ECLI:NL:RBAMS:2014:7319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
13-751737-14 RK 14-5743
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen en de beoordeling van verdedigingsrechten en verblijfseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gdańsk. De opgeëiste persoon had drie zittingen in Polen bijgewoond, maar was niet verschenen op de laatste zitting waarop het vonnis werd gewezen. De rechtbank verwierp het verweer van de opgeëiste persoon dat zijn verdedigingsrechten waren geschonden, omdat hij voldoende gelegenheid had gehad om zijn verdediging te voeren.

De rechtbank beoordeelde ook de argumenten van de raadsman met betrekking tot de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie en de vereisten van artikel 6 en artikel 11 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij gedurende vijf jaar rechtmatig en onafgebroken in Nederland had verbleven, en dat de inbreuk op zijn recht op gezinsleven gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren.

De rechtbank benadrukte dat de opgeëiste persoon onvoldoende concrete feiten had aangedragen om zijn stelling dat overlevering zou leiden tot een flagrante schending van zijn fundamentele rechten te onderbouwen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751737-14
RK nummer: 14/5743
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 augustus 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 maart 2010 door the Regional Court in Gdańsk (Sąd Okręgowy w Gdańsku) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [geboortedatum],
verblijvend op het adres [adres, te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 oktober 2014.
De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en van de raadsman van de opgeëiste persoon mr. A.G.P. de Boon, advocaat te ’s-Gravenhage. Deze laatste heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om verweer tegen de vordering te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van the District Court te Gdańsk, XIX Criminal Field Division based in Pruszcz Gdański en gedateerd 27 mei 2004.
Kenmerk: XIX K 880/03.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Standpunt raadsman
De opgeëiste persoon bestrijdt dat hij de gehele vrijheidsstraf nog zou moeten uitzitten. Hij stelt dat hij tien maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in het kader van de zaak waarop het EAB betrekking heeft.
Oordeel rechtbank
Nu deze stelling van de opgeëiste persoon niet is onderbouwd, moet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden van de juistheid van hetgeen de uitvaardigende justitiële autoriteit over de lengte van de openstaande vrijheidsstraf heeft vermeld in het EAB.
3.1
Beroep op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt raadsman
De raadsman heeft een beroep gedaan op deze weigeringsgrond en daartoe aangevoerd dat het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt nagestreefd, gewezen is buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon. Na de eerste drie zittingen bij de rechtbank in Polen te hebben bijgewoond, is het onderzoek aangehouden en heeft de opgeëiste persoon, die Polen inmiddels had verlaten, geen verdere oproep ontvangen. De raadsman heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon in kennis is gesteld van datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting, noch heeft hij op ondubbelzinnige wijze afgezien van zijn recht op verdediging. Een garantie dat de opgeëiste persoon na overlevering om een nieuw proces kan verzoeken, is niet verstrekt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman bestreden; het feit dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de vervolgzitting levert geen versteksituatie op als bedoeld in artikel 12 OLW, aangezien de opgeëiste persoon blijkens de informatie in het EAB aanwezig is geweest bij de eerste drie behandelingen van zijn strafzaak door de Poolse rechtbank en blijkens later ingezonden informatie in persoon is opgeroepen voor de vervolgzitting.
Oordeel rechtbank
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op drie zittingen van de rechtbank in Gdańsk. Dit wordt ook niet bestreden. Het lijdt geen twijfel of hij heeft daar zijn verdedigingsrecht kunnen uitoefenen. Uit een brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 september 2014 valt af te leiden dat de opgeëiste persoon voor de zitting waarop vonnis is gewezen in persoon is opgeroepen maar niet is verschenen. In de bijlage bij deze brief staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 21 april 2004 in persoon is opgeroepen en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid. Hetgeen namens de opgeëiste persoon naar voren is gebracht geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van de uitvaardigende justitiële autoriteit dienaangaande. Het beroep op de weigeringsgrond wordt dan ook verworpen.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld, zoals blijkt uit de brief van 15 september 2014, afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift
en
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst.

5.Overige verweren

5.1. Beroep op de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid OLW
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon de bescherming toekomt die artikel 6, vijfde lid OLW biedt, nu hij sinds 2005 in Nederland woont en minimaal sinds 2007 werkt. Om deze stelling te onderbouwen heeft de raadsman op voorhand stukken overgelegd van [werkgever A] en van het UWV waaruit het arbeidsverleden van de opgeëiste persoon blijkt. Dat de opgeëiste persoon niet gedurende deze hele periode in Nederland ingeschreven heeft gestaan ligt aan het beleid van de uitzendbureaus waarvoor hij werkzaamheden verrichtte en kan de opgeëiste persoon niet worden tegengeworpen.
Op basis van artikel 7, derde lid Wetboek van Strafrecht juncto artikel 86b Wetboek van Strafrecht heeft Nederland rechtsmacht over het feit waarop het EAB betrekking heeft.
De opgeëiste persoon is gelijk te stellen aan een Nederlander en overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 6, tweede lid OLW.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt bestreden. Nog afgezien van de problemen rond de inschrijving, blijkt uit de overgelegde informatie niet dat de opgeëiste persoon gedurende tenminste vijf jaar rechtmatig en onafgebroken in Nederland heeft verbleven. Hij kan zich niet beroepen op de weigeringsgrond.
Oordeel rechtbank
Uitgangspunt bij de beoordeling of iemand tenminste vijf jaar rechtmatig en onafgebroken in Nederland heeft verbleven en zich om die reden met succes kan beroepen op de bescherming die artikel 6, vijfde lid OLW biedt, is de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Indien deze inschrijving hiaten vertoont, is dat gebrek te ondervangen door andere, harde gegevens waaruit dit verblijf onomstotelijk blijkt. Hierin is de opgeëiste persoon onvoldoende geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar rechtmatig en onafgebroken in Nederland heeft verbleven en niet is gebleken dat hij gedurende de hele gestelde periode op legale wijze in zijn onderhoud heeft kunnen voorzien. Het verweer wordt verworpen.
5.2
Beroep op de weigeringsgrond van artikel 11 OLW
Standpunt raadsman
Omdat het sociale leven (gezinsleven) van de opgeëiste persoon zich al vanaf 2005 in Nederland afspeelt betekent overlevering een inbreuk op het recht op family life, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Om die reden moet overlevering op grond van artikel 11 OLW worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De inbreuk op het recht op ‘family life’ is gerechtvaardigd en een onlosmakelijk gevolg van detentie.
Oordeel rechtbank
De inbreuk die detentie maakt op het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht is een bij wet voorziene inmenging van het openbaar gezag en om die reden gerechtvaardigd. Het verweer faalt.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover de raadsman tevens heeft willen aanvoeren dat overlevering zou leiden tot een flagrante schending van de fundamentele rechten zoals gewaarborgd in het EVRM omdat de opgeëiste persoon heeft gesteld als politie informant te hebben gewerkt en na het uitlekken van zijn identiteit tijdens detentie in Polen met de dood is bedreigd en met geweld is bejegend, een beroep op de weigeringsgrond van artikel 11 OLW niet kan slagen nu deze stelling niet op concrete feiten en omstandigheden is gegrond; zij mist elke onderbouwing.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225, eerste en tweede lid Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Regional Court in Gdańsk (Sąd Okręgowy w Gdańsku) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.