnung der einstweiligen Unterbringung.
(…)
Uit een en ander leidt de rechtbank af dat de Duitse rechter niet de strafvervolging heeft gestaakt, maar vanwege de “Verhandlungsunfähigkeit” van de opgeëiste persoon het proces voorlopig heeft beëindigd en dat de Duitse rechter naar verwachting binnen afzienbare tijd na de opname van de opgeëiste persoon in een psychiatrisch ziekenhuis het proces zal hervatten.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Director of Public Prosecution in Nuremberg-Fürthten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C